Biekorf. Jaargang 20
(1909)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
[Nummer 7] | |
Eigen- en Ambachtsnamen
| |
[pagina 98]
| |
Maar er dient hier aangemerkt te worden dat het in de middeneeuwen immers geestelijken waren, die ten dienste der stad stonden, voor het opmaken van alle openbare stukken: Saerters, rekeningen, uitspraken en vonnissen der vierschaar, ja ook keuren en voorrechten der gilden, ambachten en neringen. De ‘scrivers’ waren hun enkel bijgevoegd om die openbare stukken in het dubbel of driedubbel uit te schrijven. De taal dier geestelijken was zonder twijfel meest Vlaamsch, maar het Latijn waren ze ook machtig, en dat was van hen vereischt, en in het schrijven van alle openbare en zelfs bijzondere oorkonden, moesten zij niet alleen Vlaamsch en Latijn, maar ook somwijlen Fransch gebruiken. Wonder is het dus niet dat de ambachtslieden, die den naam van hun ambacht in de drie talen zoo dikwijls vernamen, hem kenden en, mondsgemeen maakten. Tot in 1302 waren de rekeningen der stad Brugge ieder jaar in het Latijn gegeven, maar sedert dien, op bevel van Gwijde van Dampierre, moesten ze in 't Vlaamsch alleen opgemaakt worden. In het jaar 1477 nochtans gaf Maria van Burgondië openbare brieven, waardoor bevolen werd de inkomrechten in het Vlaamsch, het Fransch en het Latijn aan te plakkenGa naar voetnoot(1). Ingezien het gebruik van het Latijn, de kerktaal, maar voor al die geletterd waren, de wereldtaal, zoo noodig te Brugge was, waar kooplieden uit alle oorden toekwamen, zal die Latijnsche naam van de schoenmakers in den mond van onze ambachtslieden niet meer vreemd schijnen. Wanneer het er nu op aankwam den ambachtsnaam als geslachtsnaam over te zetten, bleef om kortheidswille het Latijnsch woord alleen, en dat getuigen de Sutters, De Sutters, De Zutters, die wij nog op onze dagen in alle Vlaamsche steden en dorpen tegenkomen. | |
[pagina 99]
| |
De eigennamen Lazeure, Lezeure, hebben ook den zelfden oorsprong, te weten Sutor, Suere. Sueur, Le Sueur, Lesueur was oud Fransch en beteekende niets anders als schoenmaker. Dit staat te lezen in het ‘Recueil de noms propres derivés de la langue Romane’.Ga naar voetnoot(1) In het fransch is de Sueur op onze dagen de ambachtsman, in wiens handen, tot verdere voorbereiding, het leder gegeven wordt, wanneer het uit de schursekuip komt, te weten: de lederzweeter. Le Sueur Eustacius schilderde voor het Karthuizerklooster van de me d'Enfer te Parys het leven van den heiligen Bruno op twee-en-twintig tafereelen, werk dat een wereldbekend zeisel deed ontstaan. De groote meester zoude een edelman in tweegevecht gedood hebben onder de muren van het Karthuizerklooster bij het Luxemburgerhof. Korts daarna zoude zijne vrouw gestorven zijn en eindelijk, over van verdriet en door gewetenswroeging te fel gekwollen, zoude hij tot uitboeting het leven van den stichter den Karthuizers geschilderd hebben. Het tweegevecht is een eenvoudig uitvindsel en zijne vrouw overleefde hem veertien jaar. In het Louvre kan de liefhebber een groot getal van zijne gewrochten bewonderen. Een Fransche toonkundige, geboren te Plessiel, in zijn leven kapelmeester van Onze Lieve Vrouwe kerk te Parijs, droeg ook dien naam, als ook een Fransche tooneelspeler, en eene vrouw, wel gekend in de letterkunde, en die somwijlen van hare gewrochten aan de Indépendance Belge zond.Ga naar voetnoot(2). De Cordewaniers en de Koeienschoenmakers mieken een ambacht uit, en het was machtig. In de rekening der stad Brugge van 1302Ga naar voetnoot(3) staat aangeteekend ‘de Cost | |
