| |
| |
| |
Bijblad aan ‘Biekorf’ in Wintermaand 1908.
Volkskundige Boekenschouw. 1908. I. |
Bibliographia ‘Folklorica.’ 1908. I. |
| |
I. Hulpwetenschappen. - Scientiae auxiliariae.
1. Handleiding. - Methodologia.
723 R. Fritzsche. Justus Möser und Wilhelm Heinrich Riehl. Gedanken über Volkskunde. - HBV. 1908, Bd. VII, S. 1-9. |
Beide geleerden vatten het ‘volk’ op als een kunstwerk der natuur; diensvolgens moeten alle opzoekingen naar natuurlijke gesteldheid en ontwikkeling van het volk, tot hoogste betrachting hebben dit volk te erkennen als een harmonisch geheel, als een kosmos. R. Fr. betwijfelt met recht of zulke volkskunde als wetenschap mogelijk is. Daarbij Möser en Riehl schreven uit een staatkundig oogpunt, voorgelicht door de wijsgeeren uit de XVIIIe eeuw en bewogen door den gedachtendrang huns tijds, te weten de Omwenting van 1848.
E. Van Cappel. |
Exponuntur et diiudicantur doctrinae ethnologorum M. et R.: ‘Populus’ est opus quoddam naturale, deinde obiectum artis; omnesque inquisitiones sive psychologicae, sive historicae in hoc ultimum tendere debent ut populus tanquam oedificium harmonice constructum agnoscatur et exhibeatur. An autem ethnologia sic intellecta vera scientia fieri possit, meritó dubitat Fr. Praeterea M. et R. ad politicam scribebant, moti doctrinis philosophorum sec. XVIIIi et sub pondere eventuum sui temporis, scil. ‘Revolutionis’ anni 1848. |
724 [I, 323] G.L. Gomme. Folk-Lore as an Historical Science. (FL. 1908, v. XIX, p. 241-246 = A. Lang).
Mr. Gomme's object is to state: ‘the claims of Folk Lore as a definite section of historical material’ and ‘how pure history is intimately related to folk-lore at many stages, and yet how this relationship has been ignored by both historian and folk-lorist’ (p. xij). (FL.). |
Het is belangrijk daarover de meening te weten van Heer A. Lang die tevens bekende geschied- en volkskundige is. |
Magni momenti videtur addiscere quid doctissimus Lang, cum maximè historicus simul ac ethnologicus, de memorata opinione sentire se dixerit. |
| |
| |
Ten eerste, dat beide kundigheden onderling betrokken zijn, zegt A. Lang, was reeds geweten. Trouwens een deel van 't werk der geschiedkunde is altijd geweest te doen klaar zien in den boedel der volkskunde. |
1. Binas artes, ait, inter se nexas esse, pulchrè cognitum erat: nihil enim historia semper instantius habuit quam ut caliginem ethnologicam perrumperet. |
Dan ten tweede, dat volkskunde veel zou kunnen bijdragen om de geschiedkunde voort te helpen (neemt uit de daad van door overleveringen nieuwe getuigenissen aan te brengen, of van best te dienen om te helpen het wonderbare in de geschiedenis ontleden), Heer Lang betwijfelt dat: en is het toch zoo, zegt hij, dan kan het maar gebeuren als de volkskunde de geschiedkundige werkwijze toepast. Voorbeelden laat hij volgen. |
2. Deinde hanc illi magno usui fore (puta nova testimonia ex traditionibus afferendo, aut ex sua indole multum ad mira explicanda iuvando) ad minus, addit, dubitabile videtur; quod tamen si reipsa fit, tantum historica methodo fiet! Subiunguntur exempla. Unde: ethnologia ut historia erit, aut nil erit! |
Wie heeft gelijk? Heer Gomme of Heer Lang?
't Zal zijn, zooals altijd in elken twist: elk een beetjen. |
Quisnam autem amborum auctorum sapientiùs fatus est? An, ut evenit, uterque ex aliqua parte? |
Onsdunskens is geschiedkunde: de wetenschap waardoor men, bij middel van getuigenissen, geraakt tot de zedelijke zekerheid omtrent verleden menschendaden. Geschiedkunde is dus eenigszins de wetenschappelijke samenvatting van de indrukken die 't menschdom bij verleden verschijnsels ondergaan heeft, indrukken die immers door die vermelde getuigenissen uitgedrukt worden. Uit deze indrukken, (zoo men wil, uit deze getuigenissen), ontleedt dan verder de geschiedkundige de waarheid zelve van die verschijnsels. Welnu, indrukken zijn indrukken: laat ze gekapt staan op steen, of beschreven of verhaald voorkomen, laat ze duidelijk, laat ze dof zijn, laat ze zelf misopgevat zijn of kwalijk uitgebracht worden, allen verdienen ze toch de aandacht van den geschiedvorscher. En is folklore een warboel, niettemin steken er gewis van die indrukken in, die niet mogen verwaarloosd worden, Zelf in een tijd waar de geschiedkunde meer en meer de verledens wil weten, niet van een mensch in 't bizonder, maar van heele gemeenzaamheden, hoeven ongetwijfeld |
Ut nobis videtur, historia est: scientia quaedam, secundum quam, testimoniorum opere, moraliter certa de humanis anteactis cognitio acquiritur. Est igitur quasi scientifica compositio sensuum vel motuum quos homines, visis incurrentibus, senserint, quosque commodè dictis testimoniis renuntiaverint; ex his deinde motibus, (vin'tu testimoniis), ipsam istorum incurrentium veritatem historicus persequetur. Iamverò sint motus illi qualescumque; habeantur in monumentis in litteris in ore, sint lucidiùs narrati, sint confusiùs, imò fuerint fictè percepti falsove declarati, omnes tamen, ordinatè quidem, ab historiae scriptore examinentur oportebit. Ideo res folklorica, vel forsan incomposita, etiam suo loco, quoniam ex motibus illis quosdam retinet, seriò consideranda est. Quin, quia nunc temporis non iam singulorum hominum politica sed omnium simul socialia anteacta |
| |
| |
ook meer de kollektieve indrukken (nl. de volkskundige) te worden ontleed. Enkel zullen we toegeven, dat een onduidelijken warboel te ontpluizen moeilijker valt dan duidelijke getuigenissen uit te diepen. Maar dit moeilijk-zijn kan eene reden worden om ermede ten uiterte voorzichtig te handelen, niet om ervan af te zien. |
ab historia indagantur, certe sensus atque motus communes (ex quibus praesertim folklorici) eò seduliùs inquisiti prudentiù spendentur. Sit sanè, sit laboriosius incomposita qualia folklorica perspicere quam capere testimonia aperta! Ideo quidnam? Cautiùs procedetur, pergere non abnuetur! |
Dan, wat de werkwijze zal betreffen, natuurlijk zal deze de werkwijze zijn der geschiedkunde of der oudheidkunde, of der zielkunde, letterkunde of taalkunde, naar den aard te weten van de folklorische daadzaken, die men zal aan te zien hebben. |
Quoad methodum, fiat! agatur secundum historiam aut archeologiam, psychologiam, litterarum artem linguisticamve, scilicet secundum talem artem ad qualem pertinuerit de re folklorica, quae ut testimonium adhibita erit. |
Aldus meenen we, is er iets waars in de twee gezegden, in dit van Heer Lang en in dit van Heer Gomme. Last zal de geschiedkunde hebben aan de folklore, gewis! maar deze verwerpen mag ze niet.
L. De Wolf. |
Et ita, videor mihi videre aliquid recti apud ambos nostros auctores inveniri. Artem folkloricam non facilem ducet historia,... sed nec repellendam! |
|
725 O. Dähnhardt. Zur Förderung der Volkskunde. [Ein paar Worte zu dem Plan des internationalen Bundes ‘FF.’ (Cf. Bvb. n. 3), u. dem ersten Kongress für sachliche Volkskunde (Cf. Bvb. n. 769)]. - MVDVV. 1908, S. 10-12. |
Volmondige goedkeuring van beide ondernemingen. |
Eruditissimo Auctori egregiè probatum fuit inceptum utrumque. |
Geestdriftigst van de tweede: nl. in wetenschappelijk, en vooral in opvoedkundig opzicht. (De zitdag zal immers geschieden ten gehoore en ten voordeele van schoolmannen zooveel als van taalkundigen). Kinders, zegt Leeraar O.D., zullen best leeren zien, best leeren nadenken, leeren gevoelen, leeren zingen, leeren zeggen, leeren leven, door verschoolde volkskunde.
Verschoolde volkskunde is dat wat de ‘mensch’ - hier 't eigen volk - weet of zegt of doet, of wist of zeide of deed, (Vgl. Bvb. 1908, bd. I, bl. 1, en dat door den leeraar veredeldweg voorgesteld wordt (Vgl. Bvb. ald. tk 433). |
Sed praesertim altero favor eius accensus est, sc. ex eò quod animo bonum inde scientiae, potissimè paedogogiae, futurum iam viderit. (Dictum np. concilium coram et pro scholarum magistris non minus ac philologis habebitur). Optimè, clamat prudentissimus O.D., optimè discipuli, si res populares, familiares, (cf. Bvb. t. I, p. 1), utique honestatas (cf. Bvb. t. I, n. 433) in scholam induxeris, et videre et cogitare et sentire, etiam canere et dicere et agere docebuntur. |
- Wat O.D. staande houdt is waarheid. Het onderwijs zal moederlijk, |
- Et requidem vera! Sint methodi, ut aiunt, maternae, demon- |
| |
| |
aanschouwelijk, toegepast, eenvormig zijn, zegt men! Maar ziet! wat moeder aanleert van taal- of zedenwetenschap, in daad of wijze, is anders niets als volkskunde; dan 't dichtste en 't meest waarneembare om geschied- of aardrijkskunde op nêer te bouwen, of om die te leeren zelf bewerken, is wederom volkskunde; verder de natuurlijke toepassingen der wetenschappen, van 't werken en van 't rekenen, van de kunsten ook, zullen geschieden waar? in de volkskunde; m.e.w. het eenvoudigste en meest nutbare middel om in alle onderwijs en opvoeding eenheid van grond en ziel en richting te steken, is alles te wijzen naar het doen van 't 's kinds eigen volk, naar de volkskunde. |
strent, voces rebus imponant, durent eodem modo! Sed age! Nonnisi in familiaribus versatur mater, sive linguam sive doctrinam sive mores tradat, quove modo agat; deinde in familiaribus, benè viciniora proinde aptiora ad monstrandum, ad historiam rerumve descriptionem ‘peragendam’, invenientur; familiaribus faciliùs admovebitur ars qualiscumque; ex familiaribus tandem, ex popularibus, ex rebus suis suorumque, expeditiùs sanè ac utiliùs haec una ratio aut directio haurietur secundum quam ad amussim et constanter puer instituendus est. |
Of is onderwijzen en op voeden niet meer van 's volks kunde wetenschap maken en deugd? Dus op dat eerste, op volkskunde, moet gewezen worden om op 't tweede goed uit te komen.
