| |
| |
Geslachtsnamen
(Vervolg van bladz. 283)
Nolf.
Nolf is een in en om Kortrijk nog al veelvuldig voorkomende maagschapsnaam. Wat mag hij beteekenen en van waar zou hij komen? Ik geloof daarop eene voldoende antwoord gevonden te hebben.
In de Geschiedenis der stad Kortrijk door Frans De Potter, 1ste deel, bl. 186, is er spraak van eenen Joos Nodolf, die de stad en kastelnij Kortrijk ontzeid geweest zijnde, ten jare 1511, bad om te mogen terugkeeren.
Ik veronderstel dat Nodolf samengetrokken is tot Nolf. De intervokalische d is nog al regelmatig weggevallen in den loop der 15de eeuw; soms ook later bewaard, ja, tot
| |
| |
heden toe geschreven en in enkele woorden ook gesproken. Het moet dan geen opzien baren, den name nog in 1511 Nodolf geschreven te zien.
Deze naam beantwoordende aan Nodulf, Nodolf, Notolf, bij Förstemann, zal wel opklimmen tot Naud- of Nauthulf, samengesteld uit de stammen naudi- of nauthi- en wulfo. Als tweede lid in de samengestelde namen komt deze stam regelmatig voor, en dat sedert de oudste tijden, onder den vorm -ulf (bij de Angelsaksen echter -vulf); in de duitsche talen later -olf. Van daar Gheldolf, Geerolf, Nodolf. De wolf is een den Germaanschen God Woeden of Woen gewijd dier; van daar wel het veelvuldig gebruik van het woord wolf, niet minder in het eerste (wulf-) dan in het tweede lid (-ulf) der eigennamen.
De stam nauthi- in got. nauths; naudi- in hd. not, eng. need, ndl. nood, beteekent: ‘nood, dwang, geweld, gevaar.’ Ook deze stam is niet zeldzaam als eerste en tweede lid van eigennamen, in de welke hij, naar den aard onzer voorvaderen, vooral wel ‘krijgsnood, kampgevaar, oorlogsdwang of geweld’ zal beduiden.
| |
Ryckaseys.
Meermalen had ik mij afgevraagd wat deze zonderlinge Brugsche en Veurnsche naam wel mocht bedieden, toen mijne oogen vielen op een ontledend artikel in Inventaire... des Archives... de l'abbaye de Messines, van Diegerick, bl. 83, waarin er spraak is van eenen zekeren Henri Rike-asses, die twee bunders land in leen hield, gelegen in de parochie van Nieppe-Eglise en behoorende tot de abdij van Meessen. De oorkonde is van het jaar 1292 en in het Fransch opgesteld.
De name Rike-asses, gespeld zooals hij hier staat, was een licht in de duisternissen; beteekenis en etymologie van den naam glansden nu zonneklaar voor mijne oogen, en ik aarzelde niet hem te vertalen door ‘rijk-genoeg’. Bemerk dat men in het noordelijk fransch, op onze grenzen, het bijwoord assez geern plaatst na het bijv, nw.,
| |
| |
evenals genoeg bij ons; men zegt dus liever riche assez, dan assez riche.
Een woord uitleg voor dezen die zich nog niet volkomentlijk rekening zouden geven van de redenen, waarop de bovenstaande verklaring gesteund is.
Ons woord rijk, mndl. en nvl. rijke, oudnederfrank, rîki, is in het gemeen of centraal fransch riche, geworden: in deze taal immers is de frankische k, voor i en e (en ook voor a), overgegaan tot ch; in het picardisch echter is deze k voor i en e (en ook voor a), bewaard gebleven: in dit dialekt beantwoordt dus rike, rique aan het gem. fr. riche. Dit is waar te nemen, o.a. in den plaatsnaam Ricquebourg (Oise), nevens Richebourg (Haute-Marne, Seine-et-Oise, en, op picardisch taalgebied, onder franschen invloed, Pas-de-Calais.)
Het fransch woord assez komt van a, uit lat. ad en sez uit lat. satis: de vrije a wordt e; de klinker, die op de beklemtoonde lettergreep volgt, valt weg, wanneer hij e, i, o, u (niet a) is, en niet vereischt om de voorgaande lettergreep te steunen; ts wordt in 't oud fransch z geschreven; dus satis Jeidt rechtstreeks tot sez, en a + sez tot asez (Chanson de Roland), meest assez geschreven, om de stemlooze uitspraak der 5 aan te duiden. Assez wierd uitgesproken assets tot om de dertiende eeuw; daarna sprak men asses, en zoo schreef men ook soms, alhoewel toch de spelling assez de bovenhand behield; in de zestiende eeuw wierd de uitgaande medeklinker nog uitgesproken, als z, wanneer een woord volgde, dat begon met eenen klinker, en ook in pausa; heden ten dage spreekt men de uitgaande s, als z, alleenlijk voor een woord dat met eenen klinker begint: assé bien, assé-z-avancé.
