| |
| |
Plaatsnamen
Snelleghem (Westvl.).
A. 941, Fay., bl. 70: Snellingehem (Nota: corr. en Snethlingehem). - Guill. Des Marez, B.C.H. 1896, bl. 247 (oorspronk.): Snethlingehem (Nota: Snellingehem, corr. Snethlingehem). - V. Lok., bl. 25 (ad a. 942, oorspr.): Snethlingehem.
Na 941, Fay., bl. 73: prelibati fisci Snellingim. Volgens Des Marez, ib. bl. 251, is het woord Snellingim door eene latere hand daarbij gevoegd.
| |
| |
A. 950: Snethlingehem. - V. Lok., bl. 28 (ad a. 951) schrijft hier Snellinghem, alhoewel hij in nota, bl. 25, laat weten dat in de oorkonde van 951 Snethlingehem gespeld wordt, en V.d. Putte, Ann. abb. Si Petri, bl. 90, ook Snethlingehem heeft.
A. 953: Snellenghem, V. Lok., bl. 29.
A. 966: Snellingehem, Fay., bl. 64, V. Lok. (ad a. 964), bl. 38.
A. 1037: Snellingehem, V. Lok., bl. 84.
Men is genegen dezen naam af te leiden van Snello (Först.), of van eene samenstelling met Snello- = ‘snel, vlug, opgewekt, dapper, strijdbaar, enz.’ Zulk eene samenstelling is de gekende maagschapsnaam Snellaert, uit Snello + hardu- = ‘hard, stevig, sterk, enz.’
Doch de vorm met snethl- is door de oudste en betrouwbaarste bronnen zoo wel gewaarborgd, dat hij als oorspronkelijk moet aangezien worden. De latere assimilatie van thl, tl, dl tot ll is volkomen gerechtveerdigd door de middelnederlandsche woorden Scollant, Belleem en andere, voor en nevens Scotlant, Betleem, enz., en vooral door de ontwikkeling van den dorpsnaam Zellick in Brabant, die bij Serrure: Cartulaire de S. Bavon de volgende gedaanten vertoont: in 974 en 976: Sethleca, in 1003: Setleca, in 1019-30 en 1040: Sedleca, van af 1108: Selleca.
Maar wat aangevangen met snethlo-? Nergens vind ik het vermeld buiten deze plaats, en daarom is het gewaagd veronderstellingen op te bouwen. Alleenlijk wil ik doen bemerken, dat snethlo- en snello- in den grond kunnen verwant en synoniem zijn, en dat beide met het werkwoord snijden kunnen in verband gebracht worden.
| |
Somerghem (Oostvl.).
Handschr. A: Sumaringahem, Fay., bl. 21, V. Lok., bl. 10.
Handschr. B: Sumeringem, Fay., bl. 20. - Ten tijde van Einhard, die, volgens V. Lok., aan het hoofd van de abdij stond van 811 tot 844.
| |
| |
A. 966: Sumeringehim, Fay., bl. 63, V. Lok. (ad A. 964), bl. 38: Sumeringahem.
A. 1037: Sumeringehem, V. Lok., bl. 84.
A. 1122: Somerghem, V. Lok., bl. 124. - Oorspr.
A.a. 1140, 1163: Somerghem, V. Lok., blz. 137, 161. - Oorspr.
A. 1281: Zomerghem, V. Lok., bl. 399.
Afgeleid van Sumar, een bij Först, voorkomenden persoonsnaam, die wel geene andere beteekenis zal hebben dan deze van ons woord ‘zomer’. In eene oorkonde der S. Gallen-abdij zijn Wintar en Sumar aangegeven als twee broeders.
| |
Synghem (Oostvl.).
Circa 840, handschr. A: in pago Curtricense... Siggangahem super fluvio Scalde, Fay., bl. 43, V. Lok., bl. 14.
Handschr. B: in pago Curtracensi... Siggenhem super fluvium Scaldum; Fay., bl. 42.
Nog in handschrift A: Segingahem, Fay., bl. 128.
A. 963: Siegingahem, Fay., bl. 76, V. Lok., bl. 36: Siegingahem.
A. 966: Sikingehem, Fay., bl. 63, V. Lok. (ad a. 964), bl. 38.
A. 1088: Siggechem, V. Lol., bl. 107. - Of is hier sprake van Sichem, in Brabant?
A. 1281: Singhem, V. Lok., bll. 402 en 407.
Als oudste bereikbare vorm moeten wij *Sigingahem aanstellen, en daarin het woorddeel Sig- = ‘zege’ erkennen, dat in vele persoonsnamen als eerste lid gebruikt wordt; bij Fay.: Segardus, Sigebertus, Sigefridus, Sigerus, Sigothrod, enz. Afzonderlijk gebruikt in Sighi, Sigo. Siggo, enz. bij Först.
| |
Tatenghem. Vroeger op of omtrent Desselghem (Westvl.)
