Biekorf. Jaargang 20
(1909)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
[Nummer 3] | |
De koninklijke Vlaamsche kunst der ‘Arazzi’ ofte ‘Gobeleins’IN de oogstnummers van Rome's katholiek weekblad ‘La Vera Roma’, verscheen eene belangwekkende bijdrage van den opsteller, heer Gaëtano Buja, over de Kunst der ‘Arazzi’, ofte wandtapijtenGa naar voetnoot(1). Daarin maakte ik voor de eerste maal kennis met ridder Pietro Gentili, pauselijken ‘arazzi’ -meester, en vernam ik hoe deze groote kunstenaar reeds jaren lang onverdroten ieverde, om die heerlijke, eilaas vervallen nijverheid weder op te beuren. Gedurende die lange jaren van zijn rustloos streven om Italië's kunstschatten voor verval en ondergang te behoeden, liet hij verscheidene verhandelingen en voordrachten in druk verschijnenGa naar voetnoot(2), waarin hij de | |
[pagina 34]
| |
geschiedenis, de kunst, de bewerking, de bewaring der wandbehangsels ophelderde. Samen beschreef hij daarin zijn levensoorbeeld en de weergalooze pracht dier koninklijke kunst, die 't groote Europa aan 't kleine doch roemrijke Vlaanderen te danken had. Hier wil ik den lezers van Biekorf een beknopten inhoud, alsook eenige belangwekkende uittreksels dier verhandelingen onder oog brengen. De heer Pietro Gentili, man van kunst en gezag, wiens oordeel en leiding t'allen kant hoog geprezen en ingeroepen wordt, is de weerdige zoon van den oud-bestuurder der vermaarde arazzi-school in het pauselijk St-Michielsgesticht der Ripagrande, te Rome. Meermalen werd hij door het Italiaansch Staatsbestuur belast om toezichtsreizen te doen in 's lands muzeums. Alzoo mocht hij vele Gobeleins, ware meesterstukken, voor een onvermijdelijken ondergang behoeden, doordien hij ze uit geestdrift voor het edele oorbeeld, eigenhandig, ja kosteloos herstelde. Binnen kort, zoo verzekerde hij mij, moest hij naar Oostenrijk afreizen, ingevolge een verzoek dier regeering, om er eene ‘arazzi-’ school op te richten. Onze beste wenschen vergezellen dien vurigen bewonderaar en voorstander van onze ‘Vlaamsche Kunst’. De kunst der wandtapijten dagteekent geenszins uit deze laatste eeuwen. De Romeinen reeds kenden ze onder den naam van ‘auloea’, de Grieken onder dien van ‘peripétasmata’. Deze laatsten bezaten kostbare muurbehangsels in wolle en zijde, die jachttochten, landschappen, dieren, menschen, geschiedkundige gebeurtenissen uit hunne tijden voorstelden. Volgens Plinius, erfden de Romeinen van Attilius, koning van Pergamen, buiten al zijne roerende en onroerende goederen, daarenboven nog prachtige wandtapijten met gouden franjen. | |
[pagina 35]
| |
Van onheugelijke tijden af bloeide de kunst der prachttapijten in Turkije, Perzië, en de Morgenlanden. Naar algemeen gevoelen zouden de kruisvaarders het geweest zijn, die deze Oostersche weelde naar Europa overbrachten. Alzoo noemde men de eerste tapijtbewerkers = Sarazijnen ofte Saraceenschen. Doch aan Vlaanderen, aan zijne stad Atrecht ofte Arras (vandaar het Italiaansche ‘arazzo’ = wandtapijt, ‘arazziere’ - behanger) komt de eer toe, het eerst deze kunst tot zoo een hooge vlucht en volmaaktheid te hebben gebracht. De Sarazijnen immers beoefenden bijna uitsluitend het vak der vloertapijten = (a basso liccio), terwijl de Westersche volken, inzonderheid de Vlamingen, de kunst der wandtapijten (= ab alto liccio) grootelijks behertigden. Hun tallooze kunstwerken hebben op onze dagen een onberekenbare weerde, en zijn tot nog toe omzeggens ongeschonden bewaard gebleven. Oudheidskundige kanunnik David Farabolini, in