Biekorf. Jaargang 20
(1909)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 230]
| |
De Vrede bij de Saalfranken en de Vlamingen
| |
[pagina 231]
| |
Merkweerdig is de verzoening, aangehaald door Cannaert, en die geschiedde te Aelst het jaar 1437, ‘ter Steerten, in den pand, bijgewoond door zeven schepenen van Aelst en elf mannen van Leene van den Steene t' Aelst metsgaders den bailliu ende den Meyer’. ‘...doe ghinghen de mesdadige in de kercke ende ontcleeden hen alle drie in huerlieder linen cleeden, ende den montzoendere met zinen vrienden ghinc staen in 't hende van den pande. De bailliu van Aelst brochte gheleet den oepenbaersten baerschuldigen van den faite te wetene Martene Joorys; Jan van Belle zweert-dragher ende een scepene brochten Woutren, ende de Meyer ende een scepene brochten Joris, alle drie d'een d'andere volghende. Ende als zy in den pand ghetorden waren, doe knielden zy alle drie neder ende leyden huere handen te gaderen. Ende doe stonden zy op ende werden gheleedt tot ontrent de midde-waert van der plaetse, daer zy weder knielden. Doe stonden zy weder op ende worden gheleedt tot bi den voete van den montzoendere, zy knielden weder, stonden up, ende custen den montzoendre an zine wanghen. Keeren wij nu weder tot onze glossen. De jongste codices, 7, 8, 9, geven: cusfredum (1. 3); cusfredum en cus fretum (1. 4). Daarbij opgemerkt dat die 11. 3 en 4, van verschillige zaken spreken: 1. 3: si quis hominem in capita placaverit...; 1. 4: si vero intra costas aut in ventre miserit uulnus... Hier erkennen wij de kusvrede, of de vrede ghecust ende ghezoendt, zooals wij komen te zien. Dus een slag van vrede gekenschetst door den kus; want de vrede werd ook gemaakt ‘zonder cussen’ (1). | |
[pagina 232]
| |
Gaan wij nu tot de oudere codices, wij vinden er cod. 6, 5: chesfrído, nogmaals de: kusvrede, doch een ouderen vorm als cusfredum. Zoo komen wij tot cod. 2, die met cod. 1 en cod. 3 op de hoogste oudheid mag aanspraak maken, daar hij slechts de hoofdstuk ken van vóór de bekeering der Franken bevat en daarbij het meeste getal glossen voor den dag brengt. Wij vinden daar: chicsio frit en chisio frit. Chicsio frit is eene samenstelling. Het tweede deel frit beteekent vrede. Wij vinden het: Tit. XIII. De rapto ingenuorum: cod. 1: fritus exinde. MMD. dln. in den zin van het geld voor de vredebrake te betalen. Cod. 3: fredus. Cod. 6, 5, fretus. Cod. 7, 8, 9: fredus, fredos; Cod. X fredum. Lex Emend: fredum. Ook Tit. X, cod. 1, 1. 7: inter freto et faido. Cod. 2: inter fretum et faidum. Cod. 3: inter facto et freto (misdrukt of misschreven voor: foeto et freto - veete en vrede...) Dat frit vrede is, wordt gestaafd door de aanhalingen uit onze oude keuren, waar wij gezien hebben dat na wonden, kneuzingen, gevechten en manslachten, ja soms na enkele geschillen, de vrede van rechtswege wierd opgelegd. Nemen wij nu het tweede deel der samenstelling: chicsio dat Kern verklaart een gen. pl. te zijn. Doch in eene samenstelling kan io geen naamvalsuitgang zijn, doch gelijk prof. Vercoullie het mij schrijft, een stamuitgang, en men zou kunnen denken dat ja-, jō-, jon-, jōnstammen zich in dien vorm als eerste lid van een samenstelling moeten vertoonen. Doch het ongeluk wil dat in de oude ons bekende West-Germaansche teksten het geval niet is. Een ja jo (ia, io) is er niet, zeker wel omdat in den tijd van die teksten de j reeds de voorgaande medeklinker verdubbeld had. Toch moet het eenmaal anders geweest zijn. Zijn nu de glossen van den tijd toen deze stammen zich nog met ja, jo, in samenstelling vertoonden? Ik moet het denken.’ Van een anderen kant io kan geen gen. pl. zijn daar | |
[pagina 233]
| |