[pagina 100]
| |
van den waghene en van den perden, die waren in die hereuard te Duay’. Het ambacht der Cordewaniers en Koeienschoenmakers zond er niet min dan negen-en-twintig hoofdmannen met hunne benden. Ute ygheven omme den cost van der hereuart te Greueninghe..... Sondaghs voor Sinte Luux daghe.... Item den Hoftmans van den Cordewaniers en van den Coienscoemakers, van den selven xij lb. xvi s. De graven en voorname edelingen hadden hunne Hofcordewaniers. ‘Pietre mins heren cardewanier’ werd xi schellingen betaald en dit blijkt uit eenen staat van ‘wedden’. ‘Dit syn de wedden..... Ute ygheven omme den cost en die bedurste van minen Here Willemme van Ghuleke, ende van sinen lieden’. Het Vlaamsch ambachtswoord Cordewanier is verloren, maar het is gebleven in het Fransch Cordonnier. Als eigennaam bij de Vlamingen, wordt die naam nog al geschreven Cordenier. Alphonse Cordonnier is een Fransche beeldhouwer, leerling van Dumont en Thomas, die in zijn vaderland beroemd is. Dieren zijn er ook, die van de geleerden of van het volk den naam van schoenmaker gekregen hebben. Een visch die volgens Kramers woordenboek den inham van Guinea toebehoort, is in de wetenschap gekend onder den naam van Blepharis Sutor, in het Fransch le Cordonnier des AntillesGa naar voetnoot(1). Hij draagt den kop hoog, en is van het steekvinnig geslacht, en niet zonder reden, aangezien zijne rugvin begint met eene reek stekels. Die visch is langs beide zijden plat en heeft de gedaante van een scheefhoekig vierkant. Zoude het uit reden van die stekels zijn, dat die visch den naam van schoenmaker gekregen heeft, tot herinnering misschien van den scherpen els van den ambachtsman. Een kleiner diertje maar gewapend met eenen scherpen snuit, en dat onder de halfschildige kerfdieren gerekend wordt, kreeg in Frankrijk ook den naam van | |
[pagina 101]
| |
schoenmaker. Het is de zeegroene rugzwemmer, Noto tonecta glauca. Het wordt gevonden in poelen en stilstaande wateren, tusschen de steenen en 't kruid dat op sommige plaatsen den stroom der beken stremt. Het leeft van ongedierte, maar durft ook de kleine vischjes aanvallen, zwemt op zijnen rug, bedient hem van zijne twee achterste pooten als van roeispanen, en klampt hem op den buik van zijne slachtoffers om met zijnen moorddadigen snavel hun het leven uit te zuigenGa naar voetnoot(1). Schoenmaker, Cordonnier, is de volksnaam van de bruine roofmeeuw, le Goêland brunGa naar voetnoot(2). Het is de vogel door Aristoteles de Cataractes genoemd, uit reden van de snelheid, waarmede hij uit den hooge op de dieren valt, die hem tot spijs zouden dienen. De Duitschen geven hem den naam van ‘Skua’, en de Engelschen die van ‘the Skua Gull’Ga naar voetnoot(3). Buffon bekent dat hij niet en heeft kunnen achterhalen, waarom de zeelieden die meeuw schoenmaker heeten. Ja waarom? Maar waarom