poschenie nevens paschenie, postenakel uit pastinaca; in het middelnederlandsch posternake nevens pasternake, posteide nevens pasteide. Ook in eenige maagschapsnamen kan deze bijzonderheid opgemerkt worden:
Wvl. Bostyn nevens Bastin (Antwerpen, Brussel, Parijs), Bastyns (Brussel), Basteyns (Brussel), Battin (Parijs). - Deze naam zal wel een wisselvorm zijn van Bastien, d.i. Sébastien, met vervanging van -ien door den zeer gewonen uitgang -in.
Wvl. Bostoen nevens Baston (Meenen), Bastoen (Meenen en Kortrijk in 1459), Baton en Batton (Parijs). - Deze naam is vormoedelijk anders niets dan het gemeen zelfst. nw. ofr. baston, nfr. bâton. Vgl. den vlaamschen maagschapsnaam Stock. - Het ofr. -on is in het middeleeuwsch dietsch regelmatig -oen geworden.
Wvl. Wostyn, nevens Wastyn (Lauwe, Aalbeke, Rollegem, enz.), Watin (Parijs), Wattin (Wevelgem). Wattyn (Brussel), Watteyn (Lauwe, Wevelgem). - De ofr. uitgang -in is in het mndl. regelmatig -ijn; later, ingevolge der eigenaardige fransche ontwikkeling der uitspraak, ook -ein. De s voor medeklinker begint in 't fransch (ook in 't picardisch) te verdwijnen in de 11de eeuw (ten minste voor de vloeiklanken) en is waarschijnlijk in den loop der 12de eeuw voltrokken. In 't gemeen fransch verandert ast in ât, in 't picardisch regelmatig in att.
De oorsprong van dezen naam is niet al te klaar. Mogelijk is een germ. wast- aan te nemen, al vind ik het nergens vermeld. Het is echter niet onwaarschijnlijk dat de zuid-gallische naam Gaston aan een germ. *Wasto zou beantwoorden. In alle geval hebben wij een woorddeel wast- in de volgende maagschapsnamen:
Wast + ellu: Wattel, Wastiau, Wathiau, Wattiaux; vervlaamscht Wasteels, Watteeuw.
Wast + ell + inu: Wastelain, Wattelin.
Wast + ell + ittu: Watelet, Wathelet, Wattelet.
Wij mogen daar gerust bij voegen.
Wast + inu: Watin, Wattyn, Wastyn, Wostyn.