Biekorf. Jaargang 20
(1909)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEigen- en AmbachtsnamenDE oude ambachtsnamen verklaren om vele hedendaagsche eigennamen uit te leggen, was ons inzicht, toen wij voor een tiental jarenGa naar voetnoot(2) over ‘Eigen- en ambachtsnamen’ begonnen te schrijven. Om verscheidene redens is ons werk zoolang onderbroken gebleven, doch het nut ervan bestaat altijd, en dit hebben vrienden ons doen verstaan en ons dringend verzocht die bijdragen in het dak niet te laten steken. Daarenboven in het onderzoeken van onze vroegere aanteekeningen, is het ons klaar gebleken, dat de Folklore zelve die ophelderingen zoude kunnen veroorberen, en met den naam van onze ambachtslieden, door het volk aan de dieren gegeven, een stap verder zoude gezet worden in die zoo belangrijke wetenschap. Over den naam van den wagen- en karreman, alsook van den timmerman hebben wij reeds gehandeld. Aangaande den karreman, dat het ons toegelaten weze, een ambachtsnaam er bij te voegen en wel die van Alfons | |
[pagina 9]
| |
KarrGa naar voetnoot(1). Die fransche schrijver, wiens naam ons de kar en de karreman herinnert, had den naam van eenen pruisenschen bevelhebber vergeten, en in zijne ontevredenheid deed hij opmerken, dat de mannen, die zoovele medeklinkers in hunnen naam hebben, gelijk de duitschers, best zouden doen van over hen niet te doen spreken. Ampère (Littérature et Voyages, bldz. 167) was van het zelfde gedacht. ‘Een naam, schrijft hij, die te moeilijk is om uit te spreken, belet menigéén van roem en eer te verwerven en OelenschlaegerGa naar voetnoot(2), de nog levende deensche dichter, de grootste mischien van geheel Europa, zoude ons beter bekend zijn, ware zijn naam zoo vreemd voor onze ooren niet. Nu, niets is er aan te doen, aan de uitspraak van die vreemde eigenamen zullen wij gewoon worden, willen wij de vreemde letterkundige gewrochten genieten’. Onze ambachtsnamen zijn ook geslachtsnamen geworden en meer dan één befaamd man, zelfs in den vreemde heeft ze met roem en eer gedregen. De Franschen toch hebben ze in hun land gevierd, hoe barbaarsch ze hun schenen, hoe moeilijk hunne tong die opvolging van medeklinkers wist te overmeesteren. Daarom hebben wij de mannen niet vergeten wier eigennaam zijnen oorsprong aan den ambachtsnaam te danken had. Vreemde ambachtsmannen voegen wij er ook bij, maar deze dienen maar om onze eigene namen toe te lichten | |
[pagina 10]
| |
of te getuigen hoe lieden uit alle landen hen in de vlaamsche gewesten hebben nedergezet. Ziedaar den oorsprong en den gang van ons werk. Mochte 't bij de lezers van Biekorf wel gekomen zijn! | |
III.Ga naar voetnoot(1)Kleermacker, De Kleermaeker, De Cleermaeker, Cleeremans. Sceppers, De Scepper, Den Sceppere, De Schepper, Parmentiers, Den Parmentier, Li Parmentier, Tailleur, Le Tailleur. Engelsch: Tailor, Taylor, Snyer, Snayers, Sneyers, Snieders. Duitsch: Schneider. Italiaansch: Sartor, Sartorius, Sartori, Sarto. Fransch: Couturier, Couturiaux, Couturio, Couturieu, Couturieaux. Nayer, De Nayer, De Naeyer, Naaier, Coupeur.