A. 965; Tatingehem, Fay., bl. 79, V. Lok., bl. 42.
A. 966: Tatingehim, Fay., bl. 66; V. Lok. (ad A. 964), bl. 38.
| |
| |
A. 1290 wordt een Gossuin de Tatenghem vermeld, bij V. Lok., bl. 445, en dit Tatenghem is zeker het oude Tatingahem, en was gelegen op Desselghem of in de omstreken, zooals verder blijken zal.
Volgens V. Lok. zouden wij hier Teteghem (Nord), en volgens Fay., Tatinghem (Pas-de-Calais) voorhanden hebben. Dit laatste alleen heeft bij een eerste opzien eenige waarschijnlijkheid, vooral omdat Tatenghem, dat tegenwordig Tateghem luiden zou, teenemaal uit de Westvlaamsche aardrijkskunde verdwenen is. Nochtans is het zeker dat wij Tatenghem op of bij Desselghem zoeken moeten, want het wordt aangegeven als behoorende tot den pagus Curtracensis en genoemd in eene reeks goederen die tot Desselghem en omstreken behooren.
Zoo lezen wij immers bij Fay., bl. 79 - V. Lok., bl. 42: Baldwinus... cognomento Baldzo... dedit... res suas in pago Curtracinse secus fluvium Legia, Beverna cum aecclesia et alia Beverna et Handelingahim et Teppengihem et Thrassaldingehem cum aecclesia et Stenbeca et Tatingehem cum aecclesia et Potingehem secus fluviolum Vive...
Dezelfde gifte is het die aangehaald wordt bij Fay., bll. 65, 66 en V. Lok., bl. 38, in dezelfde bewoordingen, enkel met eenig verschil in de spelling, en met dezelfde volgorde in het opsommen der plaatsnamen.
Nu is het klaar dat wij al deze plaatsen moeten aanzien als behoorende tot den pagus Curtracensis, zooals de text het duidelijk vooruitzet, ten ware wij door bijzondere redenen tot eene andere meening gedwongen waren; en dat ten minste eenige dezer plaatsen, vooral de eerstgenoemde, langs de Leie lagen; andere kunnen er van verwijderd zijn, hetgeen wij met zekerheid weten van het laatst genoemde Poteghem.
Beginnen wij met Beveren, zoo moeten wij, zoo 't schijnt, eene Noordoostelijke richting volgen, om elk der hier genoemde plaatsen terug te vinden.
Beverna is natuurlijk Beveren bij Harelbeke. Alia
| |
| |
Beverna zal wel een tweede Beveren zijn, gelegen op of nabij het eerste, en thans verdwenen. Hoogst waarschijnlijk zijn beide tot één versmolten. Volgens Fay, zou dit Bevere, arr. Audenaerde, zijn; maar de text verzet er zich tegen, en Bevere zal ook van woordswegen wel verschillen van Beveren = Beverna.
Handelingahim bestond nog in de 15de eeuw onder den vorm Andelghem, en was de naam van een leen behoorende bij Desselghem, zooals wij gezien hebben in den verleden jaargang van Biekorf, bll. 162, 163.
Teppengihem, nog een verdwenen naam; daar hij in de opsomming voorkomt na Andelghem op Desselghem en vóór Desselghem, zullen wij wel niet mis loopen, zoo wij de aangewezen plaats aan Desselghem toekennen.
Thrassaldingehem is het huidige Desselghem, zooals breedvoerig uiteengezet is in Biekorf van verleden jaar, bl. 114, vlgg.
Stenbeca, thans spoorloos verdwenen, en daarom door V. Lok. en Fay. vereenzelvigd met het fransche dorp Steenbecque (Nord). Dat is mis, want wij hebben texten die bewijzen dat er op Desselghem een Steenbeke bestaan heeft. Zij zijn te vinden bij V. Lok.
Ten jare 1200, I, bl. 220, wierden aan Sint-Pieters abdij tienden geschonken op Desselghem door Walterus de Stenbeka en Johannes filius Gerardi de Stenbeka. Het is wel te peizen dat die mannen niet verre woonden van de plaats waar hunne goederen gelegen waren. Maar de volgende text, I, bl. 414, ad A. 1281, is beslissend: Hee sunt terre pertinentes ad curtem de Derselghem xxxvii bon. et xxix quartirs apud Stenbeke et Vissceres supra Lisam. Niet minder afdoende zijn de twee volgende, uit het tweede boekdeel van V. Lok., A. 1335. bl. 46: Daniel, Official de Tournai,... déclare que Roger Sbroesschen et sa femme... out retrocédé à l'abbaye... les biens qu'ils tenaient de celle-ci à titre de fief, situés à Desselghem, au hameau Ter Steenbeke Sbroesschen, et qui lui étaient échus par succession de son père Jean Sbroesschen... En bl. 49,
| |
| |
A. 1336: Jean Codde, mandataire de Roger Sbroesschen et de sa femme... cède, au nom de ses commettants, à l'abbaye tous les biens qu'ils tenaient de celle-ci, à titre de fief, situés dans la paroisse de Derstleghem, à Vendroit dit ter Steenbeke-Sbroesschen. - In 't voorbijgaan, stip ik nog aan dat ‘la ferme dite Ten Broesschen à Desselghem, nogmaals vermeld staat ten jare 1560, bij V. Lok., II, bl. 413.
