Biekorf. Jaargang 20(1909)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Voor 't lieve Vaderland I. Heimwee HOE kreunt mijn ziel in avondvrede De sagen van uw pracht en rouw, Mijn Vlaandren, dat in zucht en bede Ik min, in vrome houwe trouw! Hoe strompelt droef mijn ziel ter dagen Dat vrijheid heerschte in 't oude land En wie zijn stamtrots dierf belagen Verbannen werd of overmand! Hoe treur ik om uw hooge weelde Die burgers kleedde in zijde en goud, Die grootsche kunstgebouwen teelde Ter luchten opslaand, trotsch en stout, Waarin ze als 't spel van hunne harten De klokken hingen zonder tal Die luiden zouden van hun smarten En bij der gilden feestgeschal! [pagina 89] [p. 89] Hoe weent mijn ziel bij 't lange staren Naar vroegren glans en doode macht Van 't land waar 't lied der Noordzeebaren Der vreemden tol en rijkdom bracht! Waar 't armoede is aan zielsbetrachting Bij 't laaggevallen heldenkroost, En vrijgewilde stamontkrachting En 't volk voor eigen grootheid bloost! Laat hopend mij met blijde droomen Uitblikken naar den dageraad Der tijden, die eens weder komen, Waar lichtgloed over Vlaandren slaat - En wanen dat zoo'n groot verleden De waarborg der verrijsnis heeft Voor 't bloedverdorde, krachtloos heden En dat wat leefde ook eens herleeft! II. Gebed O, Heer, wij blikken tot u heen Uit koude, lage landen En strekken U in hulpgeween Betrouwend uit de handen: Het glorielicht van vroeger tijd Ontweek ons arme gouwen, Heb dank toch dat ge in treurigheid Ons liet nog 't sterk betrouwen! Wij bidden U niet hoog en blij Op wondere Alpenkruinen; Droef-klagend dringt ons noodgeschrei Op van ons Vlaamsche duinen; Hier streelt geen zongloed als op 't land Van 't eeuwig klare Zuiden, Maar op ons neevlig Noordzeestrand De sombre stormen luiden! Daar is 't al vreugde en is 't al licht Op mooie oneindigheden, Waaruit de ziel zich Godwaarts richt In blijde lofgebeden, [pagina 90] [p. 90] Maar wij zijn kinderen van leed, In duisternis geboren En kennen niet den jubelkreet, Noch zingen blijde koren! Wij danken u voor 't vaderoord, Wel arm, maar gift des Heeren; Vast klinkt ons innig eerewoord: Wij blijven 't steeds vereeren En blijven steeds aan U verkleefd, Hoe de andren boos vermanen, Doch bidden, U, die alles geeft, Verzuchtend en met tranen! En vragen de oude grootheid weêr En adel voor de zielen! Geloof-en landtrots, waar weleer Ons vaderen voor vielen! Gij miekt ons Vlaanderen zoo groot In diep-vergeten tijden, Ach, red het uit zijn droeven nood, Zoo bidden we en we lijden! Arth. Coussens Vorige Volgende