Wanneer wij de wonderbare verscheidenheid, de pracht en de kunst der middeneeuwsche kleederen gadeslaan, verstaan wij allicht, van wat geest en vernuft de man begaafd was, die deze kunstvoorwerpen wist aan den dag te brengen. Ook de uitvinding en uitvoering van die verrukkelijke en bekoorlijke kleedij verscheen aan de tijdgenoten van die bekwame en verstandige ambachtslieden, als eene ware schepping, en zij durfden die wonderdoeners niet eenvoudiglijk kleermakers noemen, maar eerden hen met den schoonen naam van Schepper. Dat duurde tot aan de fransche omwenteling, wanneer uitgelatene en bandelooze redevoeringen het hoofd van het volk zoodanig hadden weten te verdraaien, dat het den minsten eerbied voor zijn eigenzelven niet meer gevoelde. Van die losbandigheid en eerloosheid moest de kleederdracht ook het kenmerk dragen. In die ongelukkige tijden, op zijn zelven letten en wel gekleed gaan deed iemand aanstonds verdacht houden en was genoeg om hem | |
[pagina 11]
| |
tot de dood te veroordeelen. Wie aan het leven hield, takelde zich op zulke wijze toe, dat hij beter aan eenen zot, dan aan een verstandig mensch geleek. Vele edelen zelf durfden door de straat niet gaan zonder het vreemde wambuis, Carmagnole genaamd, zonder den slordigen wijden broek, zonder het scharlaken ondervest, en bijzonderlijk zonder hun hoofd te dekken met die verstootelijke roode muts, zinnebeeld van opstand tegen God en alle wettige macht. Schepper, die naam was te schoon, en nu zoude de ambachtsman die kleederen verveerdigt, anders niet meer genoemd worden dan kleermaker. Wonderbaar had het geweest, te midden de betrekkingen, die Vlaanderen, gedurig in de middeneeuwen met Frankrijk had, ware er hier voor de kleermakers ook niet een of den anderen franschen naam overgewaaid. Inderdaad zij werden ook Parmentiers genaamd. In 't jaar 1870 lazen wij in ‘Rond den Heerd’: ‘Donderdag 8. O.L.V. Onbevlekt. 't Is van dage Kleermakers of Parmentiers mesdag, ter oorzake dat het natuurlijk een van de bijzonderste feestdagen is van de H. Moeder Anna, die spinetten, naaiers, en al zulke lieden Patroonesse is’. De feestag van het ambacht was eigenlijk Ste Anna dag, aangezien zij de beschermheilige er van was. Alzoo in de rekeningeGa naar voetnoot(1) van 1678-9: ‘Voorts aan den zelven MhrGa naar voetnoot(2) over tsynghen van misse op Ste Anna dagh mette diakens per quitan. 0-4-0. De Parmentier is eigentlijk de man, die bij middel der kleederen, iemand optooit, oppronkt. Hij maakt 's mans parementen, optooisels, en wordt dus met recht parementier, parmentier genaamd. | |
[pagina 12]
| |
Parement, staat er te lezen in de ‘Nouveau Larousse’ is een pronkkleed, plechtgewaad. Parmentier, had oudtijds de zelfde beteekenis als Kleermaker. In het vlaamsche land is de eigennaam De Schepper, nog al gemeen. Parmentier komt men nu en dan ook tegen. Iedereen kent den franschen menschenvriend, Antoon Augustijn Parmentier, die in 1772 zijne tijdgenoten hulp verschafte in hun lijden en gebrek met het zoeken naar nieuwe voedingsmiddelen en den aardappel, die reeds lang in Duitschland gekend was, sterk aanprees, ja de aankweeking er van in de gunst van 't volk bracht. De namen van de lieden van dit ambacht zijn ontleend aan hun werk, en zijn tweederlei: de snijders en de naaiers. De eerste zijn de ‘Goede lieden van der snede’. Dr Schotel in ‘Het maatschappelijk leven onzer voorvaderen in de XVIIe eeuw, IIe stuk, bldz. 235 en 36, schrijft als volgt: ‘Een schaar, of een hand met een schaar, met het onderschrift: In de schaar, was doorgaans het uithangbord van den meester Snyer of kleermaker. In het midden der XVIIe eeuw ontmoeten wij ook “Meesters-Tailleurs”, die zelf bij de klanten gingen om de maat te nemen, een gesloten huis bewoonden, en een boven- of achterkamer tot werkplaats voor hen en hunne gezellen hadden ingericht...’ Alzoo over den Moerdijk. Te Brugge nochtans de Sniders waren uitsluitelijk lakensnijders, en zij alleen behoorden tot de ‘Goede lieden van de snede’. Edw. Gailliard in zijn ‘Glossaire Flamand’ geeft het volgende te lezen over het woord Snede. ‘Het Lakensnijden, La Taille des draps. (G en J, ende haren gheselscepe, omme dat de snede voor de halle of ghedaen was, bin haere termine dat zie dassise gecocht hadden, over hare scade. - Gilliodts. Inventaire des Archives de la ville de Bruges, III, 166). Delepierre. Arch. Pl. occ. 1re série, 1 pars, I2, p. 68. Acte de concession d'une chapelle en l'église St Sauveur: | |
[pagina 13]
| |
aen de goede liede van der snede van der houde halle (1422)’. Geheel vroeg reeds werd in Frankrijk de kleermaker Tailleur genoemd. Inderdaad eene oorkonde van 't jaar 1399 in de boekerij der Ecole des Chartres, onder tk 3222 bewaard, geeft er ons getuigenis van. ‘Aujourd'hui Thérry de Bec, varlet couturier en faisant son libelle a l'encontre de Hennequin de la Fontaine, tailleur de robes, a confessé que il s'était aloué audt Hennequin jusque trois ans.’ Roemrijk is de eigennaam Snieders overgezet geweest aan de twee Antwerpsche Vlaamsche schrijvers, beide geboren te Bladel in Noord-Brabant. Dr Renier Snieders (1812-1888) was heelmeester te Turnhout en August Snieders, Doctor in de Wijsbegeerte en Letteren der Hoogeschool van Leuven is de wel gekende Hoofdopsteller van het Handelsblad van Antwerpen. Pieter Snyders (1681-1752) was schilder en Vlaamsche dichter, geboren en overleden te Antwerpen. Hij was leerling van Breughel en Van Balen. In de ‘Nouveau Larousse’ zult gij zes verschillige Schneiders vinden, die alle op de een of de ander wijze hebben weten hen kenbaar te maken en hunnen naam aan de nageslachten over te zetten. Taylor's zijn er bij de greep. In bovengemelde werk zult gij er ook verschillige ontmoeten.
Eindelijk ‘over die van de naelde’ Naelde, De Naelde, schrijft Edw. Gailliard in zijn ‘Glossaire Flamand’. ‘Dénomination générique du septième membre des métiers de Bruges’. En in de ‘Table Analytique’ comment les métiers se subdivisaient à Bruges: ‘Den neghen leden’ (VI. 161) ‘De poorterye’... Den vier nerynghen... ‘Den vleeschambochte ende visambochte’... ‘Den xvij neringhen’... ‘Den hamere’... ‘Den ledre’... ‘De naelde’... ‘Den backers’... ‘Den makelaers’. (VI. 138)Ga naar voetnoot(1). Zelden | |
[pagina 14]
| |
komen wij op onze dagen den eigennaam tegen. Gailliard in zijn ‘Table Analytique’ geeft de twee volgende: Naelde, van den Naelde. Hannin. (II. 469). Pieter (II. 468)Ga naar voetnoot(1). De naalde is het bijzonderste alaam der naaiers. In de Stads-oorkondenkamer der stad Middelburg in Zeeland, wordt de keur en ordonnantie ‘van den sceppers off nayers ambochte’ bewaard; zij dagteekent van 't jaer 1430Ga naar voetnoot(2). Daarin vinden wij dat ‘elc sceppere macht te werkene al dat men met scare snijt off met naelden nayt’. De eerste die Naaier genoemd werd, was gewis waarlijk en wezenlijk een kleermaker. Maar de naam is aan de kinderen gebleven, eigen geweest aan de opvolgende geslachten en in den loop der eeuwen op verschillige wijzen geschreven geweest. Alzoo zijn er die nu hunnen naam De Naaier, De Nayer, De Naeyer spellen. Het zoude niemand moeten verwonderen had de geslachtsnaam Nayaert denzelfden oorsprong. Couturier is nog een vreemd woord dat ons uit Frankrijk overgekomen is. Oudtijds werd aldaer Varlet-couturier of eenvoudiglijk couturier de kleermakersknecht genaamd. La Rousse's woordenboek in de geschiedenis van het kleermakersambacht beweert dat er van deel maakten: de couturiers als knechten, de doubletiers als een ander slag van knechten, en de pourpointiers, die de korte wambuizen verveerdigden en hen in de XIVe eeuw van het kleedermakers ambacht afgescheiden hebben om op hun eigen eene gilde te maken. In de XVIIIe eeuw is den naam, die zijnen oorsprong aan die ambachtslieden te danken had, bijzondere glans door een ervaren en in de rechten bedreven man bijgezet geweest, te weten Couturier de Fournoue. Deze was procureur des konings bij de arrondissement rechtbank van | |
