dag en zondag heeft het zijn zelfde kleêren aan, afgedregene stukken versleten en verrompeld lijk 't ventje zelve. Een vuilwitte klakke met breede rechtafschietende vooie, een donkerbruine frak weigerlijk toegeknopt, een groenachtige broek spannend om de beenen, met blinkende kniestukken en uithangende voeringe beneden aan de voeten die in grove schoenen steken waarvan 't harde leder geborsten en gespleten ligt in honderd dooreenloopende wervels.
Armoede in zijne dracht, armoede ook in zijn heele persoon! Een bleekbeenderig gelaat, hoekig voorhoofd, krommende neus, voorwaarts trekkende kinnebak en diepingevallen wangen, vleeschloos, met doorschijnende kakebeenen. Het lijf met een naaide te doorsteken, uitgemergeld van de vele ontberingen, alzoo mager als een grate!
Miserie! maar een half mensch meer, een schimme schier van 't forsige lijf uit vroegere jaren, een overblijvend wrak van een machtig schip vermolmd en uiteengeslagen door den woesten bots der woelige levenszee.
Lichamelijk geknakt, gebroken en tot niets meer te goed, maar zedelijk o zedelijk een herte vol jeugdigheid en vol krachten, een ziele veredeld door 't ongeluk en gelouterd in de ellende, zedelijk een schoon en een groot mensch!
't Ventje nadert mijn de ure en dichte bij mij gekomen houdt het stil, steekt den knoestigen gaanstok in de hoogte en mompelt mij, tevreden knikkend, 'nen welmeenenden ‘goên dag’ toe.
't Wilt hem mede vandaag, dat hoort ge bij de welgezindheid van zijnen groet, dat ziet g'in den glarie van zijn blikken, dat vat g'uit den lichten monkel die lijzig om zijn lippen speelt!
Vandage en wordt het niet gekwollen door die eeuwig grijnzende pijne, 't kan zich roeren en buigen, zich draaien en keeren, 't is hem zoo licht als een kerel van eerstens de twintig! Welgevallig leunt het nu tegen den muur, brengt 't eene been voor 't ander, laat beide handen op den sterken stok rusten en toont in heel zijn maniere dat 't geerne een kouterken zou doen.
Ik vraag hem hoe 't met den adem gaat?
Goed menheere, goed - en tot stavinge daarvan begint het te tellen, een twee, drie vier en zoo voorts, haastig, gejaagd, al in één trek en al achter rote! Slaande bewijs