Biekorf. Jaargang 20
(1909)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet Nederlandsch in de taalwereld van het verre OostenVERMITS weinig Vlamingen door de omstandigheden, die hun leven beheerschen, er toe komen hunne bedrijvigheid te richten tot de studie der talen van het verre Oosten, zal het wellicht voor velen nog een geheim zijn, welke rol in de taalkundige wetenschap van het gele en zwarte Oosten aan het Nederlandsch moet toegekend worden. Het doel van dit kort opstel is niet zooveel eene volledige boekenopgaaf bij te brengen, dit zou ons te ver leiden, als wel door bloote aanhaling van feiten te bewijzen dat onze moedertaal - aan dewelke sommigen het recht en de geschiktheid ontkennen ooit eene wetenschapstaal te worden - toch niet tot doodelijke onmacht en engbeperkten werkkring moet gedoemd worden. Wel kan het Nederlandsch niet roemen op eene eerste plaats | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
onder de wereldtalen, maar uit Nederland's vruchtbaren bodem zijn toch boomen ontsproten en opgewassen, waarvan de rijke vruchten de opmerkzaamheid, ja zelfs de bewondering van machtige wedijveraars afgedwongen hebben. 't Was voor mij dan ook eene blijde verrassing toenik op zekeren dag te midden van de Chineesche boekstaven, die menigeen geern vergelijkt met een drollig gekrabsel van onbehendige hanenpooten, de aanhaling in het Nederlandsch van een Nederlandsch werk: ‘Francken en de Grijs: Chineesch-Hollandsch woordenboek van het Emoidialekt’ aantrof in het prachtig boek van Prof. Dr A. Conrady: Eine IndochinesischeGa naar voetnoot(1) Causativ-Denominativ-Bildung, und ihr Zusammenhang mit den Tonaccenten. Leipzig, 1896. Weldra kwam mij ter kennis dat Prof. Georges Schlegel te Leiden een groot ‘Nederlandsch-Chineesch Woordenboek (Tsiang-Tsiu dialekt)’ in vier boekdeelen opgesteld had. Schaank schreef in 1897 zijn ‘Loeh-foeng dialekt’ voor de Chineesche taalstudie. Prof. de Groot, die als leeraar in de Chineesche taal met zooveel bekwaamheid Prof. Schlegel opvolgde in den leerstoel aan de hoogeschool te Leiden, schreef in het Nederlandsch zijn werk ‘De jaarlijksche feesten te Emoi’ (China) dat door Europa's geleerdsten sinoloogGa naar voetnoot(2) Edouard Chavannes, professor aan het ‘Collège de France’ te Parijs, in het Fransch vertaald werd. Op het gebied der Chineesche taal mogen ook de Vlamingen met fierheid wijzen op eenen man, die zich in de zes- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tiende eeuw hoogst verdienstelijk gemaakt heeft aan het keizerlijk hof te Peking, namelijk E.P. Ferdinand Verbiest S.J., te Pitthem bij Thielt ten jare 1623 geboren en te Peking in 1688 gestorven. Niet enkel als sterrekundige en als wiskundige was hij den keizer Khang-hsi onmisbaar, maar ook als taalgeleerde stond hij als ervaren man bekend. Hij schreef verschillende Chineesche werken; en nu nog worden de boeken van Nau-huai-jenn, zoo men hem noemde, met smaak door de Chineezen gelezen. Hij beoefende met veel bijval de Mandsjoe taal (Altaïsche taalgroep), die door de heden nog heerschende overrompelaars van het Chineesch keizerrijk gesproken werd. En Dr LauferGa naar voetnoot(1) beweert dat hij te dien tijde onder de Jezuieten de knapste geleerde was, die ook best thuis was in de Mandsjoe taal. Hij vertaalde verschillende werken in deze taal (over meetkunde, enz.), en moet volgens zekere aanhalingen een mandsjoe woordenboek en spraakkunst gemaakt hebben, die men ongelukkiglijk niet met zekerheid terugvindt. De omstandigheden, waaronder hij leefde, gaven hem geene aanleiding tot het neerschrijven zijner taalwetenschap in boeken die voor