Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Voorwaarden voor hergebruik
    • Disclaimer
    • Voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid

Informatie terzijde

Biekorf. Jaargang 20
Toon afbeeldingen van Biekorf. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3,92 MB)

ebook (4,13 MB)






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Biekorf. Jaargang 20

(1909)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 288]
[p. 288]

Mengelmaren

Van Overouds

- ‘WAAR woont-je gij?’ vroeg de Pastor aan een jongen in de leeringe.

- ‘Ik wone 'k-ik in de onsterfelijke strate, Mijnheer de Pastor, tusschen den haat en den nijd en de hooveerdij is rechtover mijn deure’.

- ‘Doet dat uiteen’, zei de Pastor.

- ‘Ja, zei de jongen, dat is daar achter de Potterie. 't En zijn maar vier huizen in mijn strate. En als er iemand ziek wordt, hij moet naar 't hospitaal, zoodat er nooit iemand bij ons en sterft. Daarbij rechts en links van t'onzent is 't herberge: dat is de haat en de nijd. En derrechtover is 't een scheerder. Al die daar geschoren wordt, kijkt toen daarachter eens in den spiegel, en dat is hooveerdij.!’

(Vroeger verteld door Vader Rudder een ouden praatzieken Bruggeling).

L.D.W.



illustratie

Maar O.L. Vr. van Lombardzyde

DAAR gaan de visschers, tot van Oostende toe, gaan beêvaarten, al heel vroeg in den morgen; ze dragen dan schuitjes meê om die op te offeren. Ze willen die op het altaar hebben, en kruipen somwijlen zelf omhooge op den wijsteen, om hun schuitjes behoorlijk gesteld te krijgen. Daarna trekken ze naar den E.H. Pastor:

- ‘Mijnheer den Deken’, zeggen ze (als ze van Oostende zijn, waar hun opperpriester een deken is) ‘'t is achter een gewijdtje’; d.i. een klein zakske met een beetje paaschnagel in, verveerdigd in 't klooster. Dat gewijdtje zullen ze nagelen aan den mast.

Daarna trekken ze op, gezind lijk een haze! - ... ‘en als we nu g... domme niet verhoord en zijn!...’ zegt er altemets een van die mannen... en geheel 't zoodtje ravelt binnen in de naaste herberge. Natuurlijk is hun boekorgel meê; en dat gaat bij hoopkens, allemaal mannevolk, 't manschap teweten dat in zee gaat.

Tegen avond... of 's anderdaags vaneigen zijn ze thuis.

L.D.W.



illustratie

Trappen van vergelijking

TE Brugge:

Om te zeggen ‘arm’ zeggen ze: ‘Er is daar armoê’;

om te zeggen ‘meer arm’: ‘Dit is de zwarte armoê’;

en als 't al-en-tevele schilt: ‘Wel! zeggen ze, de luizen zouden er uitloopen!’


Vorige Volgende