[pagina 15]
| |
Gueret (landsafdeeling van Creuse) en helderde in een merkweerdig schrijven de costumen op van de gouwe van La Marche (Clermont-Ferrand). Kleermaker vertaalt het italiaansch woordenboek van Antonini door Sarto, Sartore, Latijn, Sartorius. In Oogstmaand van het jaar 1893 waren de Kardinalen der Roomsche kerk, in het Vaticaan vergaderd, om eenen nieuwen Paus te kiezen. Geheel de katholieke kerk had het oog op Rome en ongeduldig verwachtte ze den opvolger van Petrus te kennen: Al met eens, langs spreek- en schrijfdraad tot op het einde der wereld vloog het blijde nieuws, dat kardinaal Giuseppe Melchior Sarto tot Paus gekozen was, en den troon beklom onder den naam van Pius X. De Opperherder, bekleed met 's werelds hoogste weerdigheid was een volkskind, zijn geslachtsnaam een volksnaam, ook is het een volkspaus, met een herte brandende van liefde voor het volk. Het was voorzeid na Lumen de Lumine, zoude komen Ignis ardens. Del Sarto was de bijnaam van den Florentijschen kunstschilder, Vinci's en Michel-Angelo Buonarotti's leerling, Andrea Agneli, omdat zijn vader het kleermakers ambacht uitoefende. In de jaren 1500 en 1600, hadden de geleerden de gewoonte aangenomen hunnen naam te verlatijnschen. De godgeleerde fransche Kartuizer, Couturier of Cousturier, die zoo moedig met de pen eenen hevigen strijd voerde tegen Erasmus, liet ons een doorgeleerd werk na, onder hoofding: Apologia Petri Sartoris in damnationem Lutheri heresim de votis monasticis. Zijn fransche naam Couturier gaf hij eene latijnsche gedaante en onderteekende zijne werken: Petrus Sartorius. Tot hier toe is er sprake van namen die eigen zijn aan de handwerkers van dit ambacht of die overgegaan zijn aan anderen, die nooit deel er van maakten, het is te zeggen van eigennamen. Maar er is ook een vogeltje, dat ter oorzake van het kundig aaneennaaien van zijn nestje, eerst misschien van het volk, maar in alle geval nu van de | |
[pagina 16]
| |
geleerden, den naam van die ambachtslieden kreeg. Het is het Kleermakerke, Sylvia SutoriaGa naar voetnoot(1), l'Orthotome à lougue queue, Orthotomus Longicauda, Der Schneidervögel, the Tailor BirdGa naar voetnoot(2). Het is een rostkopke met olijfgroenen rug en zwarte vlekken op de borst. Zijne slagvederen zijn bruin van verf met groen afgezet; zijne steertvederen ook bruin, met groenen wêerglans en witte uiteinden. Het is een der kleinste vogelkes van Midden-Azië; het huist bijzonder in de tuinen, boomgaarden, heiden, leege boomen en het dicht gewassen riet van het Himalaya-geberte. Ook wordt het gevonden op de Afrikaansche Comore-eilanden. Hutton heeft zijn nestje van dicht bij beschouwd en geeft er de volgende beschrijving van: Van binnen wordt er kloek dooreengevlochten riet, katoen en wolle ingevonden, nochtans dit is maar opvulsel; daarboven is het nog omzet met eene goede laag steertharen der peerden. Al buiten zijn er twee bladeren, het een op het ander in hunne lengte geplaatst en tot in het midden met een sterken katoendraad genaaid, om al boven eene opening te laten waaruit het vogeltje uit en in zijn nestje zal vliegen. Wanneer het geen katoendraden en vindt, spint het zelf den draad, en tracht alzoo in dit ongerief te voorzien. Alzoo zijn er menschen die waarlijk en eigenlijk kleermakers zijn, alzoo zijn er ook die maar kleermaker met den naam en zijn; eindelijk alzoo is er een vogelke wiens naaien hem ook den naam van kleermaker verdiend heeft. ('t Vervolgt) Aug. van Speybrouck |
|