de hoeden; en de meisjes, in 't praten, hielden hunne fijne handjes aan hunnen mond om hun keeltje niet te heldertjes te hooren rinkelen.
Heeren dreven daartusschen, zwevende, lijk een zijde! Een stuk vijf zes waren ze, in zwart gewaad en witten hemdeborst, gestreken en gepapt, komende als uit een dozeken.... Ze waren de Heeren van 't Berek! Och God! beslommerd en overlast! Ze trokken binnen, nu een dan een, in een van de deuren links; en ieder van hen die de deure moest opendoen, doog eerst op de toppen van zijn teenen, spande zijn lippen tegen zijn tanden, zwol omhooge van 't geweld om voorzichtig te zijn, en keek binstdien sterlinge en bedwingend op de krukke die hij openwrong.... Daar! ze was open, de man viel in, hij kromp weg, en de deure was toe.
Evenwel een eindeke later ging die deure nogeens open, zachtjes open van albinnen, en een van de Heeren van daareven, een fijngekamde kop stak lijzekens uit. Hij scheen echter een beetje buiten zijn schik: zijn voorhoofd was schrikkelijk oneffen... hij keek over de zale, zoekend en niet vindend... Hij verdween dan binnenwaard, en de deure was weerom toe! Maar oei... zoo zachtjes.
Nog een ander Heer schoof buiten uit dezelfde deur... een weinig later nog. De deur piepte! De Heer was misnoegd over dien ‘piep!’ De damen zagen 't, en ze huiverden mee. Dan keek de Heer ook al rekkende boven de hoofden, even vruchteloos, liet insgelijks zijn oogen nedervallen, en trok hem op zijne beurt onvoldaan achteruit.
- ‘Wat doet vader daar in dat kot?’ vroeg nu daarop een wit matrozeken met roô kaakskens, aan zijn bruingeluw moederken dat bij hem zat, opgesmukt met groene panene linten en met peersch-rood gebloemte.
- ‘Ss...t! Hij weet niet waar zijn hoofd staat! Hij helpt het feest bereiden.’
- ‘En de andere Heeren ook?’
- ‘Stil, mouch-ke! Ja de andere Heeren ook! Die