L. De Wolf. |
Doctrinam, reor, moresque docere idem esse videtur ac familiaria et folklorica vertere in scientiam et cultum. Insequenti autem ultima, sc. intendenti terminum ad quem, non licet non exsequi prima, aliàs terminum a quo praetermittere. |
726 B. Mac Guirk. Exploded Traditions. - The Oscotian. 1908, 3 ser., v. VIII, p. 131-138. |
Belang der overleveringen in zedelijk en wetenschappelijk opzicht: ze troosten, ze stichten, enja soms ze onderwijzen geschiedkundig. - Gezonde beschouwingen. |
Quid afferant traditiones rei morali et scientificae: solatium np., aedificationem et historica via doctrinam. - Sana quidem. |
|
727 L.E. Broadwood. Prospectus of the Folk Song Society. Hints to collectors of Folk Music. Leaflet issued to clergy. - FL. 1908, v. XIX, p. 147-152. |
De ‘Hints to Collectors’ zijn zeer verstandig en voorzichtig aaneengebracht: immers om te betrachten dat men zeker en volledig en oordeelkundig de ‘ballads’ opneme. |
Concinnè et peritè distributa consilia de modo quo certiùs, planiùs, sagaciùs popularia carmina colligenda veniant. |
728 Th. Ehrlich. Volkskundliche Irreführungen. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 71-72.
‘Ein Fall, welcher wieder ein Beweis ist dafür, wie wenig verlässlich das volkskundliche Material ist, welches in Tageszeitungen, Zeitschriften und Kalendern dargeboten wird’. |
729 J. Franklin Jameson. The American Acta Sanctorum. - American Historical Review. 1908, v. XIII, p. 286-302. (Rev. d'Hist. Ecclés. 1908, t. IX, p. 420 = L. Van der Essen). |
| |
| |
In voorafgaande algemeene opmerkingen, toont Steller aan hoe men uit heiligenlevens, den maatschappelijken toestand van hunnen tijd afschilderen kan.
(A.V.d.E). |
Rem priùs in universum aestimans, per proaemium ostendit Auctor ex Vitis Sanctorum horum tempora locaque, quomodo se habuerint, posse iudicari. |
730 G. Kentenich. Das Sammeln von kleineren Drucksachen der rheiníschen Literatur. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 143-144.
Cf. n. 731. |
Hoe de zaak staat te Trier, b.v. voor de doodsbeeeldekens, schouwburgkaartjens, gelegenheidsgedichten enz. |
Quomodo Treviris res geratur: e.g. quoad ‘imagunculas funestas’, libellos theatrales, imperata poemata, etc. |
731 Keysser. Die Rheinische Landesliteratur. Denkschrift über d. Sammeln v. [kleineren] Drucksachen z. Geschichte u. Landeskunde d. Rheinprovinz. Im Auftr. d. Verbandes Rheinischer Bibliotheken bearbeitet. Cöln, Du Mont, 1907, mit einer Karte. M. 1. (MVRWV. 1908, Bd. V, S. 78-80 = A. Wrede).
Cf. n. 730. |
732 A. Vierkandt. Zur Reform der völkerkundlichen Aussenarbeit. - Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 79-82. |
De geleerde Heer Vierkandt spreekt van den volkskundigen arbeid ietwat in 't algemeen; toch meest, dat is niet ‘uitsluitelijk’, van dien arbeid in 't verre vreemde. Meer en meer wordt deze laatste gepleegd, doch nog teveel... in 't wilde! Om best te werken daar, moet men ondersteund worden thuis. Op 't vreemde verzamele men, thuis wete men te zeggen wat te verzamelen is en hoe. Voorbeelden. |
Loquitur prudentissimus V. de investigationibus ethnologicis aliquid generatim; praesertim, non dico solùm de investigationibus in longinquis. Plus plusque in dies exercentur tales, sed nimis inordinatè. Nunc verò: ut apud incultos commodè a quodam indagetur, oportet ut is apud cultos adiuvetur. Apud primos np. colligentur qualia apud alteros rogata erunt. Et exempla. |
Hoe doelmatigst dit dobbel werk geschikt? |
Sed practicè quid apud utrosque? |
1. Door een vaste inrichting, waar aan den eenen kant volkskundige geleerden vraagboeken opstellen, die |
1. A concilio quodam hìc firmè constituto, np. ethnologorum peritorum, componatur liber requisitorum. |
2. op 't vreemde beantwoord zullen worden door daarverblijvende lieden. Deze laatsten zouden ook best daarbij nog beschikken over gepaste dagboeken die ze met eigen opmerkingen kunnen aanvullen: dat men ze dienaangaande alles late opteekenen wat ze willen, of ze stelselmatig ('t ware beter) een aangegeven vraagstuk doe beijveren. |
2. Quae deinde peregrè a cultis ibidem commorantibus respondeantur. Horum insuper quisque habeat sua diurna ad rem ordinata, propriis notis secundumque proprium arbitrium implenda: et rectè dico, talibus implenda qualibus voluerint, nisi (quod forsan efficacius) ex ratione rogentur ut iterum cuidam singulari quaestioni incumbant. |
| |
| |
3. De inzamelingen moeten dan alhier op eenvormige wijze bijeengebracht worden: de zaken in verzamelhuizen, de opstellen in oorkondhuizen. Van de zaken zou men een wederlandsche katalogeering uitgeven. En betreffende de opstellen, als b.v. deze uit de bagboeken? Eerst zou men wel vermijden van, zooals nu, die zotweg te drukken en te herdrukken; men zou ze behandelen als archiev... dus al ze tot den bekwamen tijd wegleggende. |
3. Exinde colligantur apud nos uno et eodem modo, res quidem in ‘museis’, commentaria in ‘archivis’. Res tamen statim referantur in indices internationales; commentaria verò, e.g. ex diurnis desumpta, tantum abest ut sine discrimine vel mora semel et iterum typis mandentur, ut e contra ad morem ‘archivorum’, quae per tempus adveniant, serventur. |
‘Dit alles stillekens aan’. |
Sed... omnia sensim sine sensu. |
Cf. Consilia generatim propemodumque similia apud A. Camerlynck. De l'opportunité d'une enquête ethnographique et sociologique sur les peuples incultes. (Extr. des Annales de la Soc. belge de Sociologie). Bruxelles, Polleunis, 1908, in-8, 18 p.
L. De Wolf. |
|
733 K. Wehrhan. Die Sage. (Handbücher zur Volkskunde. Bd. I). Leipzig, Heims, 1908, 18o, viii-162 S.M. 2 (Gl. 1908. Bd. XCIII, S. 385 = A. Wiedemann; ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 152-153 = A. Wrede; MVSV. [1906-] 1908, Bd. IV, S. 380-383 = E. M[ogk]; REES. 1908, t I, p. 412 = A. V[an] G[ennep]; MUBV. 1908, N.F.S. 113-117 = O. Brenner; ZVV. 1908, Bd. XVIII, S. 466-467 = M. Rödiger). |
Wezen, weerde, gevarenis, ontwikkeling der Sage, en haar betrekkingen met geschiedenis, letterkunde, enz. Geboektheid ervan. |
De natura, valore et sorte et incremento ‘sagae’, necnon de eius connexione cum historia, litteris et ceteris. Deinde bibliographia. |
- Laatste en beste boek over dat vak. (A.W.). Doch nog onvolledig (O. Br.), b.v. voor niet-duitsche legenden (A.v.G.); en wat oppervlakkig (M.R.). |
- Ultimum in re et optimum opus, non tamen definitivum et perfectum. Quoad legendas inspectas, ex Germania si accuratè quidem, ex aliis regionibus non sufficienter consideratae fuerunt. |
| |
2. Gronden tot grond- of boekaanwijzing. - Fontium studiorumque fontes.
734 C.H. Becker. Islam. - ARW. 1908, Bd. XI, S. 339-368. |
Samenvattend oordeelkundig overzicht der hoofdzakelijke bibliografie uit de drie laatste jaren. |
Criticè bibliographia, inde a tribus annis de re acta, percensetur. |
735 Bibliographie des Sciences religieuses. Répertoire méthodique des ouvrages français modernes relatifs aux religions et croyances. (Mythologies et religions comparées, christianisme, occultisme). Paris, Peneau, 1906, in-8, 211 p. Fr. 3,50. (Deutsche Litteraturzeitung. 1908, Bd. XXIX, Hlfs. 339-340). |
736 D. Bourchenin. Les Débuts et la Tàche du Folk-Lore en France. Montauban, Forestié, in-18, 15 p. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 105-106 = [P. de Saint-Jean]). |
| |
| |
De opsomming van de belangrijke werken is onvolledig (P.d.S.-J.) |
Quaedam opera, colligentem Auctorem nec semper minima, fefellerunt. |
737 E. Hoffmann-Krayer. Bibliographie über die Schweizerische Volkskunde-literatur des Jahres 1907. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 70-76.
1. Bibliographisches; 2. Vermischtes; 3. Urgeschichte; 4. Wirtschaft; 5. Haus u. Zubehör; 6. Tracht; 7. Volkstümliche Kunst und Industrie; 8. Nahrung; 9. Sitten, Bräuche, Feste; 10. Volksglauben; 11. Volksdichtung; 12. Musik und Tanz; 13. Rede des Volkes; 14. Namen; 15. Sprache. |
Zouden we mogen den wensch laten hooren dat de geleerde steller in 't vervolg een meer beknopte indeeling aanneme en daarin de opstellen nauwer bepale? |
Maximè nobis videtur optabile - si votum eloqui licet - fore ut postea haec materia a laudando Auctore compressiùs divisa strictiùsque annotata describatur. |
738 K. Krohn. Lappische beiträge zur germanischen mythologie. - FUF. 1906. [1908], Bd. VI, S. 155-180, mit Abbild. |
Staat der geboektheid en besluitsels. - Uiterst leerzaam. |
Quaenam de re scripta, quidque inde collectum. - Studiis salubrum. |
739 A. Lemonnyer. - A. Deiber. - Th. Mainage. - B. Allo. Bulletin de la science des Religions. 1. Religion des peuples non civilisés. 2. Religion égyptienne. 3. Religions sémitiques. 4. Religions des Indo-Européens et de l'Extrême-Orient. - Rev. des Sciences philosophiques et théologiques. 1908, t. II, p. 562-604. |
Bibliografie voor 1907. |
Bibliographia anni elapsi. |
740 R. Martin. Bemerkungen zur anthropologischen Bibliographie. S.-A. aus ‘Korr. Bl. d. Dtsch. Anthrop. Ges.’ 1908. |
741 P. Piobb. L'Année Occultiste et Psychique, 1907. Paris, Daragon, 1908, t. I, in-16, 302 p. Fr. 3,50. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 102).
‘Exposé impartial des observations... travaus... téories faites pendant le cours de l'année 1907 dans le domaine des sciences dites occultes ou mystérieuses’ (RTrFE). |
742 P. Thomsen. Systematische Bibliographie der Palästina-Literatur. Auf Veranlassung des Deutschen vereins zur Erforschung Palästinas bearbeitet. I. Bd. 1895 bis 1904. Leipzig, Haupt, 1908, xvi-203 S.M. 5. (Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 128-129).
Cf. n. 822. |
|
743 E. Hoffmann-Krayer. Volkskundliche Umfragen. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 63-64. |
Eenige vragen gericht tot den lezer, en betreffende 't landleven. |
Rogatur idoneus benevolusque lector quaedam de rebus rusticis. |
744 K. Wehrhan. Feste und Spiele des deutschen Landvolks. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 147.
Anfragen des deutschen Ver. f. ländliche Wohlfarts- u. Heimatpflege. |
|
745 A. John. ‘Unser Egerland’. 1907, Bd. XI. (ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 43). |
| |
| |
746 P. Meyer. Les Légendes hagiographiques en français. - Hist. littér. de la France. Paris, Klincksieck, (1906, in-4o, xxii-651 p. Fr. 25) p. 328-458. (Rev. d'Hist. Ecclés. 1908, t. IX, p. 431). |
Oordeelkundige aanwijzingen van gronden ervan en soorten. |
Criticè notantur earum fontes et species. |
747 Mélanges Chabaneau. Volume offert à C. Chabaneau à l'occasion du 75e anniv. de sa naissance, par ses élèves, ses amis et ses admirateurs. Erlangen, Junge, 1907, in-8, xvi-1118 p., ill. (Rom. 1908, t. XXXVII, p. 445-459 = A. Thomas). |
Een en ander opstel over volkskunde. |
Non nulla folklorica studia. |
Cf. nn. 852, 861, 922, 999, 1105, 1108, 1186, 1259, 1337. |
748 F. Tetzner. Tarquinius Schnellenberg. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 1-46. |
Zijn leven; zijn humanistische genees- en volkskundige werken: verder hieruit wat uittreksels, en een woordenreeks, zeer belangrijk. - Uiterst bezorgd in geschied- en taalkundig opzicht.
