| |
| |
| |
[Nummer 2]
| |
Voornamen
Alfons.
I. De vlaamsche naam Alfons komt uit het fransch Alphonse; het fransche Alphonse komt uit het italiaansch Alfonso; en het italiaansche Alfonso, op zijne beurt, komt uit het eensluidende spaansch Alfonso.
De eerste historische persoonlijkheid, die onder dezen naam bekend staat, is Alfonso 1, die, korten tijd na de verovering van Spanje door de Araben, als koning aan het hoofd stond van het heropkomende rijk Asturie, van 739 tot 757. De naam wierd overgezet van vader tot zoon in het koninklijk huis van Asturie, met hetwelk hij overging tot Leon (Alfonso IV, 928-931), tot Castilie (Alfonso VI, 1072-1109) en Portugaal (Alfonso I, kleinzoon van Alfonso VI van Castilie, eerst graaf, dan koning van 1139 tot 1185). Verder vinden wij dezen naam in het koninklijk huis van Aragon (Alfonso I, 1104-1134), en van hier is het, dat hij, door de verovering van Napels en Sicilie, overgebracht wierd naar Italie. Alfonso V van Aragon was tevens
| |
| |
Alfonso I van Napels (1435-1458). Evenals in Belgie de naam Leopold, sedert onzen eersten koning, volksgemeen geworden is, zoo drong ook ongetwijfeld de vorstelijke naam Alfonso in de verschillende volksklassen van Italie, en aan deze omstandigheid zal de napolitaan Alfonso de Liguori wel zijnen doopnaam te danken hebben. Deze wierd zalig verklaard ten jare 1816, dan onder de heiligen opgeschreven in 1839; sedert dien is de naam Alfonso de katholieke wereld door verspreid, en is, wat wij in deze laatste jaren met den naam Gérard hebben zien gebeuren, ook in onze streken, waar hij voorheen zoo goed als onbekend was, in gebruik gekomen.
II. Beschouwen wij nu dien naam van nader, en onderzoeken wij de verschillende vormen, onder dewelke hij te voorschijn komt.
De oudere gedaante was Adefonsus, en deze is om zoo te zeggen uitsluitend in gebruik tot aan de jaren 1075. Vroeger kan men wellicht nu en dan Adfonsus geschreven vinden; doch in het laatste vierde der elfde eeuw is het dat nieuwe vormen het licht zien, en onder deze vooral de vorm Alfonsus, die van toen af, of vroeger reeds, in den volksmond Alfonso luidde, alhoewel in ambtelijke stukken, twee, drie eeuwen later nog, de oudere vorm Adefonsus toch de gebruikelijkste bleef.
Het is op asturiaansch en leonesisch gebied dat de ontwikkeling van Adefonsus tot Alfonso begonnen en voleindigd is; zij is, uit een taalkundig oogpunt beschouwd, leonesisch, en moet volgens het taaleigen der leonesische gouwspraak, waarvan overigens het asturiaansch eene onderverdeeling is, verklaard worden. Welnu, alhier verandert eene d, zoodra zij in aanraking komt met eenen anderen medeklinker, in l: b.v. judicare > jud'gare > julgar, Cast. juzgar; portaticu > portad'go (eertijds portadgo geschreven) > portalgo, Cast. portazgo, enz. Alzoo verstaat men dat Adefonsu, door Ad'fonso overgegaan is tot Alfonso. - De verandering van d in l is echter verre van uitsluitend leonesisch te zijn; ook het castiliaansch was deze wijziging
| |
| |
niet ongenegen, en is het heden ten dage nog niet: zoo hoort men wel alvierto voor advierto en andere meer, en daarom is het niet onmogelijk dat eene zoo ongewone klankverbinding als df, zelfs in het castiliaansch zou overgaan tot lf. Maar wat er van weze, de vorm Alfonso moet door uitbreiding heeft hij allengskens het overige grondgebied van Spanje in beslag genomen, zoodat hij nagenoeg alleenheerschend geworden is.
