pracht uit dezer bladzijden: daar de wezenlijke voorstelling hier niets meer beteekent, dan een hulpmiddel om de dracht van het gedicht onmiddelijker tot den geest en de inbeelding te helpen spreken.
Aan ieder zijner personen echter geeft hij een taal overeenkomstig hunnen aard: Maria is de groote moeder
een deelgenoote in vreugd,
Toch kan ik me moeilijk die lange alleenspraak (bl. 5) voorstellen, dat anderen - een koor bijv. - aldus over haar zingen; maar in haar eigen mond doet me dit zeer onwaarschijnlijk aan.
Johannes is de kalme liefde, een soort menschelijke evenknie van 's Meesters zoetaardigheid.
Myriam van Magdala: zij spreekt de eerste onder Jezus' getrouwen; luister naar die tale:
o Jezus, koningsleeuw van Juda,
laat ge u verwurgen als een lam?
Verrijs, verplet 't meineedig volk,
verslind het in de roode golven
van uwe gramschap, sla het neder
't Is een bliksemflitsen van geweldige passie, dóór geheel de rythmekracht van dien verzenloop. - Zoo staat ze geteekend van in den beginne, zóó blijft zij, altijd door, te heter afteekenend tegen Johannes.
Zij is de eenige ook die van verrijzen gewaagd, bij Jezus' dood. Volledigst afgebeeld: dat zal niemand verwonderen: of ligt er niet een beetje Myriam gloed in G. Hermans' wezen?
Het is van 't beste wat G. Hermans gaf:
‘Dit stuk wordt getoonzet door den heer Maur. Henderick, toonkundige, Gent’, aldus luidt een voetnota: of die muziek reeds af is, weet ik niet: we zien er met belangstelling naar uit: wie op zulke verzen degelijke muziek schrijven kan, moet een uitstekende toondichter zijn. Ik hope dat de dichter in 't kiezen van zijnen medewerker zich niet zal bedrogen hebben, 't ware te jammer!
J. Uytvat