L. De Wolf. |
De Tarquinii Schn. alias ‘T. Ocyori’ vita. Cuius ‘humanistica’ numerantur opera, np. medicinalia ac ethnographica; etiam ex his exerpta non pauca, et index vocabulorum, magni momenti omnia. - De historica methodo et linguistica optimè quidem meruit haec inquisitio. |
|
749 F. Cabrol, O.S.B. Dictionnaire d'archéologie chrétienne et de liturgie. T. II, fasc. 13. ‘Baptême-Bassus’; fasc. 14. ‘Bassus-Bibliothèque’. Paris, Letouzey, 1907, 289-608 c. (Rev. d'Hist. Ecclés. 1908, t. IX, p. 194-195 = L.M.); 1908, 610-896 c., ill. Fr. 5 le fasc. (Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge, 1908, t. XII, p. 258 = J.P. W[altzing]). |
750 [I, 341] H. Fischer. Schwäbisches Wörterbuch. Lief. 21 u. 22 (Vogel - füren). Schluss des II. Bdes. (Revue crit. d'hist. et de littér. 1908, n.s., t. LXV, p. 318 = P.D.). |
751 [I, 12, 342] G. Gezelle. Loquela. Afl. 8 en 9 (- ‘schikkig’). |
752 G. Kisch. Nordsiebenbürgisches Namenbuch. - Archiv d. Vereins f. Siebenbürgische Landeskunde. 1907, N.F., Bd. XXXIV, S. 1-153. Als Einzelheft 2 Kr. (ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 77 = Wehrhan). |
Oord- en menschennamen. |
Topograficus et onomasticus index. |
753 Schlemm. Wörterbuch zur Vorgeschichte. Ein Hilfsmittel beim Studium vorgeschichtlicher Altertümer von der paläolithischen Zeit bis zum Anfang der provinzial-römischen Kultur. Berlin, Reimer, 8o, xvi-689 S., mit Abb. |
754 J. Teirlinck. Zuid-Oostvlaandersch Idioticon. Deel I, Afl. 1: ‘A-Dah’. (Uitgave der Koninklijke Vlaamsche Academie). Gent, Siffer, 1908, 8o, 248 bl. Fr. 6.
Lexicon pro Flandria Orientali. |
755 A.J. Verrier. - R. Onillon. Glossaire des Patois et des Parlers de l' Anjou. Angers, Germain, 2 vol., gr. in-8, xxxii-528 et 586 p. Fr. 25. (MF. 1908, t. LXXIV, p. 696-697 = A. Van Gennep; RTrP. 1908, t. XXIII, p. 254-255, 302-303 = P. S[ébillot]; RTrFE. 1908, t. IX, p. 105, 146-147).
‘Le Glossaire proprement dit défine p. 333 du tome II: le demeurant de ce tome est occupé par le traditionnisme angevin’ (RTrFE). |
| |
| |
756 W. de Vreese. - E. Gailliard. Dietsche kalenders [van 1483 en 1504]. - Verslagen en mededeel, der knkl. vlaamsche Academie. 1908, bd. XXII, bl. 5-45. |
Uitgave ervan, oordeelkundig. |
Veterum Flandrensium calendariorum editio critica. |
757 C. Rauch. Hessen-kunst. Kalender für Kunst- und Denkmalpflege, 1908, Jhrg. III. Marburg, Ebel, Lex. 8o, 25-39 S.M. 1. (Arch. f. Hessische Gesch. 1908, N.F., B. XXXI, S. 287-288 = K. Wenck). |
|
758 A. Delen. Het Museum voor Folklore te Antwerpen. - Elsevier's geill. Maandschrift. 1908, bl. 32-40, 83-90, met afbeeld.
Vgl. tken 21, 22, 767. |
759 W. Foy. Führer durch das Rautenstrauch-Joest Museum (Museum für Völkerkunde) der Stadt Köln. 2 Aufl. Köln, 1908, 259 S. mit Karten u. Abb. M. 0,50. |
760 Führer durch das Museum für Völkerkunde (Berlin). Hrg. v. der Generalverwaltung. 14 Aufl. Berlin, Reimer, 1908, 272 S., mit Karten. M. 0,50. (Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 83). |
761 Gössler. - Baum. Führer durch die Staatssammlung vaterländischer Altertümer in Stuttgart. Esslingen a. N. Neff, 1908, 136 S., mit Grundriss u. Tafeln. M. 1,20. (DG. 1908, Bd. IX, Lief. 5, Umschl. S. 2 = von Schrattenbach). |
762 A. Haberlandt. Volkskundliches im k.k. Technologischen Gewerbermuseum in Wien. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 144-146.
‘Kurze Besprechung’. |
763 M. Haberlandt. Führer durch das Museum für deutsche Volkskunde in Berlin. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 35-39. |
Beschrijving van de oostenrijksche voorwerpen aldaar bewaard. |
Describuntur res austriacae. |
764 M. Haberlandt. Neuer Führer durch das Museum für österreichische Volkskunde [Wien]. - ZöV. 1908, bd. XIV, S. 61-80, mit Abbild.
‘Dritte Neuaufstellung... mit dem ethnographischen Einteilungsprinzip zu grunde’. |
Opleider met volkskundigen uitleg en ontleding. |
Index criticus et analyticus. |
765 M. Haberlandt. Tätigkeitsbericht des Museums für österreichische Volkskunde [Wien], für das Jahr 1907. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 48-60. |
766 G. Schmidt. Städtisches Archiv und Museum in Mies. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 40-41. |
Stichting en inrichting. |
Quomodo condita et instructa sint. |
767 Vereeniging tot Bewaring der Vlaamsche Volksoverleveringen. Museum voor folklore. Catalogus. (Le même en franç.). Antwerpen, Buschmann, 1907, lang 8o, 121 bl. (RTrP. 1908, t. XXIII, p. 253-254 = P. S[ébillot]).
Cf. nn. 21, 22, 758.
De ‘museo folklorico’ Antverpiensi. |
|
768 Erste Ausstellung dalmatinischer Volkskunst in Zara. (Dezember 1907). - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 39). |
Vermelding van inhoud en inrichting. |
Ex quibusnam et a quonam ordinata. |
| |
| |
769 H. Schuchard. - R. Meringer. Erster Kongress für sachliche Volkskunde. (September 1909) in Graz. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 41; MVDVV. 1908, S. 5-6.
‘Als Ergänzung des Arbeitsplannes der 50. Versammlung deutscher Philologen und Schulmänner, Bildung einer Sektion, welche die Forschungen über die “Urbeschäftigungen” (Ackerbau, Fischerei, Hirtenwesen), über das Haus und seine Geräte sowie über die im Hause geübten Techniken (Nähen, Spinnen, Flechten, Weben u.s.w.) zum Gegenstande ihrer Verhandlungen machen soll’. (ZöV).
Cf. n. 725. |
|
770 J. Harrach. Jahresbericht des Vereines für österreichische Volkskunde für das Jahr 1907. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 45-47. |
771 K. Reuschel. Volkskunde und volkskundliche Vereine. - Deutsche Geschichtsblätter. 1907, Bd. IX, H. 3.
‘Nach einleitenden Worten über ältere volkskundliche Bestrebungen geht der Verfasser auf die Tätigkeit der jetzt lebenden Vereine für Volkskunde, sowie anderweitige Unternehmungen auf diesem Gebiete über’ (SAV. 1908, Bd. XII, S. 78). |
772 Vereinsnachrichten und Bekanntmachungen. - MVSV. 1908, Bd. IV, S. 325-329. |
|
773 P. Alphandéry. Jean Réville (†). - RHR. 1908, t. LVII, p. 269-282. |
Doodbericht van J. Réville (1854-1908); Hij bestuurde de ‘Revue de l'Histoire des Religions’ sedert 1884. |
Anno 1908 mortuus est J. Réville, natus 1854, director operis periodici RHR ab anno 1884. |
774 Gaston Boissier (†): 10-vi-1908. - Bull. bibl. et pédagog. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 281-282. |
Zijn leven van geleerde en boeksteller in klassieke letterkunde, en zijn werken. |
De eruditi illius scriptoris vita, necnon de scholasticis eius operibus. |
775 E. de Faye. L'oeuvre historique et scientifique de M. Jean Réville. - RHR. 1908, t. LVII, p. 283-292. |
J. Réville was een onvermoeibare werker op geschiedkundig gebied; hij heeft nochtans geen school gevormd, vooral bij gebrek aan leerlingen door een klassieke opleiding bekwaam gemaakt om oudere teksten te bestudeeren. |
J. Réville improbo labore scientiam historicam coluit; non tamen discipulorum familiam instituit, praesertim quum defuerint ipsi alumni, qui, disciplina ‘classica’ idonei facti, antiquis textibus fructuose studerent. |
776 R. Dussaud. Hartwig Derenbourg (†). - RHR. 1908, t. LVII, p. 386-388. |
Doodbericht van Hartwig Derenbourg (1844-1908), bekend om zijn Araabsche studiën en zijn werken over den Coran. |
Anno 1908 mortuus est Hartwig Derenbourg (1844-1908), qui nonnulla opera in libros Coran edidit. |
777 Prof. Dr. W. Grube (†). - Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 147. |
Beknopte levenvoorstelling van dien grooten sinoloog. |
Strictim de vita notissimi illius sinologici. |
778 M. Haberlandt. Karl Lacher (†), 15 Jänner 1908: der Schöpfer und Leiter des kultushistorischen und Kunstgewerbemuseums in Graz. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 35. |
Levensbericht. |
Biographia. |
| |
| |
779 H. Hepding. - K. Helm. Albrecht Dieterich (†) 3-v-1908. HBV. 1908, Bd. VII, S. 115-117. |
Levensbericht en werken van den geleerden volkskundige en prof. van Heidelberg. |
