Biekorf. Jaargang 20
(1909)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
[Number 18] | |
Vlamingen in HongariëONDER de verzameling: Allgemeine Staatengeschichte. Deutsche Landesgeschichten, hsg. von Armin Tille, komt een werk voor van R. Friedrich Kaindl, Geschichte der Deutschen in de Karpathenländern, in 2 deelen: I. Geschichte der Deutschen in Galiziën bis 1772. II. Geschichte der Deutschen in Ungarn und Siebenburgen bis 1762. Daarin komt hij tot het besluit dat de Duitsche volkszettingen overal hetzelfde lot hebben ondergaan: na een kortstondigen bloei werden ze door de landsbevolking opgeslorpt; slechts weinige overblijfselen van het vroegere Duitsche leven worden daar heden nog aangetroffen (z. Volkskundige Boekenschouw, 1908, I. tk 375). Het w. Deutsch moet hier genomen worden in zijn ruimsten zin. Aldus in de Zips, een gewest gelegen in het Tatragebergte, een voorgebergte, bezuiden de Karpathen, ten N.O. van Hongarië, bestaat er heden nog een volksspreuk: | |
[pagina 274]
| |
‘Das Mädchen ist aus Flandern, es wandert von einem zum andern’ alsmede de verwensching ‘verfluchter Flamänder’, waaruit Kaindl afleidt dat er weleer Vlamingen zich aldaar gevestigd hebben. Dit wordt tegengesproken door B. Kahle in zijn beoordeeling van Kaindl's werk in Zeitschrift des Vereins für Volkskunde, 1908, Bd. XVIII, S. 115-117. Hij toont aan dat het woord Flandern, in dergelijke volksrijmen gebezigd, niet uitsluitend aan het door Kaindl bedoelde land eigen is. Aldus, in Oberschefflenz, in 't Badensche unterland, zong men vroeger: Du bist einer von den Flanderern,
Gehst von einer zu der anderen,
Deine Liebe ist nicht fest,
Weild' von einer zur andern gehst.
En in een ander volkslied luidt het: Mein Schatz, der ist von Flanderi,
Hat alle Tage en anderi,
Zu jeder sagt er: Du bist mein!
Und jedi führt er heim.
In duitsche woordenboeken vindt men het w. Flanderer met de bet. lichthoofd; Flanderi, Flanderlein, bet. lichtzinnig, ongestadig meisje, en de woorden: Flandern, Flandria komen veelal voor in verzen, o.a. van Hans Sachs en Ayrer, als rijm op ‘andere’ om de trouwloosheid en de ongestadigheid der vrijers uit te drukken. Dus zouden, volgens B. Kahle, de woorden Flandern, Flandria even gevormd zijn naar reeds beslaande woorden, om te rijmen op ‘andere’ in volksspreuken en verzen, met den zin aan evenbedoelde woorden ontleend, en, buiten de klankgelijkenis, zouden zij met het land van Vlaanderen en zijn bewoners eigenlijk niets te maken hebben, late varen dat ze een overblijfsel zouden kunnen zijn van een vroegere volksplanting van Vlamingen. | |
[pagina 275]
| |
Het is niet te loochenen dat, in menige volksspreuk, ten behoeve van het vers, eigennamen, 't zij lands-, 't zij persoonsnamen gebruikt worden, zonder eenigen bepaalden zin, zonder eenige zinspeling, alleen om het rijm. Te Brugge zegt het volk: Alle acht dagen een andere,
Slacht van Alexandere.
Hij slacht van De Bouver,
Hoe ouder hoe droever.
(Hij gaat gekleed) Den zondag lijk in de weke
Slacht van Verbeke.
Keeren wij nu tot Kahle's beweringen terug. Dat men alleen uit het gebruik van Flandern, Flandria in een land niet mag besluiten tot het bestaan van een Vlaamsche volkszetting in dat land, zal iedereen aannemen, te meer als die woorden voorkomen in volksspreuken en volksliederen, die zoo gemakkelijk van gewest tot gewest overgaan. Doch, dat die woorden met Vlaanderen niet het minste uitstaan hebben, dit valt nader te onderzoeken. Bepalen wij ons tot Hongarië. Voor 't oogenblik laten we in 't midden of de gemeennaamw. flanderer, flanderl, flanderlein het eigennaamw. Flanderen, Flandria in zwang gebracht hebben, ofwel het tegenovergestelde waar is. Er bestaan daar echter nog andere woorden en spreuken, die onloochenbaar Vlaanderen en de Vlamingen bedoelen. Kaindl gewaagt van de verwensching: ‘verfluchter Flamänder’ die in de Zips nog algemeen in zwang is. En E. de Borchgrave, die eenigen tijd in de streek zelf verbleef, vernam er het woord: Flämisch, in den zin van boosaardig. Ein flämscher is een boosaardig man. In de gewestspraak van Kuneschäu beteekent dit woord nog: vreeselijk, schabauwelijk: das soe wlamische hundGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 276]
| |