Rike-asses, ten jare 1292, is gansch naar den eisch. En toch is het mogelijk dat asseis gesproken terwijl, onder centraal-franschen invloed asses geschreven wierd. Deze invloed immers deed zich in de middeleeuwen reeds allenthenen sterk gevoelen.
* Rique asseis ware de zuivere flandro-henegouwsche
| |
| |
vorm. In deze gouwspraak (evenals in het Waalsch en Lothringisch) ging de vrije lat. a over tot ei: *ad-satis dus tot asseiz (= asseits), sedert de 13de eeuw asseis. - Dit is de reden waarom in onze taal, de latijnsche vrije a, in zulke woorden die vroegertijds aan het fransch, dat is aan het ons naastgelegen fransch dialekt, het flandro-hene-gouwsch, ontleend zijn, door ei vertegenwoordigd is; b.v. in mndl. contreie, planteit, citeit, enz.; in ons vlaamsch: valleie, karweie, grei(en), reis en reis (uit rasu, fr. rez, fl.-hen. *reis à reis), kateil (ofl.-hen. cateil, cfr. chatel, chetel, nu cheptel geschreven, uit capitale), majesteit, kwaliteit, enz.
Deze bijzonderheid, a > ei, strekt westwaarts tot aan Sint-Oomaars, zoodat onze Henri Rike-asses, eigentlijk misschien wel Rique-asseis heette. Maar, wat er van weze, het bestaan van den name Rique-asseis moogt gij met zooveel vertrouwen aan nemen alsof gij hem voor uwe oogen zaagt, en de hedendaagsche naam Ryckaseis is dus niets anders dan rigue asseis of riche assez.
Ik heb opsporingen gedaan om nog andere namen samengesteld met assez te vinden; ik heb er geene ontdekt. Eenen nochtans heb ik gevonden, die samengesteld was met genoeg, te weten in een Gentsch geschrift van de veertiende of vijftiende eeuw. Ik heb verwaarloosd hem aan te teekenen, maar indien mijn geheugen mij niet bedriegt, was deze naam Goetghenouch.
| |
Van Coillie.
In l'abbaye de Nonnenbossche, par Léopold Van Hollebeke, bl. 83, staat de volgende gifte aangeteekend van Boudewijn van Constantinopel, ten jare 1202: ‘Ego B... dedi elemosinam decimam quam habui apud Wouthulst et quandam aliam decimam quam habui apud Coilge...’ En op bl. 25 vernemen wij dat de religieuzen, op 5n December, in hun martyrologium lazen: ‘Obiit Joanna, Comitissa Flandrie, dedit nobis duo millia halecum, decimam de Coilge et de Ghits’.
| |
| |
De ligging is niet nader bepaald; waarschijnlijk wordt hier bedoeld het gehuchte dat op Oostnieuwkerke nog den naam draagt van Colliemolen of Colliemolenhoek. In alle geval is Coilge identisch met Collie. In Collie is de aldaar hedendaags gebruikelijke uitspraak der fransche gemouilleerde l verbeeld, dewelke in Coilge verbeeld is volgens de middeleeuwsche spellingsregels, b.v. mndl. baelge, faelge, enz., ndl. balie, falie, uit fr. baille, faille.
Maar welke is de beteekenis van Coilge, Collie? In het pic. bestaat Coille als bijvorm van fr. en pic. caille, dat met ons woord kwakkel, afstamt van een oudfrankisch *kwakkila, *kwakkula of iets dergelijks. Dat de naam van een vogel gegeven worde aan eene streek, gehucht, boerderij, stuk land, tiende, of wat het oorspronkelijk ook geweest zij, is wel mogelijk; of het daarom werkelijk zoo is, kan ik natuurlijk niet bewijzen.
Water ook van weze, hetzelfde woord hebben wij in den middeleeuwschen geslachtsnaam: Lambert de Koelhe, de Quoille, Wille met de Quoille (Ypriana, door A. Vanden Peereboom, bd. IV, bl. 368, 378, 386), en in de hedendaagsche Westvl. namen Van Coillie en Vercoullie.
Opm. - Is bovenstaande veronderstelling gegrond, dan hebben wij ook eene mogelijke verklaring van den Westvl. geslachtsnaam Van Caillie, als afgeleid van eenen plaatsnaam *Caille, fr. en pic. bijvorm van Coille, met dezelfde beteekenis.
Opm. - In ons land zijn er nog een aantal gehuchten die Kwakkel of Kwakkelhoek genoemd zijn. Bij Guiot: Nouv. Dict. des Communes... worden de volgende aangehaald:
Kwakkel, dép. Kemseke. |
Kwakkel, dép. Saint-Paul (Waes). |
Kwakkelhoek, dép. Goyck. |
Kwakkelhoek, dép. Lichtervelde. |
Kwakkelhoek, dép. Nieukerken. |
Kwakkelhoek, dép. Thourout. |
Adzo.
|
|