Bio-bibliographia. (Cf. n. 787.) |
780 G.J. Klokman. Een der onzen [Prof. Dr. J.H. Gallée (†)] is heengegaan. - DB. 1908, bd. VIII, bl. 10-12.
Vgl. tkn 355, 356, 781. |
781 K.L. In memoriam Prof. Dr. J.H. Gallée (†). - DB. 1908, bd. VIII, bl. 1-9.
Cf. nn. 355, 356, 780. |
782 F. Macler. Jean Réville (†). - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 247-251. |
Levenbeschrijving: zijn houding en stellingen in de volkskunde. |
Biographicè de ipso, praesertim erga ethnologiam. |
783 Elard Hugo Meyer (†). - SAV. 1908, Bd. XII, S. 79-80.
Cf. n. 354. |
784 Prof. Dr. Eberhard Schrader (†). - Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 147. |
Over 't leven van den bekenden assyrioloog. |
De illius illustris assyriologi vita. |
785 P. S[ébillot]. Valtasar Bogisic (†). - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 252. |
Doodbericht. Verdiensten van zijn volkskundig geliefhebber. |
Cuius biographia et merita de re folklorica. |
786 E. Weslowski. Simeon Florea Marian (†). - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 146-148. |
Levensbericht. (Portr.). |
Biographia. |
787 R. Wünsch. A. Dieterich (†). - ARW. 1908, Bd, XI, S. 161-162, mit Portr. |
Levenvoorstelling. |
Biographia. (Cf. n. 779). |
| |
3. Geschiedenis, landen- en volkenkunde. - Historia, geographia, ethnologia.
788 E. Bähler. Kulturbilder aus der Refugientenzeit in Bern (1685-1699). (Neujahrsblatt hrsg. v. histor. Verein des kantons Bern f. 1908). Bern, Grunau, 1908, 8o, 98 S. Fr. 2,80. |
789 U. Berlière, O.S.B. Trois traités inédits sur les Flagellants de 1349. - Rev. Bénédict. 1908, t. XXV, p. 334-357. |
Stukken godheidkundige woordenwisseling. |
Theologicae disputationes. |
790 J. Brassinne. Analecta Leodiensia. Recueil de documents relatifs aux églises de l'ancien diocèse de Liège. Liège, Cormaux, 1907, in-8, viii-240 p. (Rev. d'Hist. Ecclés. 1908, t. IX, p. 415-416 = H. N[elis]). |
Ondermeer: bizonderheden over heiligenvereering aldaar. |
Interdum varia de sanctis, quomodo ibi colantur. |
791 Ch. Diehl. Figures byzantines. (1e Série: avant les croisades). 2e Série [pendant et après les croisades]. Paris, Hachette, 1908. Fr. 3,50. (Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 209). |
792 G. Grupp. Kulturgeschichte des Mittelalters. 2. Bearb. Bd. I [.... IX Jahrh.] Paderborn, Schöningh, 1907, 8o, 458 S. mit Abb. M. 8,60. (Stimmen aus Maria-Laach. 1907, Bd. LXXIII, S. 455; Theologische Revue. 1907, bd. VI, hlfz. 550 = L. Pfleger; Archiv f. katholisches Kirchenrecht. 1908, 2. F., |
| |
| |
Bd. XII, S. 194-195; Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 212-213. - II Bd. [IX, X, u. XI J.]. Ibid., 1908, 8o, vii-549 S., mit Abb. M. 10. (DG. 1908, Bd. IX, Lief. 6, Umschl. 2-3 = Pilgrim. - Frank). |
793 F. Heman. Geschichte des jüdischen Volkes seit der Zerstörung Jerusalems. Stuttgart, Vereinsbuchh. 1908, 8o, xii-608 S.M. 8. |
794 C. Jullian. Histoire de la Gaule. I. Les Invasions gauloises et la Colonisation grecque. II. La Gaule indépendante. Paris, Hachette, 1908, in-8, 2 vol., 530 et 557 p. Fr. 10 le vol. (à suivre). (Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 61-72 = V. Tourneur).
‘La religion des Gaulois a dû être un mélange des croyances des Celtes et de celles des Ligures... Pour expliquer l'origine des druides... hypothèse nouvelle:.... après la fin des migrations [des Celtes en Gaule] (entre 300 et et 200), les rois n'exercent plus d'attribution religieuse... la séparation des pouvoirs s'est faite, et les fonctions religieuses ont été dévolues aux druides’. (V.T.) [Cf. n. 1210]. |
Hoofdzakelijk werk van eerster hand (V.T.). |
Maximi ponderis opus directe ex fontibus. |
795 A. Lang. Les mystères de l'histoire, trad. T. de Wyzewa. (APL. 1908, a. XXVI, t. II, p. 99-101 = E. Faguet). |
796 Y. Le Febvre. Les Barbares. Paris, Stock, in-18, 372 p. Fr. 3,50 (RTrFE. 1908, t. IX, p. 66 = [P. de Saint-Jean]). |
Rome in 't begin der Ve e. |
De Romae facie, ineunte seco V. |
797 F. Lot. Mélanges d'histoire Bretonne. 1. Les Gesta sanctorum Rotonensium; 2. Festien ‘archevêque’ de Dol; 3. Nominoé, Erispoé et l'empereur Lothaire; 4. Nominoé et le monastère de Saint-Florent-le-Viel; 5. Le Schisme breton du IXe siècle, étude sur les sources narratives; 6. Les diverses rédactions de la vie de Saint Malo; 7. La Vie de Saint Gildas. - Annales de Bretagne. 1906-1907, t. XXII, p. 1-28, 239-263, 414-452, 700-759; 1908, t. XXIII, p. 246-299 (à suivre).
Cf. n. 25. |
798 E. Magne. Madame de La Suze (Henriette de Coligny) et la Société Précieuse. Paris, Soc. Mercure de France, in-18, 331 p. Fr. 3,50. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 69-70). |
799 G. Menge. Haben die Legendenschreiber des Mittelalters kritik geübt? Ein Beitrag zur Geschichte der Hagiographie. Munster, Aschendorff, 1908, 8o, iv-59 S.M. 1. |
800 N. Paulus. Rom und die Blütezeit der Hexenprocesse. - Historisch-politische Blätter. 1908. Bd. CXLI. (Les Questions ecclésiastiques, 1908, t. I, p. 175-176). |
In dien tijd geschiedde te Rome niets tegen de heksen. |
In illo tempore, Romae contra divinas vis nulla fiebat. |
801 A. Ua Clerig. History of Ireland to the Coming of Henri II. Vol. I. London, Fisher Unwin, in-8o, 434 p. (RCel. 1908, t. XXIX, p. 249-252). |
|
802 R. Cagnat. Les deux camps de la légion IIIe Auguste à Lambèse d'après les fouilles récentes. (Extr. des Mém. de l'Acad. d'inscr. et belles-lettres, t. XXXVIII, 1re p.). Paris, Imprim. nationale, 1908, 63 p. Fr. 4. (Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 250-252 = H. Van de Weerd).
‘Ce mémoire, basé sur les fouilles opérées dans le camp de Lambèse |
| |
| |
pendant les quinze dernières années, complète et rectifie l'étude que le savant français a insérée sur ce même camp dans son grand ouvrage sur l'Armée romaine d'Afrique’ (H.V. d. W.).
Cf. n. 803. |
803 V. Chapot. La Frontière de l'Euphrate de Pompée à la conquête arabe. (Bibl. des Ec. franç. d'Ath. et de Rome). Paris, Fontemoing, 1907, in-8, xv-402 p. (Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 247-250 = Th. Simar). |
Geschied- en volkskundige toestand der roomsche keurbenden op die grens gelegen. Weêrgade van R. Cagnat's Armée romaine d' Afrique (Paris, 1892) (T.S.). |
Quomodo coram historia et coram ethnologia legiones Romanae, ibidem olim in castra demissae, sese habeant. Quod operi iuxtaposito respondet. Cf. n. 802. |
804 P. Dhorme, O.P. Hammourabi-Amraphel. - Rev. Biblique. 1908, p. 205-226.
Cf. nn. 363, 364, 436. |
805 W. Pastor. Aus Germanischer Vorzeit. Bilder ausunserer Urgeschichte. Berlin, Werther, 1907, 181 S., mit Abbild. u. Taf. (HBV. 1908. Bd. VII, S. 132-133 = K. Helm).
.... ‘inhaltlich gänzlich verfehlt’ (K.H.). |
806 A. Schaefer. Einführung in die Kulturwelt der alten Griechen und Römer. Hannover, List, 1907, 8o, 270 S.M. 3. (Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 60-61 = J.P. W[altzing]). |
807 L. Wilser. Die Altkretische Kultur. S.-A. aus ‘Politisch-anthropologische Revue’. Bd. VII, H. 5.
Cf. n. 841. |
|
808 W. Belck. Der Erfinder der Eisentechnik. - Zs. für Ethnologie, 1907, Bd. XXXIX. S. 334 ff.; 1908, Bd. XL, S. 45 ff. (L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 312-314 = L. Laloy; Anthr. 1908, Bd. III, S. 612-613). |
Geschiedenis van 't inbrengen des ijzers onder de bekende volkeren. De oudst-bekende bewerkers van 't ijzer zijn de Philistijnen uit de XIe e. vóór Chr. geweest. |
Quomodo apud gentes excultas ferri usus introductus fuerit. Primi qui cognoscantur fabri ferrarii, sunt Philistiim ex sec. XIo ante Chr. n. |
|
809 Sv. Arrhenius. Die Vorstellung vom Weltgebäude im Wandel der Zeiten. (Das Werden der Welten. N.F.) übers. v. L. Bamberger. Leipzig, Akad. Verlagsanstalt, 1908, xi-19 S. (Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 129 = E. Roth; ZVV. 1908, Bd. XVIII, S. 465 = R.M. Meyer). [Cf. n. 640]. |
|
810 G. Babin. Impressions de Suède. - Ill. 1908, a. LXVI, t. II, p. 49-55, 74-75, ill. |
Uitzicht en zeden. - Reisindrukken. |
Facies et mores regionis quales peregrinatum scriptorem commoverint. |
811 [I, 357] A. Becker. Geschichte von Nesselröden. - HL. 1907-1908, Bd. IV, S. 158-160, 180-183, mit Abbild. |
812 Chusseau-Flaviens. Des Sauvages qui ne le sont pas. [Les Lapons]. - JST. 1908, t. VIII, p. 245-252, ill. |
Bondige volkskundige voorstelling der Laplanders. |
Perquam breviter de Laponibus. |
| |
| |
813 G. Cirot. Recherches sur les Juifs espagnols et portugais à Bordeaux. -, - Bulletin Hispanique. 1906, t. VIII, p. 279-296, 383-391; 1907, t. IX, p. 41-66 263-276, 386-400; 1908, t. X, p. 68-86; 157-192 (à suivre). |
814 H. Cochin. Tableaux flamands [de France]. Paris, Plon, 1908, in-8, xviii-303 p. |
Letterkundige tafereelen. |
Litteraria. |
815 J. Couché. Basse Bretagne. Impressions et itinéraire d'une excursion de dix à douze jours de Nantes à Brest. - TCBBull. 1908, t. XIV, p. 278-282, 321-325, 347-350, 370-373, ill. |
Eenige volkskundige daadzaken. |
Etiam folkloricè aliquantulum. |
816 R. de Bettex. - L. de Launay. - L. Léger. - de Caix de Saint-Aymour. - J. de Witte. - P. Loti. Les Balkans. Tirnovo. Beograd. Serajewo. Mostar. Cettinje. - APL. 1908, t LI, p. 374-378, ill. |
Kleine volkskundige bizonderheden. |
Ethnologica paucula. |
817 P. Delage. La France ignorée. Un séjour à l'île de Ré. - MLP. 1908, t. XX, p. 192-205, ill. |
818 O. Denk. - J. Weiss. Unser Bayerland. Billige Volksausgabe. München, ‘Allgemeine Verlags-Gesellschaft m.b. H.’, 1908. M. 7,50. (DG. 1908, Bd. IX, Lief. 5, Umschl. S. 5).