men in het Nederfrankisch dezen uitgang niet aantreftGa naar voetnoot(1). Nemen wij nu chicsio voor stamuitgang. Wat beteekent het? Chicsio staat in de oudste codices ter plaats waar in de jongste codices cusfredum te vinden is, het moet dan ook dezelfde beteekenis hebben. Nevens chicsio staat chisio geassimileerd uit chicsio. Het ags. heeft cyssan, eng. to kiss, mnl. cussen. Terzelfder tijde dacht ik op de geplogenheid der vrede te Aelst waar men zoende ‘op zine wangen’ en niet aen zinen mont. De wangen in West-Vlaanderen noemt men kaken, in 't Noorden en Fransch-Vlaanderen kaaks, eng. cheeks, Franck beweert wel dat er geen verwantschap kan bestaan tusschen die woorden en ook geen nadere betrekking tot het goth. kukjan = kussen; doch kussen, zoo schrijft prof. Vercouillie, kan beantwoorden aan Go. kusjan en kan in dit geval wel verwant zijn met kukjan. Het bewijs behoort bij het zeer uitgebreide onderwerp van de Wurzelerweiterung. Kussen ware geassimileerd uit kuksen, Go. kuksjan tot welke opvatting chicsio wel aanleiding kan geven. De i van chicsio is wel de voorstelling van u voor de volgende i of j’.
Wat gasfrit, geisofredo betreft, Kern legt die woorden uit: ‘a wound in the short ribs is called gasfrit in 2, geisofredo in 6’. Nogmaals omdat Kern dacht dat de glossen over 't algemeen vertalingen zijn van de woorden die er nevens staan. Geisofredo, gasfrit en waarschijnlijk hisifreth beteekenen een en het zelfde: de gijsvrede, de gijzelvrede. De vrede bij de Franken en later bij de Vlamingen wierd dikwijls vergezeld van de geplogenheid die men noemde ‘ghiselscap’. | |
[pagina 234]
| |
Keur. Yp. Amb. bl. 30, 31, 32. - Van ghiselne. So wie te ghisele genomen wert... mach doen bliken dat stic up ghenomen es of paix of vrede... wert ontlast van die ghiselscepe. Bijna overal in Vlaanderen na twist of begin van gevecht is men verplicht te ghiselne. - Ghiselne, hd. geiseln. Voor ghisel vindt men: ghise, giseGa naar voetnoot(2); mhd. geisel, geise. De oorsprong van ghisel, ghiselen, is nog niet opgehelderd. - Zie Franck, ook Kluge, o.d.w. Gasfrit mag bij Geisofredo gebracht worden, en het is te vermoeden dat het oud Vlaamsch gasel, gisel, wisselvormen zijn, en ook dat er verwantschap bestaat tusschen gijzel (ôtage), en gezel (compagnon). Geselle, ohd. gisell, beteekent oorspronkelijk: een medewoner, een huisgenoot, en van daar vriend, genoot, enz. Gasaljon is afgeleid van ga = mede, te zamen, en saljon, verblijven, wonen. Nu volgens de germaansche geplogenheden wierden de gijzelaars genomen onder de vrienden en magen van beide huizen die in twist waren: het waren dus echte gesellen in een oorspronkelijken zin van het woord: In 't jaer 1325 Hamin Wouters ghetwist hebbende jeghen Coppin Slinghere ende hem gheraect zonder smeite of steike... vrienden ende maghen waren ontboden ende ghevraecht of zij bliven wilden ende vervangenGa naar voetnoot(3). Cost. Veurne, bl. 466: Van Ghysselen: vermach te verzoucken verzekertheide van hem, zyne vrienden ende maghen. | |
[pagina 235]
| |
A.K. Yp. Amb. Van paix, soendync enz... bl. 9: enichen gheselsceip ghemaect worde, ende zij daerenboven, of haerlieden vrienden ende maghen... Men zou dus kunnen denken dat de gijzelaars niets anders zijn dan de gezellen ‘de vrienden, maghen’. Zonderling komt het voor, dat onze keurboeken die twee woorden ook niet onderscheiden: de keuren van Yper-ambacht schrijven: gheselscepe, ghiselscepe, ghaselscepe, en dat nog in het zelfde hoofdstuk. Daarbij het gyzelschap wordt meermaals genoemd: de verzekertheide, ofte assurance ende de gijzelaars de gesellen vande assurance ofte verzekerthede! Aangaande de wisseling der a, i, e, en men zou er nog o, u, mogen bijvoegen, zij is niet alleenlijk mogelijk hetgeen sommige geleerden niet willen aanveerden, maar in den tijd, vóór de scheiding van Oost- en Westgermaansch is zij ‘een feit’ dus onloochenbaar. Wij zullen er later over handelen. Nu, dat gisel en gesel zouden kunnen verwant zijn, is slechts eene gissing; doch eene gissing kan somtijds gegrond zijn.
