het kapelaan geweest te Quebec; daar hadden ze te werken gehad, hij en zijn drie collegas! Die waren nu alle drie dood.
‘Hoelang zoudt ge mij nog geven?’ vroeg het, schalks over de glazen van zijn gouden bril kijkend.
‘Op zijn minst tot honderd jaar’ verzekerde ik ‘Het fransch puntdichtje op Gladstone is zeker nog beter voor u dan voor hem’.
‘Welk puntdichtje? Zeg op, please’.
‘Grand vieillard, de l'année entière
Vous ne prenez que le printemps;
Vous n'êtes pas octogénaire,
Vous avez quatre fois vingt ans.
Verstaat ge't?’
‘Hoe niet? In zake ouderdom versta ik alle talen’ loech het.
‘Maar Gladstone werd niettemin geen honderd jaar oud’ zei het daarop, weer boven zijn bril opkijkend. En dan:
‘Wel, Gladstone had toch de etiquette na te leven en die doodt een mensch. Dat ken ik niet. We zullen probeeren tot honderd, dan noodig ik u uit.’
De andere pastor is Father Fawell. Hij woont in het liefste dorp van het Lake-district, te Windermere. Ook al een oude man. Verbeeld u maar, het is vijftig jaar geleden dat hij studeerde nagenoeg op dezelfde plaats waar ik dit schrijf, in het Engelsch Seminarie te Brugge. Hij zei vroeger tamelijk wel vlaamsch gekend te hebben, maar thans kent hij er zooveel niet meer als zijn gebuur van zooeven fransch kent. Goede herinnering heeft hij aan Guido Gezelle; zijn dichtwerken prijken ook in de hoogste schap van zijn boekenkast. Neen, lang zou hij ook niet meer leven. Zie maar liever op dat notaboekje met den naam van de oud-studenten uit het Engelsch Seminarie: dead... dead... this is still living... dead... dead... dead..., terwijl hij met zijn wijsvinger over de bladzijde gleed. Hij