Leven
Ter nagedachtenis van onzen betreurden Vader † 29 December 1908.
Aan mijne Broeders en Zusters.
IK zag u sterven, Vader!.... Neen! wij zagen
U slapend heengaan naar het land van ruste!
Neen, toen uw handen stijf en roerloos lagen,
toen ouze mond uw klamme voorhoofd kuste,
toen onze vinger, zacht, u de oogen sloot,
toen was uw ziel in 't land niet van de Dood!
Neen, neen, dat stond op uw gelaat te lezen,
toen gij daar laagt in lijke, bleek en stille,
met nieuwe jeugd op uw vermarmerd wezen,
en 't kruisken in uw handen, stramme en kille....
Zoo, treurend, maar getroost, aanschouwde ik u,
en dacht: o Vader, eindlijk rust gij nu!
Want rustloos was uw hard en strijdend leven,
vol angst en kommer, vol benauwde dagen
en slapelooze nachten, door uw streven
om eerlijk-fier het hoofd omhoog te dragen,
en plichtgetrouw te blijven, onvervaard,
zelfstandig, in uw Christen-Vlaamschen aard.
Nooit zal de wereld uwen eêldom weten,
gij, ridder op verborgen oorlogsvelden
van zieleleven, waar gij, hoog gezeten
ten strijdorse, eervol streedt gelijk de helden
wier dapperheid en mannelijke moed
geschreven staan met letteren van bloed.
Zoo min als die, zijt ooit gij weergeweken;
geen spot of nood, geene onverschilligheden
en konden, vader, uwen wille breken,
al heeft uw hert er bitter bij geleden,
al druppelde ook uit diepe zielewond
uw hertebloed.... en niemand die 't verstond!
O ongeroemde held, 'k zal, ik, u roemen,
ik, die uw kind, uw zoon ben, en mocht schouwen
in uwe ziel, somtijds, de lijdensbloemen
die sproten daar, met kruid van Godsbetrouwen,
waarbij ik wondrend en ontroerd bleef staan,
wiens eedle geur alom met mij zal gaan!
Gij Christen onberoerd, die niet één stonde
getwijfeld hebt, wanneer u kwam verleiden
het voordeel van gemakkelijke zonde,
maar nooit en hebt van Jesus willen scheiden!
O, moge in mij, in ons, uw sterke deugd
gestempeld staan - een vroomheid en een vreugd!
| |
Gij Vlaming, ongetemd, die rust en weelde
gewillig veil hadt om uzelf te blijven;
wiens herte nooit het vreemde vleien streelde,
maar Vlaamschen trots erin deed sterker stijven!
O, liever niets en arm, doch u gelijk,
mijn Vader, dan met vreemde schoonheid rijk!
De tonge was in uwen mond gesteven;
de wreede ziekte ontnam u 't zoet genieten
der sprake, en deed uw lamme handen beven,
die, o zoo geern! de penne loopen lieten.
Maar 't laatste door uw pen en woord gezeid
was Christen trouwe en Vlaamsche deugdzaamheid!
En gij, die ziele in lijden zóó gezuiverd,
zoo los van al dat stof is en doet sterven,
gij zoudt in 't land zijn waar de ziel voor huivert,
waar Niet en Dood is en onrein Bederven?
O Vader, neen, gij leeft, en Jesus' mond
heeft u gekust, dien driemaal zoeten stond!
Die kus heeft u het leven ingegoten,
heeft in uw oog het licht doen binnenstroomen,
heeft alle zielewonden toegesloten,
heeft u tot Hem voor eeuwig opgenomen;
en Schoonheid - al uw streven! - lacht op u
van uit Zijn oog voor eeuwig neder nu!
't Is uit met angst en menschelijk misprijzen;
met ziekte en wee en schending van het wezen;
vereeuwigd zijt ge in God, den Goeden, Wijzen,
en zingt uw lied, uw eigen, als voordezen,
u zelf gelijk, bestendig, onberoerd,
aan Godes liefde onendig vastgesnoerd.
O, rust in vreê, mijn edel-goede Vader!
Rust aan de zij van Moeder, in het leven
dat God u gaf, en smeek, dat wij tegader
dit leven, hier, dat gij ons hebt gegeven,
in trouw gebruiken, blijvend wat gij waart,
en richten op uw spoor ons hemelvaart!
17 Jan. 1909
A. Walgrave, pr.
|
|