‘Schönste und beste volkstümliche Vaterlandsgeschichte’ (DG.). |
819 C. Enlart. Champ de ruines. Souvenirs de l'ile de Gotland. - MLP. 1908, t. XX, p. 175-191, ill. |
820 O. Fiedler. La Suisse Saxonne. - TCBBull. 1908, t. XIV, p. 289-294, 315-318, ill. |
Met volkskundige bizonderheden. |
Etiam ethnologicè leviter. |
821 Für die Zigeuner. - Gl. 1908. Bd. XCIV, S. 49-50. |
Hun staatkundige toestand in Europa sedert 't einde der 18de eeuw. - Bloote vermelding van daadzaken. |
De statu eorum politico per Europam inde a sec. XVIIIo exeunte. - Tantum res memorantur. |
822 G. Hölscher. Landes- und Volkskunde Palästinas. Leipzig, Göschen, 1908, 168 S., mit Abbild. M. 0,80.
Cf. n. 742. |
823 G. Leroy. En Laponie. - TCBBull. 1908, t. XIV, p. 417-423, ill. |
Toevallige indrukken van te reis. |
Itineris facti quaedam opiniones. |
824 A. Robida. Les vieilles villes des Flandres (Belgique et Flandre française). Paris, Dorbon ainé, 1908, in-8, 286 p., ill. Fr. 15. (TCBBull. 1908, t. XIV, p. 431; W. 1908, t. XVI. p. 305-309 = F. Mallieux). |
825 A. Robida. Les Vieilles Villes de la Flandre française. - TCBBull. 1908, t. XIV, p. 409-413, ill.
Uit zijn boek: Les Vieilles Villes des Flandres. Cf. n. 824. |
826 Roth. Wegweiser durch die Universitätstadt Giessen und ihre Umgebung. Giessener Verkehrshandbuch. Giessen, 1907. (HBV. 1908, Bd. VII, S. 126-127. = G. Lehnert). |
Daarin oude en hedendaagsche zeden en gewoonten. |
Etiam de moribus quibusdam, veteribus et novis. |
827 A. Viré. Le Lot, Rocamadour, Lacave. Paris, Masson, in-18, vi-310 p. (RTrP. 1908, t. XXIII, p. 255-256 = P. S[ébillot]). |
Slag reisgids, met volkskunde erin. |
Ad usum itinerantium, non tamen sine rebus folkloricis. |
| |
| |
828 M.L. Wagner. Reisebilder aus Sardinien. - Gl. [1906, Bd. XCII, Nr. 1; Bd. XCIII, Nr. 7, 16 u. 17;] 1908, Bd. XCIV, S. 40-45, 57-61, 71-76, mit Abbild. |
829 S. Walt. Heimatkunde von Thal (Kt. St. Gallen). Thal, Selbstv., 1907, 8o, 128 S. (SAV. 1908, Bd. XII, S. 66-67 = E. Hoffmann-Krayer). |
Boek om de schoolknapen te leeren zien wat hen omringt, nl. b.v. het volkskundige. |
Liber in quo scholastici pueri doceantur discernere quae ipsis circumdant, ut sunt v.g. ethnologica. |
|
830 F. Boas. Anthropology. New-York, Columbia University Press, 1908, 8vo, 28 p. (REES. 1908, p. 289-290 = A. van Gennep). |
Tegenwoordige toestand der Anthropologie of menschenkunde, in den ruimsten zin opgevat. |
Quomodo se habeat hodierna Anthropologia, latissime sumpta, sc. scientia quae de homine biologicè, psychologicè et sociologicè inquirit. |
831 J. Dieserud. The Scope and Content of the Science of Anthropologie. Chicago, The Open Court Publishing Co., 1908, 200 p. (Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 129). |
Geschiedenis; (iet of wat onvolledige) boekenschouw. |
De causae anteactis, eiusque (aliquid deficiente) bibliographia. |
832 J.G. Frazer. The Scope of social Anthropology. London, Macmillan, 8vo, 23 p. 6d. |
833 S. Langdon. Sumerians and Semites in Babylonia. - Études de Philologie Assyro-Babylonienne. 1908, Bd. II, H. 5. (Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 110-111, mit Abb. = Maurer: ‘Assyrische und Babylonische Kopfbedeckungen und Würdeabzeichen’). |
S. Langdon bewijst: 1o eens te meer dat de Sumerianen vóór de semitische Assyriërs en Babyloniërs in Mesopotamie woonden; |
Auctor confirmat: 1. post alios auctores, Semiticis Babyloniisque praefuisse in Mesopotamia iam Sumerianos; |
2o dat in die streek drie soort weerdigheidsteekens bestaan hebben: t.w. een eerste getrokken uit de planten-, een ander uit de dieren-, en een derde uit de sterrenwereld. (M.). |
2. in eadem regione tria specie exstitisse insignia: np. ad modum alia vegetalium; alia animalium, alia tandem siderum. (Cf. nn. 363, 364, 436). |
834 R. Lasch. Die Arbeitsweise der Naturvölker. S.-A. aus ‘Zeitschr. f. Sozialwissensch.’ Bd. XI, H. 5. |
835 R. Martin. System der physischen Anthropologie und Antropologische Bibliothek. - Korrespondenzblatt der Deutschen Anthrop. Ges. 1907, no 9-12, 4o, 15 S. (REES. 1908, p. 411 = A. v[an] G[ennep]). |
Het woord ‘Anthropologie’ wordt beperkt tot de studie van het lichamelijk gedeelte van den mensch. |
‘Anthropologia’ hìc dicit inquisitiones de parte physica hominis. |
836 J. Obermeyer. Modernes Judentum im Morgen- und Abendland. Wien u. Leipzig, Fromme, 1907, x-165 S. Kr. 3. (MJV. 1908, Bd. X, S. 127-128 = M.).
‘....eher als ein Pamphlet, denn als eine fruchtbare sachliche kritik,....’ (M.). |
| |
| |
837 B. Schwalm. Type social du Paysan juif à l'époque de Jésus-Christ. - Science sociale, 1908, fasc. 44, p. 1-96. (Anthr. 1908, Bd. III, S. 614). |
Een eerste bijdrage tot een volledig werk over den maatschappelijken toestand van 't Joodsche volk ten tijde van J.-C. |
Prima pars completae - quam edendam curabit auctor - monographiae socialis de populo judaïco, qualis hic fuit tempore Christi. |
838 L. Wilser. Rassentheorien. Stuttgart, Strecker. M. 0,80. (Gl. 1908, Bd. XCIII, S. 388). |
Voordracht. Bepaling en belang van 't ras. Bekende uitleggingen. (Gl.). |
Concio de eo quod dicatur, quodque valeat ‘gens’. Explanationes iam notae. |
| |
4. Oudheidkunde en beeldende kunsten. - Archeologia, artesque pulchrae.
839 Déchelette. Manuel d'archéologie préhistorique, celtique et gallo-romaine. T. I. Archéol. préhistorique. Paris, Picard, 1908, in-8, xix-746 p., ill. Fr. 15. (RCel. 1908, t. XXIX, p. 252-253). |
840 F.L. Griffith. Egypt Exploration Fund. 1906-1907. London, Kegan, 1908. (Rev. d'Hist. Ecclés. 1908, t. IX, p. 407). |
841 M.J. Lagrange. La Crète ancienne. Paris, Lecoffre, 1908, in-8, 155 p. 1 pl. et 95 fig. (REES. 1908, p. 295-299 = A.J. Reinach). |
Het eerste fransch werk, waarin de vondsten, op het eiland Creta gedaan, kortbondig, duidelijk en met talrijke afbeeldingen bekend gemaakt worden A.J.R.). (Vgl. tkn 385, 393, 807). |
Primum gallicum opus, quo methodice et clare edantur res, in insula Creta inventae: opus laudandum, pluribus imaginibus ornatum. |
|
842 L. Augé de Lassus. Paris Guerrier. L'Hôtel des Invalides. - MLP. 1908, t. XX, p. 214-228, ill.
Cf. n. 392. |
843 [I, 389] L. Cloquet. Les Maisons anciennes en Belgique. - Rev. de l'Art Chrétien. 1908, 5e Sér., t. IV, p. 93-101, 170-179 (à suivre). |
844 M. Faloci Pulignani. La S. Casa di Loreto secondo un affresco di Gubbio. Roma, Desclée, 1907, in-8, 106 p. (Rev. d'Hist. Ecclés. 1907, t. VIII, p. 458; 1908, t. IX, p. 212 = A. F[ierens]; Rev. de l'art chrétien. 1907, 5e sér., t. III, p. 114-115; CC. 1907, t. 11, p. 178-182; Rivista storico-critica delle Scienze theologiche. 1907, t. III, p. 406 = P. Ghignoni; Rev. biblique internationale. 1907, n.s., t. IV, p. 470-471; Zs. f. kathol. Theologie. 1907, Bd. XXXI, S. 558-563 = A. Kröss; Revue Bénédict. 1907, t. XXIV, p. 434 = U. Berlière; Studi religiosi. 1907, t. VII, p. 334-335; Histor. Jahrbuch. 1907, Bd. XXVIII, S. 604-605 = G. Allmang; Rev. des quest. hist. 1908, t. LXXXIII, p. 321-322 = E.-G. L[edos]).
Cf. nn. 845, 1266.
‘L'auteur s'efforce de prouver que la peinture en question.... représente l'une des nombreuses translations de la Casa connues de la légende, et, en outre, qu'elle remonte à la seconde moitié du XIVe siècle’. - Littérature de la question. A.F.). |
| |
| |
845 M. Faloci Pulignani. La sainte maison de Lorette d'après une fresque de Gubbio. Explication et commentaire. Trad. p. M. Barret. Rome, Desclée, 1907, in-8, 114 p. (Rev. d'Hist. Ecclés. 1908, t. IV, p 212; Rev. Bénédictine, 1908, t. XXV, p. 142).
Cf. n. 844, 1266. |
|
846 St. Beissel, S.J. Der Bischofsstab. - Stimmen aus Maria-Laach. 1908, Bd. LXXV, S. 170-180. |
Geschiedenis ervan en bekende uitzichten. - Wetenschappelijk.
Cf. n. 43. |
Episcopalis baculi fata ac figurae. - Scientificè. |
847 E. Beresford-Cooke. - The sign of the Cross in the Western Liturgies. London, Longmans, 4to, 35 p.; 6d. (Rév. Bénédictine. 1908, t. XXV, p. 123-124 = F. Cabrol). |
848 J. Braun, S.J. Die liturgische Gewandung im Occident und Orient, nach Ursprung und Entwicklung, Verwendung und Symbolik. Freiburg i. Br., Herder, 1907, gr. 8o, xxiv-797 S. mit Abb. M. 33,50. (Rev. Bénédictine. 1908, t. XXV, p. 121-123 = Pl. De Meester). |
|
849 L' Automobile prédit il y a un siècle. (Estampes anglaises et allemandes; collection de M. de Santa-Maria). - APL. 1908, a. XXVI. t. II, p. 12-13, ill. |
| |
5. Letterkunde en levende kunsten. - Litterae, artesque dulces.
850 A. Bayot. La Légende de Troie à la Cour de Bourgogne. Études d'histoire littér. et de bibliographie. (Mélanges de la Soc. d'Émulation de Bruges). 1908, in-8, 52 p. (Annal. de la Soc. d'Émul. de Bruges. 1908, t. LVIII, p. 247 = A. D[e] M[eester]).
‘.... l'auteur, le plan et les sources de la composition intitulée: Recueil des histoires de Troyes; ... série des manuscrits qui contiennent la légende troyenne.’ (A.D.M.). |
851 The Cambridge History of English Literature. Vol. i. From the Beginnings to the Cycles of Romance. Cambridge, University Press, 1907. (FL. 1908, v. XIX, p. 247-251 = A. Nutt). |
852 W. Cloetta. Ysoré im ‘Moniage Guillaume’ und in [‘Chevalerie] Ogier’. - Mélanges Chabaneau [cf. n. 747] p. 541-546. (Rom. 1908, t. XXXVII, p. 452-453 = A. Thomas). |
Oordeelkundige verkenning van Ysoré. |
Dignoscitur ‘Ysoré’. |
853 [I, 405] F. Falk. Die Bücher Samuelis in deutschen Nibelungenstrophen... - MJV. 1908, Bd. X, S. 97-116, 129-150. (Forts., Forts. f.).
Noch: Einleitende Bemerkungen zur jüdisch-deutschen Literatur: Inhalt, Umfang, Bedeutung.