Hisifret, indien de h niet staat voor ch, of er toch de weerde niet van heeft, moet bij geisofredo gebracht worden. Staat er de h voor ch, of heeft zij er de weerde van, hetgeen dikwijls het geval is in dit tijdstip, dan moet hisifret bij chisiofrit genaderd worden.
Uiuisio feth, staat ongetwijfeld voor uuisio-feth, of uisio-feth; Kern denkt het te mogen vereenzelvigen met chicsio fret, doch het verschil is te groot, om het vooral misschreven te verklaren. Uiuisio feth, moet Uisio-feth geweest zijn; de afschrijver zal tweemaal ui gezet hebben; het kan ook Uuisio feth | |
[pagina 236]
| |
geweest zijn; want men vindt in de L.S. reeds hier en daar de dubbele u (uu) onze w verbeeldende, zooals uuiridarium, uuirio etc. Uisio feth is de: huisveete; is feth slecht geschreven voor fret, dan beteekent Uisio freth: huisvrede. Uisio, is: huis; in het ofr. huis, daarvan: huissier, en beteekende voortijds deur, dorpel; ofr. huis, porteGa naar voetnoot(1). Het is te denken dat wederom ja, jō, jon, jōn, stammen zich in dien vorm vertoonen en dat een dusdanig frankisch werkwoord aan ons huidig: huizen = woonen, beantwoordende zal bestaan hebben. Immers in Prologus III der L.S. vinden wij dit woord, doch reeds in een gevorderden vorm, weder, en nog in een latijnsche tekst: Hoc sunt qui lege Salica tractaverunt: Uuisogast, Uuidegast, Arogast, Bodegast, Salegast; uuisouuado (= uuisouuando) in Bodachaem et in Salachaem. Uuisouuando = huizende, wonende...
Charfrido, dat niemand uitlegt, meent Kern te mogen brengen bij chesfrido, en zoude excidium, casus ad terram, o. Fris: gers-fal, gresfal beteekenen. Doch hij durft niet beslissen. CharfridoGa naar voetnoot(2) zou wel kunnen chorfrido, chorvrede, beduiden de vrede door de keuren opgelegd. Gantier schrijft stoutweg charfrido: keurvrede zonder eenig bewijs te geven! - Car. Care beteekent nog hofstede; en ook de bewoner, care, carilo, kerle, kerel; van daar de Caribant, de streek der hofsteden, der landbouwers. - De oudste vlaamsche keuren dragen den naam van choren zooals de chore van den den lande van Waes-1241. De a en ō (fr. or.) die de naaste nevenklanken zijn en minst verandering bij tong en lippen vereischen, wisselen dikwijls in het Frankisch en ook in het Westvlaamsch. | |
[pagina 237]
| |
De L.S. geeft chanchlore voor chanchlare hankelaar, krepelaar; en tot heden toe wordt are, ore en ore, are, uitgesproken in meer dan een dialectGa naar voetnoot(1). Te Brugge o.a. wordt are ore. In de middeleeuwsche stukken is die verwisseling niet zeldzaam: cardewaghen, cordewaghen, enz. starf, storf, etc.
