Biekorf. Jaargang 20
(1909)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEigen- en Ambachtsnamen
| |
[pagina 247]
| |
(Molendinum de Cattevoorde), en te Scoenamis (Molendinum Scoenamis)Ga naar voetnoot(1). Cattevoorde was een brugsche wijk tusschen de Ezelstrate en de Raemstrate gelegen. Scoenamis, ook genaamd Sconhame, Sconamys, Beelprez, Beaupré, Beaupreit, was een eigendom tusschen de Kruis- en Gentpoort. Daardoor heette de Gentpoort ScoenamispoortGa naar voetnoot(2). ‘Sconhame’, staat er te lezen in de ‘Beschryvinge der heerlyckhede van den Proosche’, ‘was een schoon kasteel buyten de Gendtpoorte, door de Gentenaers ten jaere 1390 geplunderd en in den gronde geschoten.’ De oudste oorkondeGa naar voetnoot(3), volgens het schijnt, waarin van den windmolen gesproken wordt, is een gezaghebbend stuk verleend aan eene fransche wijgemeente, oorlof gevende eenen windmolen (Molendinam ad ventum) op te richten. Het is immers vermoedelijk waar, dat de kruisvaarders het gedacht van den windmolen uit het Oosten medebrachten. Dit alles zoo zijnde, mogen wij beweren dat reeds vroeg de windmolen in Brugge draaide en de brugsche molenaars er op mogen roemen misschien de eersten in Europa geweest te zijn. In 1302 kon het molenaarsambacht nevens de andere ambachten reeds voet zetten, en wij zien het optrekken naar Wynendale, Cassel, Kortrijk, Dowaai en GrevelingheGa naar voetnoot(4). Dit alles blijkt uit de rekening van dit jaar. ‘Ute ygheven omme die oosten van den Hereuarden te Winendale, te Cassele en te Curtrike. - Item den hoftmans van den Muelnars, van den selven (van haren waghen ter herevaerd voorseit xx lb. v s. | |
[pagina 248]
| |
Ute ygheven omme den cost van den hereuart te Greveninghe van wagheparden ende van waghenars. Item den hoftmans van den Muelnars vii lb. iiij s.’. De Molenaars hadden voor beschermheilige, den heiligen Victor, en de reden er van, was zonder twijfel, omdat die heilige door Keizer Diocletiaan in 't jaar 303 veroordeeld wierd om tusschen twee molensteenen verpletterd te worden. Hij kwam er nochtans, door een bijzonder wonder Gods, gave en gezond uit. Het ambacht deed zijne goddelijke diensten verrichten in St. Victorscapelle ter Predikheerenkerke. In 1779 staat er nog te lezen in de rekening van 't klooster: ‘Ontfaen van de meulenaers over onzen dienst, 0 g. 5 ½’Ga naar voetnoot(1). Wanneer de Fransche Republiek de Predikheerenkerk in hooistapelhuis veranderde, verhuisde het ambacht naar de Magdalenakerk op de Garenmarkt, om ze korten tijd daarna te verlaten voor de kapel van Onze Lieve Vrouw van Blindekens. Het schoon en groot houten beeld van zijn beschermheilige had het in de Magdalenakerk gelaten waar het nog stond toen de krijgskring aldaar ingericht werd. Nu staat het in de zale van den nieuwen krijgskring in de Karthuizerinnenstraat. Het is daar op zijn plaats tusschen onze vlaamsche en waalsche jongens, die gekomen zijn om het vaderland te dienen, en toch wat verwonderd opzien naar dien roomschen wapenman met zijn molentjen in de hand. Over een vijftigtal jaren en bestond het molenaarsambacht als gilde te Brugge niet meer, ieder wrocht op zijn eigen zonder onderlinge vereeniging te zoeken. Talrijk waren nochtans de molenaars, zooals de menigvuldige molens die alsdan rondom de stad op de vestingen stonden, het gewis getuigden. Zulk een schilderachtig gezicht gaven die molens te dien tijde aan de oude stad, dat er in den vreemde overal met bewondering over gesproken wierd. | |
[pagina 249]
| |
Sedert het opkomen der vuurmolens, zijn de windmolens de eene na den anderen verdwenen; eenigen door ouderdom versleten, zijn ingevallen, anderen door geweldigen wind omver gewaaid, werden door de eigenaars niet meer heropgericht; weinigen zijn door den molenaar zelf veroordeeld geweest om geslecht te worden, aangezien hij het kampen tegen vooruitgang en wetenschap nutteloos achtte. De laatste, Sint Aubrechts molen, staat er nog te kralen en te beven op zijne vier steenen teerlingen langs de Ste Kruisvest, teinden de Carmerstraat. De laatste brugsche molenaar is daar nog aan 't werk, en God weet voor hoe lang! Sedert een jaar