Europa bestemd waren. Bij de Oostersche geleerden mag men ook de Hollandsche reizigers rekenen, want door hunne verre ontdekkingstochten hebben zij veel bijgebracht tot het uitvorschen van nieuwe nog onbekende werelddeelen. Lees b.v. in Histoire générale des Voyages, 10e vol. (Prevost). Amsterdam 1747-74, de reizen van Houtman (1595), Jacob van Neck (1598, 2e reis in 1600), Warwick (1599), Paul van Caerden (1599-1601, 2e reis 1608), van der Hagen (1600, 2e reis 1605), Harmansen (1601), Veen (1602), Spilbergen (1601), Cornelius Matelief (1605), Verhoeven (1608), Bontekoe (1619-1625), van den Broeck (1613-1630). Zie ook bij H. Cordier. Bibliotheca sinica. Vol. II, Fasc. II, 3e partie. Relations des étrangers avec les Chinois. IV. Hollande, wat de Hollanders | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
in China verrichtten. Te dien tijde ontstond er eene rijke nederlandsche letterkunde over de nieuwbezochte landen. In de altaïsche taalgroepGa naar voetnoot(1) werkten L. Serrurier: Japansch-Nederlandsch Woordenboek; J.J. Hoffmann: Japansche spraakleer; J.H. Donker Curtius: Proeve eener Japansche spraakleer, enz. Men merke nog aan onder de werken van Prof. Uhlenbeck te Leiden, zijn: Ontwerp van eene vergelijkende vormleer der Eskimotalen, die ik onder de altaische taalgroep aanhaal, om zijn artikel: Uralische Anklänge der Eskimosprachen. (Zeitschrift der Deutschen Morgenl. Gesellschaft, Bd. 59, 1905, bl. 757) waarin hij zekere slaande overeenkomsten aanstipt tusschen de Eskimo-talen van Noord-Amerika en de Oeral-Altaïsche talen van Noord-Azië. Dat Nederland ook zijne geleerden heeft in de Indogermanistiek en in de geschiedenis van Indië, is menigen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
lezer bekend, en zal afdoende bewezen worden, indien men nagaat welken welverdienden roem de namen van Prof. H. Kern, Prof. Speyer, Prof. Uhlenbeck, Prof. Schrijnen, enz., in de taalkundige kringen verworven hebben. Maar op het uitgestrekt gebied der austriekeGa naar voetnoot(1) talen zijn de vruchten van Nederland's werkzaamheid tot den rijksten oogst bedegen. Hier treffen wij aanstonds den grooten Indianist aan, Prof. Dr Hendrik Kern, gewezen hoogleeraar te Leiden, dien E.P. Willem Schmidt in de opdracht van zijn boek ‘Die Mon-Khmer Völker’ den ‘hochverdienten Nestor auf dem Gebiete der Anstronesischen Sprachforschung’ noemt. Hij schreef verschillende hooggewaardeerde werken, waarvan wij eenige titels hieronder zullen aanstippen. Dank zij den onvermoeibaren ijver en de uitstekende geleerdheid van Prof. Kern heeft de Leidensche hoogeschool om zoo te zeggen bijna eene alleenheerschappij over de austronesische talen uitgeoefend. Door zijne koloniën in Indië kon Holland eenen sterken kring geleerden samenroepen die door hunne wetenschap het Nederlandsch in de buitenlandsche geleerde wereld deden binnendringen. Hunne tijdschriften worden op den vreemde goed onthaald. Hier volgen eenige Nederlandsche | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tijdschriften die gewijd zijn aan de volkenkunde der Hollandsche koloniën:
Hoe zullen de Vlamingen het voorbeeld van Holland navolgen om zich baas te houden over de taal- en volkenkunde van het uitgestrekt en zoo volkenrijk Kongoland? Van de menigvuldige schrijvers die de talen der hollandsche koloniën beoefend hebben, dient slechts eene korte lijst aangegeven te worden: F.S.A. de Clercq, J. van Dissel, Filet, D. Gerth van Wijk, J.J. de Hollander, H.C. Klinkert, Kriens, P.P. Roorda van Eysinga, J. Pijnappel, Niemann, L. Th. Mayer, C. Spat, H.v. de Wall, H.N. van der Tuuk schreven maleische spraakkunsten en woordenboeken in het Nederlandsch.