Tatingehem, genoemd na Steenbeke en vóór Poteghem, kan ook niet verre van Desselghem verwijderd zijn. Potingehem, nu Poteghem, ligt op Waereghem, al den kant van Desselghem en Anseghem; het is waarschijnlijk dat het thans verdwenen en vergeten Tatenghem al die kanten moet gezocht worden: ergens tusschen Desselghem en Waereghem. Om te bewijzen dat het oude Tatenghem aan Desselghem niet vreemd is, dient het volgende uit V. Lok., I, bl. 445, A. 1290: Bartholomé, doven de l'église de Haerlebeke, annonce à l'Official de Tournai que Roger de Harebecca (l. Harlebecca), chevalier, Simon Broesche, Jean de Andelghem, Jean Franhe (l. Franke), Gossuin de Tatenghem, Jean Oedehem (l. Oedeghem, d.i. Oyghem) et Bottin Henenecht (l. Len- of Leencnecht) out déclaré, en sa présence, qu'ils renonçaient, en faveur de l'abbaye, à toutes les prétentions, qu'ils avaient cru pouvoir élever sur la sacristie de l'église de Desselghem.
Al de hier genoemde mannen, voor zooveel hunne namen het uitwijzen, behooren tot Desselghem (Broesche, Andelgem) en omstreken (Harelbeke, Oyghem), en dit is natuurlijk, wanneer het rechten geldt van de sacristie dezer parochie; Gossuin de Tantenghem behoort dan ook wel tot dezelfde streke. Wat zou een Gossuin uit het fransche Tatinghem komen aanspraak maken op rechten in de sacristie van Desselghem?
Deze bespreking is wat lang, maar het scheen mij niet overbodig te doen zien in welke betrekking Steenbeke en Tatenghem - waarvan bij mijn weten geen spoor meer overgebleven is - in vroegere tijden gestaan hebben ten
| |
| |
opzichte van Desselghem. Misschien ware dit bewijs gemakkelijker geweest, had V. Lok. de oorkonden van S. Pieters abdij vollediger uitgegeven; maar van het jaar 1200 voort, drukt hij alleenlijk zulke stukken die hem belangrijkst voorkomen; van de overige geeft hij slechts den korten - dikwijls al te korten - inhoud. Welnu, onder deze zijn er niet weinig die, in opzicht van aardrijkskunde en onomastiek het hoogste belang zouden opleveren. Dit is in 't bijzonder waar voor een aantal oorkonden, die, te oordeelen naar enkele gegevens, de parochie Desselghem en haren ganschen toebehoor behandelen.
In *Tateghem erkennen wij den persoonsnaam Tato, Tatto, got. Tata; bij V. Lok. vinden wij nog den vrouwennaam Tata tot in de 13de eeuw. Deze zal ook wel niets anders zijn dan een natuurklank, en wel een herhaalde, stamerend uitgebrachte, zooals met zoovele kinderwoorden het geval is. Opmerkelijk is dat in verschillende talen, dit ta, ta-ta, tat, de beteekenis van ‘vader’ aangenomen heeft, meest als eene liefkozende vertrouwelijke benaming. Skr. tatá en tâtá = ‘vaderken’; gr. τáτa en lat. tata, tatula, met dezelfde beteekenis. Ook bij de germaansche volkeren wordt deze stam aangetroffen. In deelen van Limburg zegt men ta, tä, voor ‘vader’, benevens ata voor ‘grootvader’ en ätäte voor ‘overgrootvader’. Z. 't Daghet in den Oosten, 2ce jaar (1887), bl. 3.
Verder vernemen wij uit Johan Winkler's Algemeen nederduitsch en friesch Dialecticon, I, bll. 76, 80; II, bll. 9, 12, dat in de friesche gewesten van Nederland de vormen ta, tate, taat, taeaet, tete nog gebruikt zijn in den zin van ‘vader’, en vooral gelden als het eigentlijke woord waarmede de kinderen hunnen vader aanspreken. - Het zal wel nutteloos zijn aan te merken dat de naam van het fransche dorp Tatinghem heel en gansch met ons Tateghen overeenkomt.
Adzo
|
|