Dann: Die bisherigen Untersuchungen über die Bücher Samuelis in Nibelungenstrophen. |
854 G. Gröber. La Chanson de Roland d'après le manuscrit d'Oxford. (Bibliotheca romanica. Fasc. 53 et 54). Strasbourg, Trübner, 1908. in-8, 174 p. M. 0,80. (Deutsche Litteraturzeitung. 1908, Bd. XXIX, Hlfs. 1201-1207 = C. Voretzsch). |
| |
| |
855 [I, 48] G. Kalff. Gesch. d. Ned. Letterk. 3e deel. Groningen, Wolters, 1907, gr. 8o, viii-580 bl. G. 6.50. (V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 166-167 = A. D[e] C[ock]; Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 142 = C. Lecoutere; Dietsche Warande en Belfort. 1908, jg. VII, bd. I, bl. 465-468 = J. P[ersyn]). |
Hier 't IVe boek: De literatuur der wording van den Noordned. Staat. |
Hac vice tomum IVm habemus: De litteris circa statum neerlandicum conditum. |
856 L. Sig. Beitrag zur Geschichte des katholischen Katechismus im Elsass. - Strassbr Diözesanblatt. 1908, Bd. XXVII, S. 200-213. |
Gewezen voorschriften en boeken van zoover-achteruit mogelijk. |
Quomodo olim sc. a tempore quantum res sivit, praescripta librique haberentur. |
857 J. Vürtheim. De Ajacis origine, cultu, patria. Leiden, Sijthoff, 1907, in-8, 228 p. (RHR. 1908, t. LVII, p. 243-250 = A.J. Reinach).
‘Contribution remarquable tant à la question homérique qu'à l'histoire des origines religieuses de la Grèce’. (A.J.R.). |
|
858 W. Mulder. De ‘Pavo’ eene satyre op het eerste concilie van Lyon. - Studiën, Godsdienst, Wetenschap, Letteren. 1908, bd. LXIX, bl. 215-231. |
Oordeelkundig. |
Criticè de ‘Pavone’, famoso antiquo carmine in primum concilium Lugdunense. |
859 Protestantische Mariendichtung des XVII. Jahrhunderts. - Stimmen aus Maria-Laach. 1908, Bd. LXXIV, S. 117-121. |
|
860 A. Fischer (†) Das deutsche evangelische Kirchenlied des XVII. Jahrh. Ed. W. Tümpel. Gütersloh, Bertelsmann, 1907, 8o, H. 19., S. 1-96. |
|
861 G. Baist. Das Osterspiel [les trois Maries] von Notre Dame aux Nonnains in Troyes. - Mélanges Chabaneau [cf. n. 747], p. 751-753. (Rom. 1908, t. XXXVII, p. 455 = A. Thomas). |
Uittreksel uit een liturigsch boek (1287). |
Ex opusculo quodam liturgico. |
862 W. Bang. Materialien zur Kunde des älteren englischen Dramas. Bd. XV, 2. T.Ch. Crawford. A concordance to the works of Thomas Kyd. Leuven, Uystpruyst, 1906, 4o, S. 201-400-vi. Fr. 20; Bd. XX, T. Dekker. Satiromastix or the untrussing of the humorous poet, nach den Drucken v. 1602 v. H. Scherer. Ibid 1907, 8o, xvi-136 S. Fr. 10. |
863 H. De Vocht. De Invloed van Erasmus op de Engelsche Tooneelliteratuur der XVIe en XVIIe eeuwen. Deel I. Shakespeare Jest-books. Lyly. (Uitg. der Koninkl. Vl. Acad.) Gent, Siffer, 1908, xvi-287 bl. Fr. 4.
Quid Erasmus in Anglicis scaenicis fabulis sec. XVIi et seq. potuerit. |
864 A. Dieterich (†). Die Entstehung der Tragödie. - ARW. 1908, Bd. XI, S. 163-196. |
Bij elementen behandeld. - Geen algemeene opvatting, noch ook aangeving van algemeene bibliografie van 't vraagstuk. |
Amputata tantum. - Nec quid ex natura aut bibliographia rei generale. |
| |
| |
865 M. Dieulafoy. Le Théâtre édifiant [espagnol]. (Coll. ‘La Pensée Chrétienne’). Paris, Bloud, in-8, 353 p. Fr. 3,50. (Bull. critique, 1907, 3e sér., t. I, p. 245-246; 463-465 = E. Maynial; Museum. 1907-1908, bd. XV, hlfz. 177-178 = J.J. Salverda de Grave; Rev. d'Hist. Eccl. 1908, t. IX, p. 631-632 = A. Bayot).
‘Pièces d'inspiration religieuse à l'époque classique’ (A.B.). |
Geschiedkunde en vertalingen. |
Historicè memorata in Gallicam vertuntur. |
866 P. Leendertz. Middelnederlandsche dramatische poëzie. Leiden, Sijthoff, [1907], 8o, CCXVIII-696 bl. G. 15. (Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 23-24 = C. Lecoutere). |
Met een deel volkskundige inleiding. |
De litteris dramaticis in media-neerlandica lingua: ad quas prooemium nonnihil ethnologicum. |
867 E. Lintilhac. Histoire générale du Théâtre en France. III. La Comédie. XVIIe siècle. Paris, Flammarion, in-18. Fr. 3,50. |
868 K. Mantzius. Molière. Les Théâtres, le Public et les Comédiens de son temps. Paris, Colin, 1908, ill. Fr. 5. (Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p 273). |
869 M. Vatasso. Per la storia del dramma sacro in Italia. (Studi e Testi, 10). Roma, imp. Vaticana, 127 p. (Historisches Jahrbuch: 1908, Bd. XXIX, S. 468-469 = A. Lhr.). |
870 J.A. Worp. Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. 1e Dl. Groningen, Wolters, 1904, 8o, 466 bl. G. 5. (Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1905, t. IX, p. 36 = C. Lecoutere). 2e Dl. Groningen, Wolters, 1908, 8o, vii-577 bl. G. 6,50. (Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 275 = C. Lecoutere; Rev. crit. d'hist. et de littér. 1908, n.s., t. LXV, p. 393-394 = G. Huet; Bulletin bibl. de la Revue des humanités en Belg. 1908, bd. XI, bl. 116 = O. Van Hauwaert). |
Boek van zaken, eerder dan van stellingen. Eerste werk van algemeene samenvatting der Ndl. toneelletterkunde (C.L.). |
Res hic habentur potius quam theses. Sic prima vice de generali synthesi theatralium neerlandicarum actum est. |
|
871 J. Dieterich. - K. Bader. Beiträge zur Geschichte der Universitäten Mainz und Giessen. (Archiv f. Hessische Geschichte u. Altertumskunde. N.F., Bd. 5). Darmstadt, 1907. (HBV. 1908, Bd. VII, S. 126-127 = G. Lehnert). |
Wat daarin staat over oude gebruiken aan de Hoogeschool en het leven der studenten. |
Quid haec scripta contineant de antiquis moribus universitatis eiusque alumnorum. |
872 Ludoviciana. Festzeitung zur 3. Jahrhundertfeier der Universität Giessen. Giessen, 1907. (HBV. 1908, Bd. VII, S. 126-127 = G. Lehnert).
‘...bietet manchën Zug, der Leben und Treiben, Sitten und Gebräuche der Studenten und der Musenstadt schildert: (z. B. Giessener Spitznamen)’. (G.L.). |
| |
| |
| |
6. Zielkunde. geloofs- en rechtsgeschiedenis. - Psychologia. cultuum historia iurisque.
873 F. Cumont. Les Religions orientales dans le Paganisme romain. Conférences faites au Collège de France en 1905. (Annales du Musée Guimet. Bibliothèque de vulgarisation, t. XXV). Paris, Leroux, 1907, in-12, xxii-333 p. Fr. 3,50. (Rev. des quest. histor. 1907, t. LXXXII, p. 303-304 = P. Allard; Rev. de l'Orient chrétien. 1907, 2e sér., t. II, p. 330-332 = M.A. Kugener; Rev. Bénédictine, 1908, t. XXV, p. 116, 117-118 = H. Quentin; Rev. d'Hist. Ecclés. 1908, t. IX, p. 62-69 = E. Remy). |
874 A. Erman. La Religion égyptienne. Trad. de l'all. p. Ch. Vidal. Paris, Fisbacher, 1907. (RHR. 1908, t. LVII, p. 204-221 = A. Amélineau: ‘La Religion égyptienne d'après M. Ad. Erman’). |
De fr. overzetting is niet geslaagd; het werk in zich zelf dient geprezen, maar alleenlijk over de nauwkeurige weêrgeving der egyptische oorkonden. (RHR). |
Translatio quidem non videtur esse semper recta; opus vero ipsum unicè laudandum propter certam scientiam documentorum aegyptiacorum (RHR.). |
875 J. Eschelbacher. Das Judentum u. das Wesen des Christentums. Vergleichende Studien. (Schriften, hrsg. v.d. Gesellschaft z. Förderung d. Wissenschaft d. Judentums i. Berlin). 2 Aufl. Berlin, Poppelauer, 1908, 8o, xi-170 S.M. 3.
Cf. nn. 877, 878. |
876 L.R. Farnell. The Cults of the greek States. Vols. iii. and iv. Oxford, Clarendon Press. In-8, XII-393 and VIII-454 p., Pl.; 32s. (Rev. Bénédictine, 1908, t. XXV, p. 116, 118-119; FL. 1908, v. XIX, p. 236-240).
Ge, Demeter and Kore, Hades-Plouton, the Mother of the Gods, Poseidon and Apollo.
‘Indispensable to the student’ (FL.).
Cf. n. 889. |
877 J. Goldschmidt. Das Judentum in der Religions-geschichte der Menscheit. Beitrag zu e. Prinzipienlehre d. Religionsgeschichte. (‘Religionswissenschaftliche Volksbibliothek des Judentums’. H. 1). Frankfurt a. M., Kauffmann, 1907, 8o, VII-101 S.M. 1. (Rev. d'Hist. Ecclés. 1908, t. IX, p. 401).
Cf. nn. 875, 878. |
878 J. Goldschmidt. Das Wesen des Judentums. Nach Bibel, Talmud, Tradition u. religiöser Praxis kritisch dargestellt. (‘Religionswissenschaftliche Volksbibliothek des Judentums’. H. 2-3). Franckfurt-a-M., Kauffmann, 1907, 8o, VIII-223 S.M. 2. (Deutsche Litteraturzeitung. 1908, Bd. XXIX, Hlfs. 69-77 = Br. Bäntsch).
Cf. nn. 875, 877. |
879 J.F. Hewitt. Primitive traditional history. London, Parker, 1907, 8vo, 2 v., 1024 p., ill. (REES. 1908, t. I, p. 301 = A. v[an] G[ennep]). |
De sterrenhemel is de bron van al de verzinsels. |
Astra, omnium legendarum mythorumque fontes. |
880 Th. Kappstein. Wesen und Geschichte der Religionen. Sieben Vorlesungen. (Akademische Bibliothek, Bd. III.) Berlin. (RHR. 1908, t. LVII, p. 236-237 = P. Oltramare). |
Niet ernstig. Dit werk is een bewijs te meer, dat de godsdienstwetenschap |
Incomposite varia de pluribus religionibus traduntur. Hoc opus |
| |
| |
heel dikwijls misbruikt wordt om het christendom te bevechten. (RHR). |
est etiam - ut adhuc saepissime accidit - ‘telum imbelle sine ictu’ adversus christianismum. |
881 Lehmann. Vorstudien für sozialpsychologische Religionslehre. - ZRePs. 1908, Bd. II, S. 72-79. |
Enkele rationalistische gedachten over den godsdienst. Daarbij volgens L. zou het christendom vermannelijkt moeten worden, niet enkel dienstig zijn voor de vrouw, maar ook aan den man meer zelfbewustzijn en beroepsgenot geven (!).