In de middeleeuwen was het zoo niet. In het castiliaansch gaat de f die een woord begint, soms ook deze die aan het hoofd van eene lettergreep staat, over tot h. Dit verschijnsel vindt zijne uitdrukking in de spelling eerst in de 15de eeuw, al is het in de gesproken taal wellicht een paar eeuwen ouder. Na de 16de eeuw, en binnen de woorden, na eenen medeklinker, misschien vroeger, wordt deze h niet meer uitgesproken, en daarom ook soms niet meer geschreven. Alzoo leidt het leonesische Alfonso, mogelijk door Alefonso, tot het castiliaansche Alonso. Deze vorm, Alonso namelijk, vindt men nog heden als voornaam, alhoewel Alfonso, zooals hooger bemerkt, veel gebruikelijker is. - Zooals vele andere, dient deze voornaam ook als maagschapsnaam. Welnu, in de alphabetische lijst der ingezetenen van Madrid, vindt men den geslachtsnaam Alonso om de vier honderd maal herhaald, tegenover een twaalftal huisgezinnen die den naam Alfonso dragen. Dit bewijst duidelijk dat in Castilie Alonso vroeger de gewone gedaante was van dezen naam.
Een andere vorm is Anfonsus, Anfossus. Zeldzaam in de oorkonden, ten minste in Castilie, is deze vorm zeer gemeen op de muntstukken sedert Alfonso VI: Anfus, Anfons, ook in Aragon: Anfus, Anfos. In Cataloenje en Provence vindt men in de middeleeuwen dikwijls Anfos, Amfos. De wording van deze naamgedaan te is niet heel duidelijk. Misschien is Anf- ontstaan uit Adf- om de lastige klankverbinding df te ontgaan, en vervolgens de n van -fons door ontlijking uitgevallen. Van dezen vorm is
| |
| |
er, mijns wetens, in Spanje geen spoor overgebleven; niet een enkelen geslachtsnaam, die daaraan zou beantwoorden, heb ik kunnen ontdekken, ook niet in de catalaansche gouwen. In Provence echter is Anfos, er met de jongere wijziging van o tot ou, Anfous, tot heden toe bewaard, en als geslachtsnaam in gebruik, onder de vormen Anfossi, Anfossy (genitief) en Amphoux. Is deze vorm daar ter plaatse ontwikkeld? De naam Adefonsus wordt immers in 't Zuiden van Frankrijk reeds in de 9de eeuw aangetroffen. Of is deze naam, met zoo vele andere, verdwenen, en opnieuw, wanneer een goed deel van het Zuiden van Frankrijk met Cataloenje onder den scepter der koningen van Aragon vereenigd was, onder den vorm Anfos ingedrongen? Deze vraag is moeilijk om beantwoorden, doch de laatste veronderstelling is mij de waarschijnlijkste.
In Galicie en Portugaal is Adefonsus, hetzij door Aefonso, met regelmatige syncope der d, hetzij door Adfonso, overgegaan tot Afonso, Affonso. Deze laatste schrijfwijze, met dubbele ff, hetgeen nochtans geenszins een bewijs is van inlijking, was vroeger zeer gebruikelijk, en blijft tot heden toe bewaard in Portugaal, zoowel voor den doopnaam als voor den maagschapsnaam.
