Biekorf. Jaargang 20
(1909)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
ruim 40.000 woorden, tegen 120.000 voor het Engelsch. Onze moedertaal zou dus eene der armste zijn onder de levende talen! Hoe is dit mogelijk? Nochtans in de XVe eeuw, ten tijde van Dante Alighieri, stonden wij aan de spits der letteren. Stilaan zijn de andere volken ons voorbijgestreefd, en wij bleven onbewegelijk toezien. Daar werden wel is waar bij ons, rederijkers-kamers en taal vroedschappen opgericht, doch erg genoeg, door hunne vitterijen en banvonnissen, sloten zij den toegang tot den algemeenen taalschat aan zoovele woorden der gesprokene tale, die nu nog voortleven in den mond des volks. ... Laat ons bij de vreemde volken te leer gaan. Ieveren wij gelijk zij, eendrachtig en onverpoosd, om aan onze dierbare moedertale de eereplaats in de rij der wereldtalen terug te geven, die haar van rechtswege toekomt. Evenals de andere volkeren, moeten wij dagelijks, stelselmatig en aanhoudend, de rijke taallagen ontginnen, die sedert eeuwen onaangeroerd berusten in onze gewesttalen, want al hunne woorden en uitdrukkingen hebben recht van aanneming, als zij klaar en duidelijk, de goede bediedenis weergeven. Zij het voorgoed uit met dit onredelijk verstooten van alles wat niet met het ArnowaterGa naar voetnoot(1) bevochtigd was. Laat ons wijduit de armen openen! Ja, laat ons liefdevol op zoek gaan en zanten onverdroten; wij zullen al onze gewestwoordekens uitnoodigen tot het algemeen vaderlandsch taalfeest. Alzóó handelt de Engelschman, niet alleen met zijne eigene gewesttalen, maar ook met die van Schotland en van Amerika. Alzóó handelt de Duitsche taalvorscher. Alzóó begint zelfs de Franschman sedert eenigen tijdGa naar voetnoot(2)’. Remo. | |
Alban Stolz. Goudschilfers. Nederlandsche vertaling door een witheer der abdij Averbode. Gedrukt in de abdij. 1909.Wie de werken van Alban Stolz niet zou kennen, heeft nu een beste gelegenheid om deze leemte aan te vullen. Geruimen tijd al verscheen in ‘Averbode's Weekblad’ (overigens een heel verdienstelijk weekblad) de vertaling van een of ander hoofdstukje uit de boeken van den bekenden duitschen volksschrijver. Alles werd nu saamgebracht tot een boekje, dat juist zooveel en hetzelfde bevat als: ‘Edelsteine aus reicher Schatzkammer’ (Herder, Freiburg i.B.). Wat een degelijk boekje! De 88 hoofdstukjes zijn waarlijk 88 goudklompjes. In menig verzenboek zult ge niet even veel gevoel waarnemen als hier, en toch worden er hier meteen allerkostelijkste waarheden aan het verstand gebracht. Wat hierin wordt voorgehouden, hebben we wel allen meermalen gehoord, maar dat we het zoo nog | |
[pagina 176]
| |
gehoord hebben, meen ik niet. Korte preeken over ‘God’ over ‘den mensch en zijn eeuwige bestemming’, lessen uit ‘het boek der natuur’ worden er met zoo'n ingrijpende aanschouwelijkheid gegeven, dat ‘Goudschilfers’ thans een der beste - zoo niet het beste - meditatieboek in onze taal moet zijn. Waarlijk een boekje dat kunstgenot en zielsveredeling, en beide zonder inbreuk op malkander, aanbrengen zal voor elken lezer. Daarom zou dit boekje in onberispelijk Nederlandsch alom dienen verspreid te worden, tot grooter heil van ons volk. Arth. Coussens | |
‘Papeschere doen’KINDERSPEL weleer te Vyve Capelle gepleegd... en misschien nog bekend. Boven in een bergske zand wierd een putje gemaakt. Daarop lei men een stoksken. 't Was zake dit stoksken weg te nemen met uw tanden; en er en mocht niets van eromtrent aan uw neus of aan uw kin blijven hangen... Men ziet van hier hoe rap dat 't moest gaan, want er was altijd tusschen de omstanders een slimoore gereed, om u met uw wezen in 't zand te doppen. Vernomen van nu een zestigjarig man die dit spel nog meêgespeeld heeft. De ‘paap’ (m.) was 't bergske zelf. Vgl. De Bo op 't w. In A. De Cock's Kinderspel en Kinderlust, bd. III, bl. 30, 79, 81, 193, 195 staat het woord ‘paap’ vermeld in den zin van ‘boer’, ‘kalle’ of ‘kegel’. Vgl. daarbij P. Van den Broeck's Kinderspelen, bl. 48, op 't w. ‘kegelen’. L.D.W. KENT ge 't gebed van de Wallonke? De Wallonke heur zoon moest loten, en ze bad: Saint Antoin' perdu,
ik stel een keers voor u,
voor u en mynen Gotte,
opdat myn zoon vol' uut 't lotte;
en vol' myn zoon uut 't lotte niet
de keers en is voor u niet.
Zoo vertelde soms een oude Brugsche vrouw uit de burgerij. Deze vrouw is gestorven voor eenige jaren. L.D.W. |
|