volgens denzelfden natuurkundige hebben de zeevaarders de Mantelmeeuw (Larus Marinus) Jan van Gent genaamd, naam die de Fransche schrijver in 't Vlaamsch schrijft en maar in die taal kent? Het volk doopt de dieren, maar niet zelden met den peter, verdwijnt de reden waarom het geschied is. Te allen tijde en bij al de volkeren worden de vogelen nagespeurd en daaruit is eene kenschap en wetenheid ontstaan, die een uitloopend hoofddeel der Folklore uitmaakt. De oorsprong en de oorzaak der daadzaken vinden, is geheel dikwijls hoogst moeilijk, want eene enkele gebeurtenis is niet zelden de bron ervan, zij laat geen sporen achter en van daar blijft zij onmogelijk te vindenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 102]
| |
Buiten de Schoenmakers en Cordewaniers, mieken ook deel van de schoenmakers-gilde, de Schouboutters en de Schoenlappers. ‘De oude schoenmakers, gezeid Schouboutters, mieken schoen van oud leder, maer er moest altijd een lap op liggen, opdat zij niet voor nieuw zouden verkocht worden’. - Gaillard. De Ambachten en Neringen van Brugge. De Schoeboeter, vergelijkt Ketelboeter, mag dus niet met den Schoenlapper verward worden. Boeten, schrijft Willem Bilderdijk in zijne verklarende geslachtlijst, is Beteren; en Oudemans in het taalkundig Wb. op de werken van Hoof; Boet, herstel, verbetering. Gedichten 230. 10.
't beuken Van 't bulderend kartouw, verbiedt de boet der breuken.
Boete schijnt Van Kiel op te geven voor eene klankverwisseling met Bate. Baat heeft bij Kiliaen vele beteekenissen, onder andere: nut, verbetering, vermaking, herstelling. Wij zeiden dat Schoeboeters en Schoenlappers niet mochten verward worden, omdat zoo als het blijkt de twee namen omtrent dezelfde beteekenis hebben. De Schoenlappers zijn driederlei:Ga naar voetnoot(1) Deze die eenen werkwinkel in hun eigen huis hadden, in 't Fransch Les Urelus. Deze die op den hoek van eene straat een winkel of kraam hadden, schoenlappers-pothuis, in 't Fransch les Brelandiers. Brelan, woord uit de XIVe en XVe eeuw is de tafel waarop met de teerlingen gespeeld werd. De Brelandier is de koopman, die een kraam onder een koetspoort heeft. Alzoo Larousse vo Brelandier. ‘In het pothuis (Dr Schotel in het Maatschappelijk leven onzer voorvaderen), onder den luifel van den spiegelmaker, | |
[pagina 103]
| |
zat een schoenlapper voor zijne klanten te werken. Hij is lid van het schoenmakersgild, waartoe, in sommige steden, ook de huidekoopers en looijers behoorden. In andere vormden de schoenlappers en schoenmakers er twee, en mogten de eersten niet lappen voor zij aan de laatsten een zekere som hadden betaald, en geen nieuwe schoenen voor oude ter markt brengen, tenzij er een oude zool en achterlap aangezet was’. Eindelijk de zwervende schoenlappers, Carreleur et réparateur de la chaussure humaine. Zoude Carreleur geen betrek met onze Karrelapper hebben? Karrelappen, staat er te lezen in De Bo's Vlaamsch Idioticon, iets vermaken of verstellen, dat niet wel meer wil of kan vermaakt worden. Schoepekker. Ook somwijlen Pekker. Alzoo Guido Gezelle in het lied der schoemakers-kermis: Ne keer, dat het schoenmakers kerremesse was,
Zoo waren de pekkers al mooi, ooi, ooi.......,.