Nevens deze organische vormen kwamen er, sedert het einde der elfde eeuw, nog andere in gebruik, die echter meer tot de spelling, dan tot de taal zelve behooren, en daarom ook zonder uitwerksel gebleven zijn. Deze zullen wel ten grooten deele te danken zijn aan fransche schrijvers. Te dien tijde immers kwamen er, door toedoen vooral van koning Alfonso VI, geheele scharen geestelijken van de Orde van Cluny naar Spanje overgevaren, om er de kloosterordens te hervormen: dit deden zij, en hervormden tegelijk de liturgie, het geschrift en niet weinig andere gebruiken. Weldra waren zij meester van alle schrijfambten, en oefenden eenen ongemeenen invloed uit op de tale, en vooral op den keus der namen: van dit oogenblik af ziet men, op enkele uitzonderingen na, de prachtige, klankvolle wisigotische namen, die tot nu toe in gebruik
| |
| |
gebleven waren, een voor een wegsterven, om ten grooten deele vervangen te worden door den eentoonigen, in Zuid-Frankrijk zoo geliefkoosden name Gil (AEgidius). Nu, den koningsnaam kon men op geenderwijze uit de oorkonden wegcijferen, maar men zocht hem in eenen nieuwen vorm te gieten. Men schreef Antifonsus, Andefonsus, Aldefonsus, Adelfonsus. Hierin moet men waarschijnlijk niets anders zien dan pogingen om een geleerder uitzicht te geven aan de vormen Anfo(n)sus en Alfonsus. Anders is het gelegen met Ildefonsus, die hier ook opeeens te voorschijn komt. Deze was de naam van een alom gekenden Aartsbisschop van Toledo uit de 7de eeuw, die daarenboven als een heilige vereerd is. Kon men Alfonsus vereenzelvigen met Ildefonsus, - en daartoe was de spelling Aldefonsus een geleidelijke overgang, - dan hadden de spaansche Alfonso's, vooral de spaansche koningen van dien naam, een schutspatroon in den hemel, hetgeen hun tot nog toe ontbroken had. Het wonderbaarste is dat deze poging volkomen geslaagd is: van toen af zijn Ildefonsus en Alfonsus werkelijk met elkander verward, en tot heden toe viert koning Alfonso XIII zijn naamfeest op den dag van S. Ildefons, en in de meening der Spanjaards, in de meening ook van menige anderen, zijn Alfonso en Ildefonso een en dezelfde naam. Dit is echter teenemaal bezijden de waarheid.
In vroegere lijden was die naam in onze gewesten en in 't Noorden van Frankrijk onbekend. Ik moet nochtans eene uitzondering maken: een broeder van den H. Lodewijk, koning van Frankrijk, droeg den spaanschen naam Alfonso, en dien had hij wel te danken aan zijne moeder, die Blanca van Castilie was. In die tijden kon Alfonso, door den latijnschen vorm Alphonsus heen, nog overgaan tot de fransche gedaante Auphons, en zoo is het inderdaad dat hij door Joinville genoemd wordt.
III. De naam, dien wij hier behandelen, bestaat, zooals de germaansche namen in 't algemeen, uit twee deelen: ade- en funs.
| |
| |
Het tweede deel funs, bestaat in het oudhoogduitsch met de beteekenis: ‘bereid, geneigd’, alsook, met syncope van n voor s, wat in die talen regel is, in het oudnoorsch fûss, het oudsaksisch en het angelsaksisch fûs. Daarnevens bestaat nog in het Ags. fundian = ‘streven naar’, enz.
Moeilijker om beoordeelen is het eerste lid ade-. Men kan denken aan Atha- in Atha-ulfus. Dit Atha- (waarnevens ook Ada- mogelijk is) schijnt eene soort van liefkoozend woord te zijn, eigentlijk behoorende tot de kindertaal, en dienende om personen van eerbiedweerdigen ouderdom, vooral den vader en de voorvaders, toe te spreken. Reeds in den gotischen tijd schijnt th tot dh, d.i. spirantische d = engelsche stemhebbende th, in the, this, there, enz., verzwakt te zijn. Bemerk dat koning Athaulfus (410-415) door den gelijktijdigen schrijver Olympiodorus reeds 'Aбáονλφοϛ genoemd wordt. Overigens wordt de intervocabulische t en th in de hispanische spraken d. Ook verbindingsklinker a wisselt in het gotisch met i, e: Reccaredus nevens Riccimirus, zoodat een ouder Athafuns in de 8ste eeuw wel tot Ade-fons kan overgegaan zijn. Opmerkelijk blijft daarbij, dat men, nevens het veelvuldig gebruik, ook in latere tijden, van Atha-, Adta-, Adda-, Ada-ulfus, Recca-redus, enz., niet eene enkele maal Atha, Ada-fonsus tegenkomt, maar alleenlijk Ade-, en nu en dan eens Adi-fonsus. Dit spreekt niet ten voordeele der afleiding van dezen naam uit een ouder Atha-funs.
