Biekorf. Jaargang 20(1909)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Strijd! IN sterk verweer, den poel rondom, daar 't zwijgen van den noen alom is over hen gekomen, daar staan, met schoûr aan schouder pal, in overmachtig ongetal, wel honderdduizend boomen! Zij staan, en laten, machtig hoog, aan wedereind de hemelboog zijn goudverlichte vamen, zoo wijd als zijn blauw laken rekt, zoo wijd als 't veld der aarde strekt, beschermend openpramen. Zoo staan ze, en in 't gelid gesteld gaan, broersgezind, zij 't zongeweld [pagina 364] [p. 364] van looverschilden bieden een dak, zoo in den heldentijd daar 't schichten hagelde in den strijd en steenen, de oorlogslieden. De zonne viert en balkt daarop en blutst den afgegletsten top van hare gouden speren, om niet! De boomen weten hoe gedekt haar alle gaten toe geen bloeme en zal zij deren, geen lichtgekleede pluimgediert dat 't weldoen van de koelte viert, in schaduw der gewelven; ze en zal het immerkoele bosch, ze en zal het neschbedauwde mos met nijdig vier doordelven! Ze en zal! De onghiere boomenmacht, van God alhier gesteld, houdt wacht, en binnen zijn de kelen van al wat koekoet, merelt, vinkt, en wielewaalt, dat 't woud weêrklinkt, aan 't lustig orgelspelen. Caes. Gezelle. Vorige Volgende