zoude hij aan de stad dit eenige overblijfsel van de aloude nering willen overlaten. Hij zelve is oud en zoo grijs geworden als zijne met meel bestovene vest. Moedeloos, bekent hij dat de windmolen zijnen tijd uitgeleefd heeft. Met den windmolen moet zonder twijfel de ambachtsnaam verdwijnen; wie zal den heer van den vuurmolen molenaar durven noemen? Maar de ambachtsnaam zal om zoo te zeggen in de geslachtnamen vereeuwigd blijven. Ook is er geen eigenaam die bij alle volkeren, in alle talen, en in alle landen gemeener is. Onder de duizenden die wij zouden kunnen neêrschrijven, zullen eenigen voldoende zijn. In 1262 was te Yper de ambachtsnaam reeds als eigennaam gebruikt. Inderdaad, in dit jaar werd door den heer van Calona aan den Abt van Sint Maartens te Yper eene erkentenis gegeven, waarin deze heer toegeeft dat hij onrechtveerdiglijk den kerkvoogd voor het gerecht geroepen heeft, en dat deze laatste met alle recht zijn goed te Calona bezit. Als getuige teekent onder anderen Johannes Molendinarius. Verder in 1281, tusschen de giften door de Abdij van Sint Maarten te Yper ontvangen, vinden wij eene rente op het huis waarin Gerardus Moelnare woontGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 250]
| |
Hoe nader van ons wij in de eeuwen geraken, hoe menigvuldiger in alle talen de ambachtsnaam als eigennaam gebezigd wordt. In 1568 was Antheunis De Meulenaere raadsheer in den grooten raad te Mechelen, als blijkt uit eene oorkonde van Bloeimaand in dit jaar. ‘De raed van financiën, gezien het advies van Antheunis De Meulenaere en Jan Auxhuys, raden in den grooten raed te Mechelen, beveelt aan Jan Ypense, den bailliu van Vlissinge, zekere Egyptenaers, door hem aldaer geapprehendeerd, aen den rentmeester van Zeeland bewesten Schelde te laten volgen zonder verwijl ofte contradictieGa naar voetnoot(1)’. Alexander de Muelnare, geboren den 2n van Zaaimaand 1624, werd tot negen-en-twintig keeren burgmeester of schepen van Brugge. Hij voerde in zijne wapens een losgerukten leeuwenkop op groen veldGa naar voetnoot(2). Frans Joseph De Mulder, geboortig van Brugge is de laatste slaaf, die in 1781, met de penningen van het vermaard broederschap van de Allerheiligste Drievuldigheid, in Sint Gillis opgericht, uit de slavernij van Algiers verlost wierd. Den 31n van Zaaimand 1684 te Namen vraagt Mathieu Mulnaer oorlof om in alle vrijdom en met alle voorrechten een zeepziederij te beginnenGa naar voetnoot(3). In 1743 kreeg kanunnik Meunier van staatswege verbod, zonder de toelating van het kapittel van Andenne een geding in te spannen (3). Meunier Constantin, leeraar te Leuven, beeldhouwer en kunstschilder, geboren te Brussel in 't jaar 1831, is genoeg bekend. Wij bewonderen van hem zijne kloekbespierde mijnwerkers, maar ook zijnen visscher van Beulen, zijnen scheeplosser, zijnen maaier, enz. Duitschland is trotsch op den roem van zijn grooten | |
[pagina 251]
| |
scheidkundige Müller, van zijn beroemden kunstschilder en plaatsnijder Jan Sebastiaan Müller, van zijn gevierden dichter Willem Müller, en van veel anderen zijner kinderen, die den ambachtsnaam verheerlijkt hebben. England telt onder zijne groote mannen, den kruidkundige Philip Miller, den letterkundige en tooneelschrijver James Miller, den dichter en romanschrijver John Miller, den schotschen aardkundige Hugh Miller, en nog veel anderen van dien naam meer. Het volk heeft sedert eeuwen aan den molenaar den spotnaam van Schepper gegeven. De molenaar immers volgens de keure van zijn ambacht, wanneer hij van iemand graan te malen kreeg, mocht op elk viertal een pond voor hem houden. Gaf hij min weder, hij wierd tot eene boete van zes pond parisis veroordeeldGa naar voetnoot(1). Om den ambachtsman aan te klagen, moesten de bewijzen klaar en zeker zijn, maar te dikwijls zouder gegronde reden was er mistrouwen tegen den molenaar, en nijd en afgunst beschuldigden den ambachtsman te diep in den meelzak geschept te hebben. Het kwaad vermoeden werd aan geburen en kennissen medegedeeld en uit onrechtveerdige wraak werd naar 's mans hoofd den schimpnaam van Schepper geworpen. (Vervolgt) Aug. van Speybrouck |
|