een verhandelingGa naar voetnoot(1) over een oude Vlaamsche ‘arazzo’ schrijft als volgt: ‘De Vlaamsche kunstenaars waren hoogst behendig en vernuftig in hunnen handenarbeid. Zij bezaten een grondige, volkomene kennis van hun ontwerp en van de onderscheidene deelen der schilderij. Daardoor slaagden zij zóó wonderwel in het weergeven van het hun voorgesteld tafereel, dat men haast denken zou, ééne en dezelfde hand te ontwaren. Niets was hun onmogelijk: ernstige of lachende afbeeldingen, schetsen van menschen of dieren, gevechten, landschappen, hemel- en zeegezichten, boerterijen, vergezichten; dit alles wisten zij zóó levend voor te stellen, de natuur zóó kunstvol na te bootsen in al hare verschillende gedaanten, dat het den tegenwoordigen bewonderaar waarlijk onverklaarbaar voorkomt.’ En Rome's groot kunstenaar, heer Pietro Gentili, voegt | |
[pagina 36]
| |
hierbij: ‘Daar ik voortdurend de Vlaamsche “arazzi” onder oogen heb, en daar de gelegenheid noch de lust mij ontbreken om hunne pracht, kleurenrijkdom en kunstweerde te schatten, acht ik mij verplicht openlijk te verklaren, dat ik het volkomen ééns ben met den bevoegden heer Professor’. Frans de 1ste, koning van Frankrijk, richtte te Fontainebleau het eerste werkhuis op voor wandtapijtenGa naar voetnoot(1). Ook te Brussel bestond er alsdan eene school. Daar werd de groote ‘arazzo’ met de Handelingen der Apostelen, in wolle, zijde en goud opgemaakt naar Raphael's teekening, die in 1514 reeds gediend had voor de kunstenaars van Atrecht. De werkhuizen van Brussel waren befaamd om hun groot aantal kunstvoortbrengsels. Zij leverden de geschiedenis van S. Paulus, in zeven tafereelen, volgens de opgaven van Raphaël, alsmede het sprookje der Psycheesche maagd met den Salamander, in zes en twintig doelen. Te Brussel verveerdigde men nog de tien wereldberoemde ‘arazzi’ der Scipio's, in wollen-, zijden- en goudendraad, volgens de teekeningen van Jul. Romano, leerling van Raphaël; koning Frans betaalde ze 22000 kronen. Deze wandtapijten werden ook in 't kleine nagemaakt, en in de geschiedenis der kunst staan zij vermeld onder den naam van ‘de groote en kleine Scipio's’. Wij lezen in 's konings geheim archief: ‘Betaald aan Frans Boulogne, het bedrag van 200 gouden kronen, voor eene reize naar Vlaanderen, om er de kleine teekening van Scipio den Afrikaan, in de wandtapijtfabriek van Brussel te bestellen, en terzelfder tijde de groote teekening terug te brengen. Frans. ‘Daar werden nog acht gelijksoortige kunstwerken voltrokken met het verdichtsel van Orpheus, in goudzijden en wollen draad, en waarvoor Julius Romano de teekeningen had gemaakt. Verders van den zelfden schilder gedaante- | |
[pagina 37]
| |
verwisselingen van Ovidius, tafereelen van Bacchanten en de geschiedenis van Lucrezia Romana. De heer Brantôme in zijne XLVste redevoeringGa naar voetnoot(1) verheerlijkt in geestdriftige bewoording de ‘arazzi’ van Scipio's zegepraal. ‘Wat mij aangaat, ik durf verzekeren, dat ik nergens dergelijke pracht heb aangetroffen, alhoewel ik op mijne wereldreizen vele “arazzi” mocht bewonderen.’ In 1528 kocht koning Frans van een Antwerpschen handelaar verscheidene gondzijden wandtapijten, waarvan twee Loth en Constantinus voorstelden, zes andere de geschiedenis van Jeroboam, andere nog die van Perseus. Een handelaar van Brussel leverde hem ‘arazzi’ in wollen-, zijden- en gouden draad, met het verhaal van Romulus en Remus, en de tafereelen der vijf wereldtijdvakken. Gedurende eene anderhalve eeuw zonden de Vlaamsche nijveraars hunne kundigste arbeiders, niet alleen naar Frankrijk en Italië, maar tot in het verre TurkijeGa naar voetnoot(2). Geen kruistocht nu, maar wel een zegevolle kunsttocht! Den 16 Mei 1544 schonk keizer Karel aan de Vlaamsche ‘arazzieri’ eene vaste stichtingskeure in negentig wetten. De XVIIIe eeuw eilaas, tijdperk van oorlog en staatsberoering, gaf aan deze koninklijke nijverheid den genadeslag: in 1784 sloten de Brusselsche nijveraars hunne werkhuizen. | |