Misschien verdient Hathu- als eerste lid de voorkeur. Dit hathu (met bijvorm hadhu, zooals door het oudnoordsch en het angelsaksisch bewezen wordt) komt in verschillende germaansche talen voor, als eerste deel van samengestelde woorden, met de beteekenis ‘krijg, kamp’. Men vindt het ook veel als eerste en tweede lid van samengestelde eigennamen, waar het aan het keltische Catu-, b.v. in Catuvolcus, beantwoordt. Bemerk dat de germaansche, vooral de gotische h in Spanje, zoowel als in Zuid-Frankrijk en Italie, teenemaal verloren gegaan is. Soms vindt men wel is waar eene h geschreven; maar dan is het meest voor
| |
| |
woorden aan dewelke zij etymologisch vreemd is. Voor th, verbeeld door d, geldt het zooeven over atha- opgemerkte. De verbindingsklank u is in het gotisch zeer vroeg overgegaan tot i, waarnevens welhaast e, bij zoo verre dat u als verbindingsklinker nergens meer aangetroffen wordt. Zoowel bij de oudere schrijvers, Ammianus Marcellinus, Jordanes, Cassiodorus, enz., als in latere schriften vindt men alleenlijk vormen met i en e, bij de namen die met frithu- en filu samengesteld zijn, zooals: Fritigernus, Фριτιуϵ́ρνηϛ, Freti-, Fredericus, Fredebadus, Filimer, Filimirus, Felethanc, Feletheus, enz. Hathufuns leidt dan regelrecht tot een hispano-gotische gedaante Adi-, Adefonsus.
Men merke nog op dat de naam van den Asturischen koning Adefonsus II, ten jare 798, door eenen schrijver uit het Noorden, in de Annales Bertiniani Hadefonsus geschreven wordt, zooals ik vermeen uit España Sagrada, bd. X, ap. 8, blz. 596, en dit geval schijnt zich ook bij andere duitsche schrijvers voor te doen. Daarenboven staat bij Förstemann Hadufuns, Hadofuns, Hadifons als duitsche naam aangeteekend, terwijl buiten Spanje geen enkele Adefons voorkomt. Dit alles pleit ten voordeele der afleiding uit Hathufuns; zoodat deze naam, Adefonsus > Alfonso > Alfons, wel zou beteekenen: ‘krijgsveerdig, kamplustig, oorlogszuchtig’. Een ideale germaansche naam voorwaar, heel in den trant onzer heldhaftige en twistzieke voorvaderen!
In zijne eerste uitgaaf had Förstermann den spaanschen naam Adefonsus behandeld onder Athal-; later heeft hij zijne dwaling ingezien, en in de tweede uitgave staat hij onder Atha-; uit hetgeen voorafgaat volgt dat hij beter onder hathu- zou teruggebracht zijn.
IV. Alfons is dus een germaansche, bepaaldelijk een wisigotische naam, die na eene volledige romaansche ontwikkeling ondergaan te hebben, tot ons gekomen is. In ons geweste zon Hathufuns (om ons bij deze waarschijnlijkste afleiding te beperken) in de middeleeuwen Hadevons geluid hebben, en thans Havons met de stemzate op de
| |
| |
eerste lettergreep. Het zal wel geenen Alfons in den zin komen zijnen naam tot dezen regelmatig vlaamschen, doch vreemduitzienden vorm terug te brengen. Laten wij dan aan den naam Alfons zijnen vorm Alfons, en zijne gewone uitspraak, met den klemtoon op de tweede lettergreep, al verraadt bij daardoor zijnen uitheemschen oorsprong. Nemen wij hem aan als een woord gelijk zoo vele andere, die sedert de vroege middeleeuwen tot den dag van heden, uit de romaansche talen, uit de fransche vooral, in onze taal gedrongen zijn, en volkomen of halfwege bij haar ingelijfd, helpen om ze te verrijken, en soms ook om ze van al te verregaande eentonigheid te redden.
Onlangs viel mij in een vlaamsch geschrift de naam Adelfons onder de oogen, -ongetwijfeld als vertolking van Alfons: men zal gemeend hebben hem te moeten afleiden uit Athalfuns. Uit het voorafgaande blijkt genoeg dat dit eene dwaling is, al komt men den naam Athalfuns, een paar maal bij Duitschen en Langobarden tegen. Bij ons echter wordt hij niet aangetroffen, inzonderheid niet in de middeleeuwen: dit bewijst dat hij in onze streken nooit bestaan heeft; of, wilde het geval dat men hem in een ouder tijdvak zou aantreffen, toch niet door de overlevering is bewaard gebleven.
Adzo.
|
|