Biekorf. Jaargang 20
(1909)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdI.
DEN heelen nacht heb ik geen oog geloken,
Door wrange lijdens-droom zoo bang benard.
Ik smachtte naar den dag... en nu verzwart
Mijn geest in 't lijden dat wordt uitgesproken.
Een dompig floers houdt mij de zon gedoken
En weeft een weeig-nevelkleed om 't hart.
Op droef gemoed valt zilte traan van smart
Als perel van een snoer door tijd gebroken.
Ik hoopte een goud-doorwuifden dag te groeten,
En moet mijn zotte hoop in smart kleed boeten
Gevouwen uit het floers dat dijzig dikt.
O banger wordt voor mij het klachten-hooren
(Van stemmen die aldoor den nevel boren)
Dat hamerend mij op het harte tikt.
‘Saltem vos amici mei...’ | |
II.Een vage schaduw waart om kruisenrij
Lijk 't dolen van vergeten ziele-zuchten...
En zilte tranen langs hun armen vluchten
Van eerlangs opgekropte smart-geschrei.
Ik hoor zoo bang het raak verwijt in mij
Van zielen, smachtend in doorgloeide luchten.
Ik voel zoo pijn'lijk 't geil van mijn genuchten
Nu ik langs graven dool in 't avondtij...
| |
[pagina 333]
| |
Een wraakgeroep rolt mijwaart uit de kimme
Waar weel'ge wonnedagen bleek verglimmen.
Op zompe zode... voor verkankerd brons
Druk ik de knie... en in 't geaai der winden
Voel ik het laf verwijtsel stil verzwinden
Bij 't preev'len van een innig ‘Vader ons’.
Brugge, 1909 Bertholf Biekens |
|