De Vlaamsche kunstenaars in Frankrijk.Koning Hendrik de IVe riep de Vlaamsche tapijtbewerkers naar Parijs. Bij koninklijke besluiten van 12n Januari en 11n September 1601, schonk hij hun allerhande voordeelen, vrijheidskeuren en burgerrechten. In Nieuwjaarmaand van 1607 verhief hij de twee aanzienlijksten onder | |
[pagina 38]
| |
hen, Marcus de Coomans en Frans Vanderplancke, tot den adelstand. In den beginne betrok de Vlaamsche neerzetting eenige gebouwen van het paleis der Tuilleriëen, waar er toen ook lakenhuizen waren. Maar, in 1613, verplaatsen de heeren de Coomans en Vanderplancke hunnen werkkring naar de voorstad S. MarcellusGa naar voetnoot(1) in de nabijheid der werkhuizen van de familie Gobelein. De heeren Gobelein hadden zich omtrent de jaren 1450 aan de oevers der Bièvre gevestigdGa naar voetnoot(2), en waren befaamd om hunne verwerijen in scharlakenkleuren. Om de aanzienlijke geldsommen die zij besteedden aan deze opkomende nijverheid, noemde men hunne voortbrengsels ‘la follie Gobelins’. Maar de heerlijkste uitslag bekroonde hun geduldig en volhardend pogen. Onder de regeering van Lodewijk den XIVn werden de tapijtwerkhuizen der Louvre en der Tuillerieen met die der familie Gobelein vereenigd, en maakten een geheel uit onder den naam dezer familie Gobelein. De koning, samen met zijn landschepen Colbert, spaarden noch geld noch moeite om deze edele nijverheid aan te moedigen en tot een hoogeren trap van volmaking te doen stijgen. Den 6n Juni 1662 kocht Colbert voor 's konings rekening al deze werkhuizen op, die van toen af de Koninklijke Gobeleinfabriek uitmaakte, onder de leiding van ridder Lebrun, kunstschilder van het Hof. Ten tijde van Lodewijk den XIVn bewonderde men in de koninklijke kleerkamers talrijke prachtige vlaamsche ‘arazzi’, o.a. de twaalf maanden van het jaar, de zeven tijdvakken, het Lijden van O.L.H., de marteling van S. Joannes, volgens de teekeningen van Lucas van Leyden, het tafereel van 't menschelijk leven, naar Aalbrecht Dürer, de jachttochten van keizer Maximiliaan, naar Bernard Van Orley. En deze Vlaamsche wandbehangsels, voegt | |
[pagina 39]
| |
onze Italiaansche kunstkenner erbij, waren het heerlijkste sieraad van 't koninklijk paleis. In de beroemde kathedraal van Chartres bewaart men nog tien prachtige Vlaamsche ‘arazzi’, met daadzaken uit het Oude Testament, volgens teekeningen van Raphaël. Zij zijn van wol Ie en zijde, en werden door Mgr de Thou aan voornoemde kathedraal geschonken. | |
De Vlaamsche kunstenaars in Italië: te Ferrara, Modena, Florentië, Venetië, Correggio, Perugia.In een gedenkboek der stad Ferrara, van 't jaar 1436, staat het volgende te lezen: ‘Jacomo de Flandria de Angelo vene ad stare cum lo Illmo nostro S.a dì VIII de Aprile a repezare Bancali et paramenti de la Corte’Ga naar voetnoot(1). Jacob de Angelo was de eerste Vlaamsche ‘arazziere’ aan het hof van Niklaas den IIIn, d'Este, markgraaf (later hertog) van Ferrara. Bij bevelschrift van 12n Juni, 't zelfde jaar, werd hem een maandloon van drie kronen toegekend. Van 1441 tot 1450 kwamen daar