gedrukt en verschenen was in de Dertig geestelijke liederen, door R. Ghesquière in 1891, bij Siffer te Gent, met zangwijzen uitgegeven. Het gedicht is dat zelfde jaar 1891 op aanvrage van den toonzetter gemaakt. Zoo kon men wel al de geestelijke liederen in L.V. hebben opgenomen. Daar staat ook, bl. 159: Maria: ‘Tenden raad en tenden reden’... Waarom? Het was reeds te lezen in Tijdkrans bl. 292, en is dus ouder dan 1893. En op bl. 163: O altijd onbevlekte Vrouwe dagteekent van 1880. (Zie Rond den Heerd XVI. 1880-81, bl 45.)
De latere uitgave, bij Veen, heeft daaraan niets veranderd. Nu tot daar!
Sprekende van dagteekenen, wil ik iets doen opmerken ten gerieve van hen, die ongedagteekende handschriften of losse afdrukken van Gezelle bezitten, iets waardoor ze kunnen grenzen zetten waarvóór of waarna het gedicht is geschreven.
Zoo, is hun handschrift in de oudere spelling met ae, ue. gt, enz. maer, muer, mogt, dan is het van vóór 1865. 't Voorgaande jaar was de verandering in België aangenomen. Gezelle, zooals men zien kan in Reynaert de Vos b.v. gebruikte de oude manie re nog in 1864, niet meer in 1865: zie Reynaert, Januari, (waar nochtans hier en daar nog een ae ontsnapt.) Zie Rond den Heerd die van in 65 reeds geheel nieuw gespeld is.
Ten tweede, begint in een gedicht van Gezelle's hand ieder vers met eene hoofdletter, dan is het van vóór 1878. De handschriften die ik gezien heb, wijzen dat klaar uit; ook in Rond den Heerd zal men dat schoone volgen. Tot en met 1877 zijn er hoofdletters, daarna niet meer. Zoo staat in het XIIIe jaar, bl. 39, het gedichtje Taalgeleerdheid aan Pastor De Bo, geteekend 17/12/77:
Basileus, in 't Grieksch, is koning,
Vloeit van daar, zoo zoete als honing
Met een reke woorden fijn....
Maar, eenige bladzijden verder, onderschreven:
Kortrijk, 12-1-78, nog aan De Bo:
Egelentieren rooske, roosken,
liever komt uw geur te mij
als uw broeders, als uw zusters,
of 't zij welker rooz' het zij....
Ook de nieuwe uitgave der werken, dat jaar begonnen, volgt de nieuwe wijze van doen.
Maar, om op Laatste Verzen weer te komen, wilt ge kijken op bl. 148 van de eerste uitgave, gij vindt er een klein schoon dichtje: Die mijn hert bemint.... Dat is maar een klein gedeelte van een veel ouder bedelied, waarvan ik den eersten vorm in handschrift onlangs in handen kreeg.
Deze drie schakels, hier, moeten eene latere bewerking zijn van de drie eerste uit dertiene, die 't gedicht uitmaken. Hier is het; het moet vóór 1865 gemaakt zijn, zoo ge aan de spelling ziet: