Biekorf. Jaargang 20
(1909)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 318]
| |
Kunstkroniek
| |
[pagina 319]
| |
Van de oude abdij bleef ons: het hoogaltaar door Pepers vervaardigd, heden in 't koor van O.L.V. kerk te Brugge, enkele mindere bouwdeelen en de kerk. Doch ook die kerk brandde grootendeels af den 10 Aug. 1869. Zoo weinig was er van de voormalige instelling bewaard, dat het aandenken aan de aloude abdij in de volksgedachte uitsterven moest. God echter had het anders voorbeschikt; Hij, bij wien eeuwen geen duur hebben, zou het kloosterleven, dat de goddelooze beroerte voor goed dacht stil te leggen, na eene eeuwstonde, de oude puinen weder instorten. ***
Op eene korte mijl van hare oorspronkelijke standplaats waar nu het bedrijvige leven den vrede heeft verstoord, toch nog op een wrak ha rer vroeger zoo rijke gronderve, midden de innige kalmte van het eenzame boschland is de eerbiedwaardige kloosterinstelling uit haren eeuwslaap ontwaakt. Heerlijke opstanding. Leo XIII richtte zich tot de bloeiende Beuroner Congregatie om het wegkwijnende kloosterleven in de Braziliaansche provincie te redden, en de vervallen abdijen een nieuw leven in te storten. Een telg van Brugge, Mgr. van Caloen, mocht die zware taak op zijne schouders torsen. Om de manschap voorde provincie aan te werven, werd de St-Andriesabdij heringericht op 8 sept. 1902. Klein was de toenmalige bouw, laag en neergehurkt, eenvoudig tot de armoe, keurig nogtans, en vooral - de plannen waren grootsch. En dit is iets dat ik bij Benediktijnen overal bewonderd heb, en navolging verdient: de opvatting huuner kloosterbouwen is grootsch; bij een eerste opkomen wordt enkel een deeltje van het hoofdplan uitgewerkt; wat later refter zijn zal dient voorloopig tot kapel. Zoo was het te Maredsous, zoo is het op den Keizerberg te Leuven en te Opsterhout (Noord-Brabant). Zoo'n bouw, met algemeen plan, kan tientallen van jaren duren, maar is de meest redelijke en levert grootsche uitslagen op. Het grondplan der abdij is te ingewikkeld om het in zijne bizonderheden te beschrijven. Alles is zonder verdiep en uiterst streng, met karige Romaansche herinneringen, landelijk kalm. Van uit de kloostercellen schouwt men over den nauw aangelegden, nog blakken kloostertuin op den groenen ring van donkere sparrenbosschen; de ziel ademt vrede - een levend beeld der Benediktijner leus: Pax. In 't midden ligt de pand; de wandelgang met zijne langs binnen onbekleede dakspanten, zijne echt versierende muurbeschildering, zijne opengewerkte zuilengang, levert eenen heerlijken aanblik op, en herinnert niet slecht aan de Italiaansche kloosters. De eetzaal is wat tot nog toe het verst is opgeschikt. De kunstige hand, die weleer de abdijkerk te Maredsous opluisterde, zal hier op de wanden de hoofdtooneelen der geschiedenis van het oord afmalen. Het decoratieve gedeelte draagt de blazoenen en de namen der 43 abten van St-Andries. Min gelukkig is de gedachte hier het beroemde avondmaal van da Vinci als muurschildering aan te brengen. Voor stemming kan het met het overige weinig invallen, en soortgelijke werken laten zich moeilijk tot fresco omzetten zoo men hier betrachtte. Vooraan de kloosterpand ligt eene kleinere opene plaats met zuilenrij; rechts, treden we in de kloosterkerk - nu onder dak; - links, | |
[pagina 320]
| |
zal later eene ruime koepelkerk oprijzen onder de aanroeping van O.L.V. Eene Italiaansche campanile beheerscht den samenhang. De ietwat Byzantijnsche koepelkerk met hare bijbouwen, vormen samen der Roomsche hoofdbazilieken toegewijdGa naar voetnoot(1). De groote kerk is voor bouwstijl bij de Ambroziaansche baziliek te Milanen nauw aanverwant. Een ruime narthex komt aan den westergevel. De kerk heeft drie beuken; de zuilen wachten op eene marmeren bekleeding, de wanden op fresco's en mozaiek; 't koorgestoelte en 't hoogaltaar met ciborium zullen niet lang uitblijven. Opzienlijk streefde de bouwmeester niet naar eenheid. Weliswaar hoeven we niet overal strenge archeologische eenheid te vinden; die veeleischende archeologie mag het ten deele aangerekend worden dat we in kunst zoo traagjes aanstappen. Maar ziet men de archeologische eenheid over 't hoofd, dan mag het juist niet zijn om aan eclectisme te doen, en alle geschiedkundige kunststijlen samen te werpen; aan zooiets heeft de bouwmeester van St-Andries zich eenigzins bezondigd, althans voor de kerk. Hier kan men wel het genot gevoelen dat men ontwaart bij 't aanschouwen van eene bouwmassa waarin alle eeuwen het hare bijbrachten en de meest uiteengaande uitingen elkander gemoeten, maar het schilderachtige verdringt het monumentale, en de groote lijn van het werk, de ziel, dat blijft zoek. De groote abdij neme men echter als levend, organisch wezen, en dit is hare schoonste kant en hoogste kunstuiting. We herinneren ons nog, niet zonder aandoening, de gelukkige dagen midden die heilige kalmte gesleten, die stil gekleurde gangen bij den invallenden schemeravond, die psalmzingende stoet, die weidsche eetzaal met ingetogen dischgenooten, het kalme wezen die in de puntige monnikskap gedoken, luisterend naar het cibus cibo melius, het geestelijk voedsel der lezing. Nog hooren we de klokkenklank bonzend op de daken, nog zien we dien plechtigen staatsiegang van wijdvouwige mantels ten hoogen koor, die kerkdiensten in al den luister van het grootsche ritueel, waarbij niet eene kathedraal ter wereld het halen kan - zoo is de katholieke liturgie in hare volheid! God loone U, noeste heroprichters der Benediktijner orde, Guéranger te Solesmes, de beide Wolters te Beuron; Beuron van waar ons door den stormwind der vervolging het heilige zaad is toegewaaid; dat in de dagen van ballingschap ons met eene ootmoedige stichting beschonk waaruit het heerlijke Maredsous opbloeide; qui seminant in lacrymis. God zegene U jonge opkomende St-Andriesabdij! Te lang heeft het schoone van het ‘Opus Dei’ onze krachten naar buiten uitgeloktGa naar voetnoot(2). Hopen we, dat de tijd is aangebroken waarop onze Vlaamsche gouw een eigen midden van liturgische beschaving zal bezitten. |
|