nog andere Vlamingen werken: Pieter de Andrea, daarna Lieven Gielis (Giglio) van Brugge, Rinaldo Boteram, meester Bernardino, die allen ten dienste waren van markgraaf Leonello, opvolger van Niklaas den IIIn. Meester Pieter bewerkte er vijf kleine altaarbehangsels met engelengezichten, en twee sierlijke leuningbekleedsels, dewelke laatste hem 35 gouden dukaten werden betaald. Rinaldo Boteram leverde verscheidene spreien met de geschiedenis van Jozef den Hebreër; Jan de Lattere van Atrecht bezorgde een behangsel voor de hertogelijke kapel, en Hendrik van Vlaanderen maakte er insgelijks een voor den ingang van 't paleis. Meester Bernardino voerde handel in wandtapijten. Wij lezen in voornoemde oorkonden, hoe hij 208 dukaten ontving van den hertog van Ferrara in afrekening voor | |
[pagina 40]
| |
eene veiling van wandtapijten, en hoe hij er verscheidene verkocht aan den hertog en de edellieden van het hof, mits één florijn de vierkante handpalm. Kanunnik Scalabrini, in zijn werk ‘Chiese di Ferrara’, spreekt van een zekeren Jan della Mirandola, ‘arazziere’ van Brugge, die in 1470 te Ferrara werkzaam was. In verdere oorkonden dier stad hebben wij de namen aangetroffen van Jan van Vlaanderen, bijgenaamd Corrigio ofte Cucchiarir, Jan Feloni van Atrecht, die daar overleed op 8 October 1604, Gerardus Slot, zoon van Jacob, tapijtbewerker van den hertog. Van meester Bernardino lazen wij: ‘homo bonae conditionis et famae in similibus expertus’, die, toen hij naar het vaderland wou terugkeeren, van de stad Ferrara een eereloon ontving van 4 kronen te maande, bij besluit van 25 November 1490. Joris Vasari, in zijn ‘Opera Moderna’, Xe boekdeel, blz. 110Ga naar voetnoot(1), spreekt van twee Vlaamsche ‘arazzieri’, Niklaas en Jan-Baptist Raes (Rossi), die ten dienste waren van den hertog van Ferrara, en in 1535 verscheidene wandtapijten afwerkten naar de teekeningen van den beroemden Julius Romano. In de domkerk van Ferrara bewondert men nu nog acht hunner gewrochten, overheerlijk schoon, met de lijdensgeschiedenis der HH. Martelaren en beschermheiligen Joris en Maurelius. Insgelijks, in de stedelijke boekenzaal, worden twee hunner meesterstukken bewaard. Alzoo, dank zij onze onvermoeide Vlaamsche kunstenaars, bezat Ferrara in 1543 welingerichte werkhuizen voor wandbehangsels, die gansch Italië met hunne kunstvoortbrengsels geriefden. Ook Modena was fier op hare twee Vlaamsche ‘arazzieri’: meester Antoon Brabandt, van Brugge, die in 1488 heel goed bekend was om zijne wondere begaafdheid in deze edele kunst, en meester Jan De Gesulis (De Geselle?), die dertig jaar later door deze hertogelijke stad met eere en | |
[pagina 41]
| |
roem bekroond werd. De heer Vasari stipt hier aan, hoe hertog Frederik Gonzaga talrijke wandtapijten door onze Vlaamsche kunstenaars liet opmaken, volgens voorteekeningen van J. Romano. De ‘arazzi’ -school van Florentië dagteekent van den 20 October 1546Ga naar voetnoot(1), toen de beide Vlamingen, Jan Rost (Rooster) en Niklaas Karker, met hertog Cosmas den 1sten, der Medicis, daartoe eene verbintenis aangingen. Hun eerste gewrochten stelden de geschiedenis voor van Jozef den Hebreër, in 10 tafereelen, alsmede de zinnebeelden der 12 maanden van het jaar. Jan Rost, die rust noch roest en kende, bewerkte terzelfder tijde net levensverhaal van Lucrezia en Tarquinus volgens de teekeningen van Frans Salviati, en de Hertog betuigde er zijne hoogste voldoening over. Deze wandtapijten, in goudzijden- en wollen draad, muntten uit om hunne pracht en fijnheid. De