L. Ghys. |
Rationalistice quaedam dicuntur de religione. Deinde, non tantum mulieres sed ipsi viri alliciantur, oportet, ait auctor, et christianismus magis active quam passive concipiatur necnon proponatur. |
882 E. Lehmann. - A. Erman. - D. Bezold. - H. Oldenberg. - I. Goldziher. - A. Grundwedel. - J.J.M. De Groot. - K. Florenz - H. Haas. Die Orientalischen Religionen. (Die Kultur der Gegenwart, ihre Entwicklung und ihre Ziele. Hrsg. v. P. Hinneberg. Ie F., IIIer T., 1.) Leipzig, Teubner, 1906, 8o, vii-267 S.M. 9. (Revue d'Histoire Ecclésiastique. 1908, t. IX, p. 535-540 = G. Denteneer). |
De bespreking van Denteneer is zelf een studie. |
Inspiciatur ipsum iudicium laudandi G. Denteneer ut nova inquisitio. |
883 G. Michelet. Une récente théorie française sur la religion. - Rev. prat. d'apologétique. 1908, t. VI, p. 268-283, 337-345 (à suivre). |
884 Ch.R. Morey. The Beginnings of Saint Worship. - The Princeton Theological Review. 1908, v. VI, p. 278-90. (AB. 1908, t. XXVII, p. 419-420 = H. D[elehaye]). |
Niet volledig noch vast (H.D.). |
Incompletum quid et labans. |
885 Ch. Renel. Les Religions de la Gaule avant le Christianisme. Paris, in-8. (L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 311-312 = J. Déchelette). |
De geboektheid, maar niet alle de besluitselen voldoen (J.D.). |
Sufficit bibliographia, non verò omnis doctrina. |
886 G. Revault d'Allonnes. Psychologie d'une religion (Guillaume Monod). Paris, Alcan, 1908, in-8, 289 p. (RHR. 1908, t. LVII, p. 375-378 = H. Norero; Etud. publ. p. des PP. de la Comp. de Jés. 1908, t. CXVI, p. 360-363 = L. Roure). |
Geschiedkundige, theologische en zielkundige beschouwingen over den protestantschen priester Monod (1800-1896). - Niet ernstig (RHR). Wijsgeerig af te keuren (L.R.).
Cf. n. 887. |
Considerationes historicae, theologicae et psychologicae circa sacerdotem protestantem, nomine Monod (1800-1896) - Leve, logicèque nutans. |
887 L. Roure. Mysticisme. Prophétisme délirant, subconscience. - Etudes publ. p. des PP. d.l. Comp. d. Jésus. 1908, t. CXVI, p. 360-374. |
Wenken over Monod, Evan, Roberts.. enz, alsook over de laatste werken die ze betreffen nl. van: |
Animadversiones circa Monod, Evan, Roberts et alios, etiam circa ultimas de eis inquisitiones, sc. circa: |
G. Revault d'Allones, [Cf. n. 886]; H. Bois. Le Réveil au pays de Galles. Paris, 1906; J. Rogues de Fursac. Un mouvement mystique contemporain. Le Réveil religieux du pays de Galles. Paris, Alcan, 1907; H. Delacroix [Cf. n. 1206], A. Sandreau [Cf. n. 1212]. |
| |
| |
888 W. Schmidt. Panbabylonismus. - MAGW. 1908, Bd. XXXVIII. (Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 147-148 = R. Andree). |
Breekt bepaald het Panbabylonismus van Winckler en Jeremias af (R.A.). (Vgl. tkn 363, 364, 436). |
Funditùs evertit Panbabylonismum professorum Winckler et Jeremias. |
889 C.W. Vollgraff. De oudste Godsdienst in Griekenland. - De Nieuwe Gids. 1908, bd. XXIII, bl. 623-641. |
‘Hij was, reeds veertien eeuwen vóor Phidias, een polytheisch godengeloof, dat in wezen overeenkwam met dat van Homerus en Aeschylus...’.
Cf. n. 876. |
Prima quae fuit in Graecia religio, np. etiam quatuordecim seculis ante Phidiam natum, fuit polytheismus quidam, natura non distans a cultu apud Homerum et AEschylum reperto. |
890 A. von Domaszewski. Die politische Bedeutung der Religion von Emesa. - ARW. 1908, Bd. XI, S. 223-242. |
Nieuwe bestudeering. |
Nova vice res elaboratur. |
891 U. von Wilamowitz-Möllendorf. Greek historical Writing and Apollo. Two lectures before the University of Oxford. Transl. by G. Murray. Oxford, Clarendon Press, 1908. Sh. 2 (Bull. bibl. et pédag. du Mus. Belge. 1908, t. XII, p. 241-243 = A. Humpers). |
Meening der oud-Grieken over geschiedkunde; insgelijks... over Apollo. Reden ervan. |
Quid de historia, deinde de Apollone senserint Graeci, et cur. |
892 P. Wendland. Die Hellenistisch-Römische Kultur in ihren Beziehungen zu Judentum und Christentum. Tübingen, Mohr, 1907, M. 6. (Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 119-125 = A. Thomissen).
Hypothèse fondamentale: ‘les tendances monothéistes sont issues du polythéisme’ (A.T.). |
893 P. Wurm. Handbuch der Religionsgeschichte. Stuttgart, Verl. d. Vereinsbuchhandlung. 1904, 8o, 431 S.M. 4. (Rev. d'Hist. Ecclés. 1908, t. IX, p. 313-315 = G. Denteneer). |
|
894 U. Benigni. Storia sociale della Chiesa. T. I. La preparazione. Dagli inizi a Costantino. Milano, Vallardi, [1907], in-8, xxiv-452 p. L. 4. (Rev. d'Hist. Ecclés. 1908, t. IX, p. 321-323 = J. Zeiller).
‘Tentative intéressante... qu'on n'a pas encore faite avec cette ampleur et cette méthode’ (J.Z.). |
895 R. de la Grasserie. Des phénomènes religieux dits mystères. Paris, Leroux, 1908, in-12 (RHR. 1908, t. LVII, p. 237-241 = Goblet d'Alviella). |
Poging om den oorsprong van de geloofsleeringen nopens Menschwording, Drievuldigheid, Verlossing enz. natuurlijkerwijze langs zielkundigen weg te verklaren. |
Naturaliter, nempe psychologicè, explicare vult Auctor originem mysteriorum Incarnationis, Trinitatis, Redemptionis, etc. |
Hoe gaat men meestal, en ook hier, daarin te werk? |
Quomodo in eiusmodi operibus, saepiùs et hìc, proceditur? |
Men zoekt in verscheidene godsdiensten nopens deze geheimenissen geloofspunten die eenigszins op malkaar gelij- |
Ex diversis religionibus sumuntur quaedam puncta, ad illas doctrinas spectantia, quae aliquate- |
| |
| |
ken. Men besluit dan, dat dit alles op hetzelfde uitkomt, en dat alles dus denzelfden oorsprong heeft, en wel een natuurlijken oorsprong. Nu gaat de geest of liever de verbeelding van den schrijver aan 't werk: hij bouwt een stelsel op. Dit stelsel wordt dan een omlijsting, waarin al de feiten zouden moeten hun plaats vinden. Dit gaat niet altijd heel gemakkelijk maar met duwen en stooten geraken toch een aantal feiten in de omlijsting. Wat er hoegenaamd niet kan in komen, verzwijgt men en het blijft vergeten. |
nus similia videntur. Concluditur vero ad rerum aequalitatem et ad eamdem illarum originem eamque naturalem. Nunc autem scriptoris ingenii vel potius phantasiae est excogitare quoddam systema, in quo omnia facta in suo quodque loco includi valeant. Quodsi facta in systema propositum non sponte ingrediuntur, coacte arripiuntur; quae vero omnino resistunt, oblivioni traduntur. |
Wanneer toch zal men gaan luisteren naar de werkelijke waarheid, eerder dan naar de ingevingen van een te rijke verbeelding?
L. Ghys. |
Utinam aliquando et quidem quam citiùs scientia obiectivè ab omnibus tractetur. |
896 C.-L. Fillion. L'Existence historique de Jésus et le rationalisme contemporain. - Rev. des Quest. Hist. 1908, 2e s., t. XL, p. 5-32. |
897 C.J. Héfelé. Histoire des Conciles d'après les documents originaux. Nouv. traduct. franç. faite sur la 2e édition allem., corrigée et augmentée de notes critiques et bibliographiques par un Religieux Bénédictin de l'abbaye de Saint-Michel de Farnborough. T. l, 1e et 2e p. Paris, Letouzey, 1907. in-8, xv-632-1239 p. (Rev. des Quest. hist. 1907, t. LXXXII, p. 310 = P. Allard; Polybliblion. Partie littér. 1907, 2e sér., t. CX, p. 345 = E. Jordan; Rev. Historique. 1907, t. XCV, p. 391 = Ch. Guignebert; Rivista di scienze storiche. 1907, t. II, p. 462-465 = P.G.; Rev. thomiste, 1907, t. XV, p. 692-693 = Th.-M.P.; Rev. d'Hist. Ecclés. 1908, t. IX, p. 549-550 = P. Demeuldre; Rev. Bénédict. 1908, t. XXV, p. 127-128 = B. Lebbe; The catholic University Bulletin, 1908, v. XIV, p. 206-209 = Th. J. Shahan). |
898 A.M. Lépicier O.S.M. - J. Waterreus. De ongeziene Wereld. Uiteenzetting van de leer der katholieke Theologie in betrekking tot het ‘moderne Spiritisme’. Utrecht, Van Rossum, 1907, 288 bl. (Nederlandsche katholieke Stemmen. 1908, bd. VIII, bl. 94-96 = E. Erens).
De mundo invisibili sive quid sentiat Theologia catholica de ‘hodierno Spiritismo’. |
899 V. Rondet. Les Initiations: I. La Religion. Paris, Falque, 2 vol. in-8, 169 et 175 p. Fr. 5. (Les Questions Ecclésiastiques. 1908, t. I, p. 449 = J.B.). |
Wat godsdienst is, in kath. opzicht. |
Quid sit religio, sentientibus catholicis. |
900 [I, 69; 423] E.V.G. Schmidt, S.V.D. L'origine de l'idée de Dieu. - Anthr. 1908, Bd. III, S. 801-836 (vervolg, te vervolgen). |
Howitt, Tylor en Foy aanveerden evenals A. Lang, dat de wilden uit Australiën hoogere begrippen hebben over godsdienstzaken; maar over den oorsprong dier begrippen zijn de drie eerste schrijvers het niet ééns met A. Lang. Ze beweren dat die gedach- |
Howitt, Tylor et Foy admittunt non secus ac A. Lang, apud incultas Australiae gentes altiores de divinis notiones inveniri; sed quod illarum notionum originem attinet, tres priores non eamdem dant explicationem quam A. Lang. |
| |
| |
ten óf de vruchten zijn van een langdurige ontwikkeling (Howitt), óf door de Europeanen in Australiën ingebracht werden (Tylor), óf op mythologischen grond steunen (W. Foy). Steller van deze bijdrage toont aan met A. Lang, hoe de feiten door deze drie schrijvers zelf als echt aangezien, deze onderstellingen omverstoeten. |
Asserunt enim illas notiones vel fructus esse diuturnae evolutionis (Howitt), vel ab Europeanis in Australiam introductas (Tylor), vel ex mythologia, sc. ex solarismo ortas esse (W. Foy). Iamvero G. Schmidt, una cum A. Lang, probat, illa systemata reiicianda esse, propter ipsa facta, quae ab illis tribus scriptoribus ut authentica proponuntur. |
- Het ware nutteloos veel te willen steunen op al het nut van zulke besprekingen voor de godsdienstwetenschap.