De vrede hebben wij gezegd, wierd meest tusschen ambachtslieden en landbouwers gemaakt. Het bewijs vinden wij in de L.S. en in de vredenamen. Er is eerst spraak van vrede in Tit. X. De servis... waar de ambachtslieden vermeld worden: fabrum ferrarium vel aurifice, vel vinitorem, aut stratorem, - carpentarium, venatorem molinario, vel quemcumque artificem.... (uit de verscheid. codices.) Later, in onze ‘soendincboeken’ zijn het schier al ambachtslieden die vermeld worden. De vrede wierd ook gemaakt tusschen de landbouwers. De vredemannen geven ons daarover bescheid. Nochtans is het zeer moeilijk te onderscheiden tusschen de vredenamen die den landbouw aangaan, en de namen waarvan de uitgang frit, fredo, fridus enz.: omheining, beslotene plaats, beteekent. In menig geval kunnen beide beteekenissen verrechtveerdigd worden. Baldfrid, kan zooveel de vrede der Bald ‘pachtgoed’ (ofr. bail) beteekenen, als, omgeving, bevrijding, - clôture - van het pachtgoed. Tot heden ten dage toe beteekent ‘vrede’ in sommige streken zooals in Brabant, Limburg, een bepaald, omheimd stuk land. Haimfrid, Hemfrid, - kan de vrede der woonstede bedieden, en ook de omsluiting der zelfde. Winfrid, vrede der winne, van het land dat tot winning, ontgind is, en ook, omheiming, bevrijding van dit land. Egfridus, Eggefridus, eegde-vrede, egge-vrede: de omsluiting, de | |
[pagina 238]
| |
bevrijding, voor de eegde, de egge; en ook de vrede aangaande een stuk land dat moet geeegd wordenGa naar voetnoot(1). Egfrid, wordt later Egverd, Egvard, Eggewaert - (de verde, de varde)Ga naar voetnoot(2). Wij hebben Eggewaertscapelle in West-Vlaanderen. Alfridus, Alfredus, voor Athalfridus, Athalfredus: de bevrijding, de afsluiting van het erfgoed, vrijgoed, of de vrede gemaakt betrekkelijk dit erfgoed. Wij hebben ons Athalfredingahem Athal-verd-inga-hem. Het hem, (belokene plaats woonstede) der inge(n), of afgepaalde gronden, (marke, gemeente) der Athalfrid- (der adelvrede), en niet der afstammelingen van Athalfrid. Ing. beteekent niet, afstammeling, doch afgepaalde grond; bij een eigennaam gevoegd is ing een bezitsvorm, en niets meer, en kan aldus de zoon beduiden, maar beteekent niet: zoon, afstammeling. | |
[pagina 239]
| |
France - uit te leggen, hebben zij hunnen toevlucht genomen tot de oude gebruiken, de oude aardrijkskunde en de natuurnamenGa naar voetnoot(1). Blijft nog een woord te zeggen over de folklore die wij in de studie der frankische vrede kunnen aantreffen. Wij hebben gezien dat de landwetten alleenlijk de vrede opleggen; maar de wijze van te verzoenen niet verplichtend maken. De wijze van verzoenen zoo verschillend van streek tot streek is dus volksoverlevering en behoort geheel en gansch tot het gebied der folklore. Het woord ‘kus van vrede’ tot heden toe gebruikt wordt er door uitgelegd. Het gebruik van den vredekust is tot heden toe bij deftige lieden bijgebleven, om de overeenkomst in zaken van verdeeling van goed te staven. Het is nog het geval bij het sterfbed van ouder of vriend wanneer die aan de kinderen of aan de bloedverwanten alles in levenden lijve gegeven hebben en dit door den vredekus willen bestempelenGa naar voetnoot(2). In sommige spelen, zooals in ‘pandspelen’, en in een soort van spel, dat trekt op het ‘schellevisch spel’ wordt aan de laast overblijvende, de vredekus gegeven; doch de reden ervan heb in niet kunnen achterhalen. Het is nog het bemerken weerd, hoe de driedubbele knieval der verzoening, en de wijze waarop hij gedaan wordt, nog al gelijkt op de driedubbele knieval in de plechtigheid der aanbidding, en zoening van het kruis op Goeden Vrijdag. In sommige ‘soendingen’ vroeg men vergiffenis ‘om de passie ons liefs Heeren Jesu-Cristi wille’Ga naar voetnoot(3). De ‘vredekus’ in de Mis na het Agnus Dei gegeven, wierd tot in de XIIIe eeuw bewaard. Omstreeks dien tijd wierd hij vervangen, door het kussen van een vredebeeld, | |
[pagina 240]
| |
osculatorium genaamd, die tot al de aanwezigen wierd overgezet. De Franschen noemden dit beeld, paix, porte-paix, table de paix. Zulk een vredebeeld, of pax is o.a. heden ten dage nog bewaard te Dixmude in 't klooster der Begijnen, Reusens, geeft er eene afbeelding van in zijne: Éléments d' Archéologie chrétienne, tome II, bl. 448. J.V. |
|