Hertog betaalde ze 60,000 kronen, en gelastte daarenboven schilder Salviati, Pharao's droom met de zeven vette en magere koeien af te malen, om ze daarna door de Vlaamsche kunstenaars in wandtapijten te laten uitvoeren. In 1549 kwamen nog andere Vlaamsche ‘arazzieri’ naar dit Athenen van Italië; onder andere een zekere Jan Stichilo. Hier spreken de Florentijnsche oorkonden van den reeds genoemden Lieven Gielis, van Brugge, als ‘vir utique probus et artifex excellentissimus in contexendis mirabilique artificio figurarum componendis pannis thapetalibus’. Hij bewerkte voor de groote zaal van het stadhuis een reusachtig wandtapijt van 1300 vk. handpalmen dat de algemeene bewondering verwekte. De dankbare Florentijnen schonken hem eereloonen en aanbevelingsbrieven, en allerhande voorrechten. De Florentijnsche wandtapijtfabriek werd later door de Italiaansche leerlingen overgenomen, doch in 1621, ingezien haar verval, werden andermaal de Vlaamsche meesters | |
[pagina 42]
| |
ter hulpe geroepen in den persoon van Jacob Van Asselt. Deze deed de school herbloeien, en bestuurde ze tot aan zijnen dood in 1630. Men heeft van hem de ‘arazzi’ met het leven der H. Katherina in 7 deelen, alsook eenige jachttochtjes, afgewerkt voor den markgraaf van Pescara. Zijn zoon, Bernard van Asselt, komt voor in 1673 als oppertapijtbewerker, en bestuurder der hertogelijke werkhuizen van het Palazzo Vecchio. Venetië, deze roemrijke zeestad, koningin van den Zuid-Europeeschen handel in de middeleeuwen, bleef ook niet ten achteren in de koninklijke kunst der wandbehangsels. Hier waren het alweer twee Vlamingen, Jan van Brugge en Valentijn van Atrecht, die er in 1421 deze prachtnijverheid invoerden. Oorkonden uit de XVe eeuw vermelden ons talrijke ‘arazzi’ door de Vlaamsche meesters afgewerkt, en die het paleis der Dogen en de heerlijke St Marcuskerk versierden. Daar bewondert men nu nog vier wandtapijten in goud-, zilveren- en zijden draad, met het leven van den heiligen Evangelist, volgens de teekeningen van SansovinoGa naar voetnoot(1). Ook de kleine stad Correggio, beroemd kunstmidden, riep de Vlaamsche meesters binnen hare muren, schonk hun allerlei gunsten en voordeelen, en bestelde hun verscheidene ‘arazzi’ voor het vorstelijk paleis. De Vlamingen Pieter en Renier Duro, verbleven er vele jaren omstreeks het einde der XVe eeuw. Van dezen laatste bewaart men nu nog in het stadhuis eenige wandtapijten met landelijke tafereelenGa naar voetnoot(2). Perugia dankt hare school voor wandtapijten aan den Vlaming Jan Birgiers van Rijssel, die er in 1463 kwam wonen met gansch zijn huisgezin. Hij ging eene verbintenis aan met deze gemeente om het stadhuis met wandtapijten te voorzien, en tevens om deze bij uitstek Vlaamsche kunst aan de medeburgers aan te leeren. | |
[pagina 43]
| |
Te Napels bewaarde men tot in 1859 de beroemde ‘arazzi’ der zege van Pavia (1525), waar de legerbenden van Keizer Karel, aangevoerd door den grooten Ferrante, Ferdinand-Frans d'Avallos, markgraaf van Pescara, den Franschen vijand versloegen. Op aanvraag van Keizer Karel zelve bracht de kunstschilder Tiziano deze roemrijke wapenfeiten op het doek, in zeven afzonderlijke tafereelen, en J. Romano en Tintoretto bezorgden het randwerk. Deze meesterstukken werden dan door de Vlaamsche ‘arazzieri’ in prachtige, gondzijden wandtapijten uitgewerkt, en de koning van Spanje en der Nederlanden schonk ze toen aan zijn dapperen veldheer, ten blijke van erkentenis en bewondering voor zijne grootsche overwinning. ('t Vervolgt) Remo |
|