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het zal den lezer aangenaam zijn, ik hoop het, te vernemen hoe de Nederlandsche werken op den vreemde hoog geacht worden. Hier ook is breedvoerigheid overbodig. Ik verwijs eerst naar ‘Anthropos’, het jeugdig maar sterkgewassen internationaal tijdschrift voor taal- en volkenkunde, onder de hoofdredaktie van den vermaarden taalgeleerde E.P. Willem Schmidt, priester-zendeling in de Duitsche Congregatie van Steijl (Hollandsch Limburg), met medewerking van menigvuldige zendelingen. Het Nederlandsch goed machtig zijnde, bespreekt P. Schmidt b.v. de Nederlandsche werken van Uhlenbeck ‘Ontwerp van eene vergelijkende vormleer der Eskimotalen’ en ‘Karakteristiek der Baskische Grammatica’. Anthropos, II Bd. 1907, bl. 334 en 335. Anthropos geeft op gestelden tijd een overzicht van de Nederlandsche tijdschriften over verschijnt alle twee maanden te Weenen, en neemt bijdragen op over de vreemde volkeren in 't Latijn, 't Duitsch, 't Engelsch, 't Fransch, 't Spaansch en 't Italiaansch. In het hongaarsch tijdschrift Keleti Szemle, Revue oriëntale pour les études ouralo-altaïques, Budapest, (zie boven) haalt Laufer (Skizze der Manjurischen Literatur, bl. 7-8, nota 1) 't werk van Stuart aan: Catalogus der Munten en Amuletten van China, Japan, Korea en Annam. Batavia, 1904. Het Nederlandsch tijdschrift: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch Indië wordt b.v. aangehaald in Grierson's standaardswerk: Linguistic Survey of India. Vol. II (Mon-Khmer en Siamese-Chinese families). Calcutta, 1904, bl. 3. Prof. Oldenberg (te St Petersburg) verwijst in zijn werk ‘Buddha, sein Leben, seine Lehre, seine Gemeinde, 5e uitgave, 1906, bl. 92, nota 2 naar Kern: Geschiedenis van het Buddhisme in Indië. Alsook Prof. Barth, de wel- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bekende parijsche Indianist, haalt in zijn vertaald werk: “The Religions of India” volop in het Nederlandsch en op verschillende plaatsen het boek van Kern aan: Over de jaartelling der zuiderlijke Buddhisten, b.v. bl. 102-103, nota 1, enz., en wat verder bl. 141, nota 4, enz., het werk van Warren: Over de godsdienstige en wijsgeerige begrippen der Jainas. P. Schmidt, “Die Mon-Khmer Völker”, haalt herhaalde malen Kern's werken aan, b.v. bl. 125, nota 1 en 4, enz. Kern. Fidjitaal. Op bl. 123, nota 1, leest men: Brandes. Bijdrage tot de vergelijkende klankleer der Westersche afdeeling van de Maleisch-Polynes. Taalfamilie. Utrecht 1884. Lees ook op bl. 2, nota 1. Kern. Jaarboek der Koninkl. Akad. van Wetenschappen, 1906, en op bl. 4 nota 1. Tijdschift voor Nederlandsch Indië. Niewe serie. 18e Jaarg. 2o Deel. Als slot van dit onvolledig opsommen van eenige Nederlandsche werken, kan ik geene betere woorden opdisschen dan die van ChildersGa naar voetnoot(1) met wien ik geheel en gansch instem: “A language is generally what its literature makes it” en dit mag men niet alleen staande honden wanneer het de morfologie, den bouw en den rijkdom eener taal, maar ook en wel hoofdzakelijk wanneer het haar bestaan en haren voorrang bij andere talen geldt. Wil de Vlaming zijne taal vooruit-rúkken in de wetenschappelijke wereld, dan staat hem slechts één middel ter hand: de beoefening der wetenschap in zijn eigen taal. Dat de Vlaming zich zelven tot dusverre ontwikkele in de wetenschap dat hij zich opdringe aan de geleerden, door Vlaamsche werken, naar het voorbeeld der Hollandsche schrijvers, zoo zal hij de Vlaamsche taal leeren hoogschatten door zijn eigen landgenooten en haar doen binnendringen en waardeeren in den vreemde. Jos. Mullie |
|