Onze bovengemelde Westvlaamsche dichter schijnt Schoenlappertje voor een algemeene naam te nemen, alle stofvleugelige kerfdieren eigen. Inderdaad (Rond den Heerd 2de jaar, Tk 21) schrijft hij: ‘uit Holland komt het nederige Schoenlappertje met den statigen, bij onze Vlaamsche schrijvers alleenheerschenden-vlinder. J. Bal in zijn verklarend woordenboek beweert dat die naam eigen is aan een geheel slag dagvlinders, te weten: de Vanessa. fr. Vanesse. Het zijn schitterende vlinders, die in de najaarszon de bonte werven van hunne boogewijs uitgesneden vleugelen, gelijk twee rijke prachtige waaiers doen blinken. Op hun kopje dragen zij, als twee lieflijke pluimen, hunne voelhorens, die met eene lichte verdikking eindigen. Zoo licht en edel zijn ze, dat zij het kopje niet het minste overlasten, maar integendeel hunne bevalligheid en aardigheid volmaken. Het gebeurt dat de Vanessa haar op eene herfstbloem nederzet, haar daar laat bewonderen, terwijl zij het zoet zap der bloemen met hare tong of schroefsgewijze snuit uitzuigt. | |
[pagina 104]
| |
Eindelijk De Bo in 't Westvl. Idioticon geeft dien naam maar aan een enkeling. Het is, zegt hij ‘een vlinder met schoone vlerken’ die in roode, bruine en andere kleuren gevlekt zijn; ook Pater genaamd, fr. papillon bigarré. De zelfde laatsgemelde geleerde schrijft dat Schoelapper ook een kever is, die anders Teebijter heet, fr. Carabe noir. En onder het woord Teebijter verklaart hij den kever als volgt: ‘Een guldengroene, die men veel in de hoven vindt, anders ook Kallebijter genaamd, fr. Carabe doré, jardinier’. Dit kerfdier behoort de krabachtigen toe, (carabiques), het is te zeggen deze die volgens maaksel en gedaante eene krab gelijken; hetgeen niet te streng mag toegepast worden. De Teebijter is eirond en heeft een rondverhevene rug, het eenigste dat hij met eenige krabben zoude kunnen gemeens hebben. Daarenboven is hij van het Torrengeslacht, juist gelijk een ander aardkever, de Cerambyx Sutor, ook Schoenlapper genaamd; maar die langwerpig is, en bij de Geitengehoornden (capricornes) gerekend wordt. Om te sluiten bemerken wij dat de Schoelapper het volk op wonderlijke wijze moet gewonnen hebben en hoog in zijne gunst staan, om altijd in zijn gedacht te zijn, en zijn naam gedurig in zijn geheugen te komen, wanneer het een dier wil noemen. Ook de Schoelapper het volk onontbeerlijk, is ten alle tijde een geestig en aardige kwast geweest. Kinderen leerden wij reeds van lapper Jan: Schoelapper Jan zat gansche dagen
Bij zijn werk te zingen, vol vermaak en vuur;
Hij had geen redens om te klagen,
Hij was blij van 's morgens tot het avonduur:
En hij lei om ter meest
Lappen, lappen, lappen, lappen
En hij lei om ter meest
Lappen, lappen, lappen, lappen, op zijn leestGa naar voetnoot(1).
| |
[pagina 105]
| |
‘In de kluchtspelen van vroegeren en lateren tijd, schrijft Dr Schotel, worden de Schoenlappers doorgaans als vrolijke kwanten voorgesteld, en menig jolig liedje dat zij op den driestal neuriën, is in de liedboekjes bewaard, zelfs er is een (de vrolijke schoenlapper) mede gevuld. In een oud kluchtspel getuigt hij van zijne vrede en zijn geluk: 'k Leef beter als een man van staet,
Of als een raetsheer, advocaet,
Den een sijn oordeel geeft in 't plijten,
Den ander in de beurs te bijten.
Hierom acht ik het best te zijn
In 't gilde van den heer Crispijn.
't Is best een lapper van de schoen,
Als maar dat werk mijn buik kan voên,
Ben ik te vreên: mijn kunst is suiver,
Ik lap soo goed voor eenen stuiver
Als voor een schelling: klijne prijs,
Doet iemand werken na vereys
En circum, circa.Ga naar voetnoot(1).
(Vervolgt) Aug. van Speybrouck |
|