Hoe geraakten de Vlamingen in Hongarië zoo bekend? Wel weten wij dat niet alleen de kooplieden uit alle landen naar Vlaanderen togen en van daar Vlaanderen's wollevoortbrengselen en meteen Vlaanderen's naam en faam alom verspreidden en berucht maakten, maar dat ook de Vlamingen zelf, 't zij als handelaars, 't zij als wollewevers en lakenwevers overal heendrongen en van de XIIe eeuw voort alom bekend werden. Niet het minst in het Duitsche rijk, vooral sedert graaf Philip in 1164 van Frederik I voor de Vlamingen een vrijgeleide had bekomen door geheel het keizerrijk. We treffen ze aan niet alleen over de Elbe, in het Oostzeegebied, tot in Brandeburg, maar dieper nog: te Magdeburg, Pragen, Weenen, zelfs te Breslau, te Krakau waren ze bekendGa naar voetnoot(1). R. Häpke merkt terecht op dat deze Vlamingen op den vreemde veelal onwelkom waren en dat hun allerhande ondeugden, als ruwheid, heb- en genotzucht, dronkenschap, ten laste gelegd werden, zoodat de naam van Vlaming op vele plaatsen, en misschien niet ten onrechte, ongunstig bekend stondGa naar voetnoot(2). Doch, dit legt nog niet uit hoe in Hongarië, en wel in afgelegen landbouwstreken, de namen van Vlaanderen en van Vlaming zoo vaste wortels schoten en tot heden bewaard bleven, te meer dat nergens sporen te vinden zijn van vroegere handels- of nijverheidsbetrekkingen tusschen beide landen. Enkel in een Vlaamsche volkszetting is de verklaring daarvan te zoeken. Dat er in Hongarië, namelijk in de Zips, evenals in Transylvanië, Germaansche volkszettingen hebben bestaan, daaraan valt niet te twijfelen. De geschiedschrijvers zijn het eens om te bevestigen dat onder koning Geiza II, in het midden der XIIe eeuw, uit de landen van den Neder-Rhijn landbouwers gevraagd werden om sommige gewesten van zijn koninkrijk, o.a. de Zips en Zevenburgen (Transylvanië) te bevolken en te ontginnen. Van waar eigenlijk | |
[pagina 277]
| |
waren ze afkomstig? In de oude geschiedschriften heeten ze eerst Vlamingen, later Saksen en algemeen Teutonen. De Zipsers zelf stelden zich voor als Mitteldeutschen. Ongelukkig, van de stichtingsakt van deze volkszetting is geen spoor overgebleven, oorkonden uit dien tijd die op deze volkszetting betrekking hebben bestaan evenmin en noch de overlevering, noch de overblijfselen uit de plaatselijke spraak en instellingen - wat de Borchgrave er over denke - leveren één stellig bewijs op dat de Germaansche Zipsbewoners Vlamingen waren. Voor het bestaan van Vlamingen in andere gewesten van Hongarië, bestaan eenige schaarsche oorkonden. In een stuk van 1216 lezen we dat al de Vlamingen van Batar (omnes Flandrenses de Batar) beticht worden om een moord gepleegd te hebben op een Magyaarsch bewonerGa naar voetnoot(1). Over de Vlamingen in Transylvanië weten we meer. Paus Celestinus III bekrachtigt, op 11 December 1191, den akt waarbij koning Bela III de kerk der Teutonen van Transylvanie (ecclesiam Teutonicorum Transylvanise) tot vrije proostdij had ingerichtGa naar voetnoot(2). Het geldt hier de proostdij Zibin (Hermanstadt) en dat er hier sprake is van Vlamingen, blijkt uit verdere oorkonden. Immers, weldra waren betwistingen ontstaan tusschen den bisschop van Transylvanie en den proost van Hermanstadt. De legaat van paus Gregorius kwam er tusschen en besliste dat de rechtsmacht van den proost van Hermanstadt zich uitstrekte, niet over alle de Vlamingen in Transylvanie gevestigd, maar enkel over deze die de woestijn bewoonden, eertijds door Geiza aan de Vlamingen geschonken (desertum quod Geisa rex prioribus Flandrensibus concessit)Ga naar voetnoot(3). Eenige jaren later (14 December 1199) stelt paus Innocentius III opnieuw de wederzijdsche rechten vast van den bisschop en de Vlaamsche priesters (Flandrenses sacerdotes) van | |
[pagina 278]
| |
HermanstadtGa naar voetnoot(1). Eindelijk, in 1224, schenkt koning Andreas II, allerhande voorrechten aan de Teutonische inwijkelingen van Transylvanie (fideles hospites nostri Teutonici Ultrasylvani)Ga naar voetnoot(2). Van toen voort komt de naam van Vlaming nergens meer voor; de vreemde volkszetting wordt enkel nog als een Saksische aangeduid. Reeds van het begin af ontstaat er verwarring tusschen de benamingen Flandrenses en Teutonici. De eerste benaming zal weldra achterwege gebleven zijn en daar in dien tijd Saxones zooveel gold als Teutonici, zal de naam Saksen in de plaats getreden zijn. Hoe het zij, zeker is het dat er in Hongarië Vlaamsche volkszettingen hebben bestaan. 't Is waar, het w. ‘Flandrenses’ moet hier waarschijnlijk genomen worden in zijn ruime beteekenis en bedoelt niet uitsluitend de bewoners van het eigenlijke Vlaanderen, maar de bewoners van de landen tusschen den Neder-Rhijn en de Noordzee gelegen. Nochtans, - wat B. Kahle ook bewere - is het wel aan Vlaanderen, d.i. aan deze landen en aan hun uitwijkelingen in Hongarië dat sommige aldaar nog in zwang zijnde rijmen en spreuken herinneren.
E. Van Cappel |
|