L. Ghys. |
- Nemo non videt quantum haec omnia genuinae religionum scientiae prosint. |
901 J. Watson. The philosophical basis of Religion. Glascow, Maclehose, 1907, 8vo, 485 p. (REES. 1908, t. I, p. 285-286 = Goblet d'Alviella). |
De godsdienst steunt enkel op de Rede, die rekening houdt met de wetenschappelijke vorderingen. |
Religio nititur solâ Ratione, scientifice instructâ. |
- Ja, maar als de gezonde Rede nu leeren zou dat er een Schepper is, waaraan wij ook, schepselen, moeten gehoorzamen,... wat dan?
L. Ghys. |
Atvero quid, si recta Ratio docet existentiam Creatoris, cui et nos creaturae, obtemperare oporteat? |
|
902 R. Canudo. L'Homme (Psychologie Musicale des Civilisations). Paris, Sansot, in-18, 326 p. Fr. 3,50. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 114 = [P. de Saint-Jean]).
‘Dans ce nouveau volume, second d'une trilogie [le premier était le Livre de la Genèse],... vision [poétique] de l'évolution de l'humanité, selon le rytme musical... Les grandes lignes... qui séquentent l'origine, sont à droit: la naissance de la Tragédie, les Mystères chrétiens, le Mélodrame, la Symfonie, le Drame Musical’. (P.d.S.-J.). |
903 L. G[hys]. Geest en lichaam. - B. 1908, bd. XIX, bl. 193-203. |
Onderlinge werking op malkaar, en scheiding van elkander; waaruit dan sommige zielkundige verschijnsels, hier aangegeven samen met daarvan den volksuitleg.... Spencer wilde ten onrechte dat uit diezelfde ‘zielkundige verschijnsels’ de godsdienst ontstaan was. |
Quid invicem corpus et anima sibi possint, etiam deinde in quonam a se discedant; inde variae ortae sunt res mirabiles, a vulgo miriùs aequo interpretatae. Immeritò Spencer censuit ex hac aut similibus interpretationibus ortam esse religionem. |
904 G. Misch. Geschichte der Autobiographie. Bd. I. Das Altertum. Leipzig, Teubner, 1907, 8o, viii-472 p. (AB. 1908, t. XXVII, p. 436-437 = H. D[elehaye]).
Cf. n. 429. |
905 X. Moisant. Psychologie de l'Incroyant. (Bibliothèque apologétique). Paris, Beauchesne, in-16, 340 p. Fr. 3,50. (MLP. 1908, t. XX. p. 51* = X.X.). |
906 E. Pfülf. Die Panik im Kriege. Erweiterte Fassung eines in der Psychologischen Gesellschaft München gehaltenen Vortrags. München, Gmelin, 1908, 8o, 78 S. (Stimmen aus Maria-Laach. 1908, Bd. LXXV, S. 228). |
| |
| |
907 Surbled, Dr. méd. Phobies. - La Pensée contemporaine, 1908. (Les Questions Ecclésiastiques, 1908, t. I, p. 269). |
|
908 A. Willuhn. Biblische Erziehungswerte, psychologisch beleuchtet. - ZRePs. 1908, Bd. II, S. 49-72. |
De bijbelsche geschiedenis is nadeelig - zoo beweert Schrijver - voor de opvoeding der kinderen. Hetzelfde dient overigens gezegd van alle onderwijs, dat niet op een monistische levensopvatting berust. |
Auctor affirmat, facta biblica puerorum educationi - nedum serviant - e contra multum nocere: quod coeteroquin de omni instructione dualistica dicendum esset. |
|
909 [I, 434] J.G. Frazer. The Golden Bough. 3d Ed. Part IV. Adonis, Attis, Osiris. London, McMillan, 1908, 8vo, xix-452 p. (AB. 1908, t. XXVII, p. 437-439 = H. D[elehaye]). |
Op wikkelachtige gronden gesteund. (H.D.). |
Fundamenta labant (H.D.). |
910 Fr. Zindel. Ein Ketzerprozess aus dem XVII. Jahrhundert. - Beiträge z. bayerischen Kirchengeschichte. 1908, Bd. XIV, S. 164-174. |
|
911 [I, 435] L. Boule. Responsabilité normale et pathologique. - Rev. des quest. scientif. 3e sér., 1908, t. XIV, p. 16-54, 375-434 (suite et fin). |
De bespreking van alle mogelijk geval laat zien hoe, in veel omstandigheden, misdadig volk werkelijk gevaarlijk, maar gewis ten grooten deele onaansprekelijk is. |
Ex non rarè quidem et variè accidentibus colligitur: reos nescio quos, utique semper metuendos, nonnumquam verò non esse puniendos. |
912 R. Hildebrand. Recht und Sitte auf den primitiveren wirtschaftlichen Kulturstufen. Jena, Fischer, 1907, 8o, 189 S.M. 5. (REES. 1908, t. I, p. 288-289 = A. van Gennep). |
De opkomst en de ontwikkeling van al de maatschappelijke inrichtingen (hier inzonderheid bij de Germanen) worden verklaard bij middel van economische redenen. - De landhuishoudkunde kan echter niet alles uitleggen wat voorkomt in godsdienst, recht, kunst, huiselijke en openbare inrichtingen. (REES.). |
Omnium institutionum (hic speciatim de Germanica agitur) originem et progressum oeconomia socialis explicabit. - Quae tamen oeconomia fundamentum esse nequit totius artis, iuris, religionis, necnon omnium domesticorum et publicorum institutorum. |
913 [I, 438] R. Hirzel. Der Selbstmord. - ARW. 1908, Bd. XI, S. 243-284 (Forts., zu verf.). |
914 R. Hirzel. Themis, Dike und Verwandtes. Ein Beitrag zur Geschichte der Rechtsidee bei den Griechen. - Leipzig, S. Hirzel, 1907, 8o, 445 S.M. 10. (REES. 1908, t. I, p. 279-284 = P. Huvelin). |
Wat de Grieken over recht en rechtveerdigheid in de Homerische tijden en dan later al dachten, zoekt men te verklaren door de geschiedenis der |
Quid Graeci inde ab Homero de iure et iustitia senserint, declaratur indicando varias significationes quas variis in temporibus |
| |
| |
verscheidene beteekenissen, die achtereenvolgens gegeven werden aan de woorden θ [...] εσμός, νόμος, enz. De bewerking is ongelukkiglijk uitsluitend philologisch. (REES). |
obtinuerunt nomina iuxtim citata. Methodus vero est mere philologica. |
915 G. Ilberg, Dr. med. Krankheit oder Sünde. - ZRePs. 1908, Bd. II, S. 99-110; 125-144. |
In den strijd tegen drankmisbruik, zelfmoord en ontucht dienen geestelijke en geneeskundige middelen aangewend te worden. In ieder bijzonder geval is het echter moeilijk om vast te stellen, of en tot hoever ziekte en krankheid de schuld van den dader verminderen. |
Ad coërcenda suicidia, necnon vitia ebrietatis et impudicitiae adhibeantur remedia tum spiritualia tum medicinalia. In unoquoque verò casu difficile est dictu, utrum necne, vel in quantum culpa delinquentis ob quemdam forte morbum minuatur. |
- Als geneesheer, geeft Schrijver hier en daar kostelijken raad. (Vgl. tk 916).
L. Ghys. |
- Auctor, ut medicus, nonnulla haud spernenda dat consilia. |
916 J. Jaegher. Krankheit oder Sünde. - ZRePs. 1908, Bd. II, S. 113-125. |
Aan den grondslag van de zedelijke en ook stoffelijke volmaking van den mensch ligt het Christendom. Doch, daar de hedendaagsche toestand zoo erbarmelijk is, moet aller hulp ingeroepen worden: van de geneesheeren, van de rechters, van de staatsmannen, met éen woord van al de beschaafde lieden. |
Fundamentum perfectionis tam materialis quam moralis est Christianismus. Quum vero hodierni mores tam misere pessumdantur, ab omnibus auxilium praestandum est: a medicis, a iudicibus, a politicis, ab omnibus quippe humanioribus. |
Om zijn bespreking duidelijker te maken, steunt Schrijver vooral op den strijd tegen de ‘zonde’ van het drankmisbruik. (Vgl. tk 915).
L. Ghys. |
Ad rem autem exemplo clariùs explanandam, Auctor agit praesertim de impugnando ebrietatis ‘peccato’. |
917 L.W. Weber. Ist der ‘geborene Verbrecher’ ein anthropologischer Typus? (Mitt. a.d. Anthropol. Ver. Göttingen). - Korresp.-Bl. d. Deutsch. Ges. f. Anthr. Ethnol. u. Urgesch. 1908, Bd. XXXIX, S. 10-12. |
Op deze vrage kan nog niet stellig ja geantwoord worden. |
Affirmativè respondere adhuc non licet. |
| |
7. Taalkunde. - Linguistica.
918 O. Schrader. Sprachvergleichung und Urgeschichte. 3. Aufl. Jena, Costenoble, 1906-1907, 2 Teile, 8o, x-236 u. 559 S.M. 8 u. 29. (SAV. 1908, Bd. XII, S. 68 = E. Hoffmann-Krayer). |
Hoofdzakelijk werk (E.H.-K.). |
Opus summi valoris. |
919 F. Seiler. Die Entwicklung der deutschen Kultur im Spiegel des deutschen Lehnworts. Halle a. S., Waisenhaus, 2 Bde. 1905-1907, 118 u. 263 S.M. 2,20 u. 2,50. (Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 181-186, 229-235 = A. Counson). |
Uit de vreemde overgenomen woorden en uit hun vorm, wordt besloten |
Ex veteribus in linguam germanicam aliunde assumptis vocibus, |
| |
| |
wanneer de Germanen kennis kregen met de zaak die deze woorden bedoelen. |
et quidem ex harum linguistica forma, explicatur tempus quo rem hac voce significatam iidem Germani cognoscere coeperunt. |
920 A. van Gennep. Linguistique et sociologie. II. Essai d'une théorie des langues spéciales. - REES, 1908, t. I, p. 327-337. |
Bizondere volksgroepen, zooals van priesters, handelaars, vaklieden bv. smeden, ook nog geheime genootschappen, kwaaddoeners enz. gebruiken woorden en wendingen, d.i. een gansche taal, die hun eigen is. Die bizondere taal, die dienen moet tot band onder de leden van dezelfde groep en tot verweer tegen vreemden invloed, wordt gemaakt volgens de wetten van de algemeene taal van dit volk, waar de groep bestaat. |
Speciales coetus ut sacerdotum, mercatorum, artificum, etiam malefactorum, necnon societates secretae verbis et locutionibus propriis, sc. lingua vere speciali utuntur. Quae linguae, ad hoc introductae ut nexus inter eiusdem societatis membra firmiores reddantur et omnis hostilis impetus securiùs removeatur, construuntur tamen secundum easdem leges linguisticas, secundum quas idioma commune regionis, in qua coetus illi vel societates illae reperiuntur. |
921 J. Zelter. Deutsche Sprache und deutsches Leben. Arnsberg, Stahl, 1908, 146 S.M. 2. (ZDM. 1908, B. III, S. 278-279 = O. Weise). |
Voordrachten over woord- en namenkunde. - 't Is voortverkoop. |
In concionando, quaedam de rebus linguisticis et onomasticis - revoeniunt. |
|
922 A. Counson. Noms épiques entrés dans le vocabulaire commun. - Mélanges Chabaneau [cf. n. 747], p. 401-413. (Rom. 1908, t. XXXVII, p. 451 = A. Thomas). |
923 A. Doutrepont. Hêve et Hêvurlins (Herve et Herviens). - W. 1908, t. XVI, p. 149-160.
‘Il fut un temps où le nom de Hervien était devenu, même dans la littérature, synonyme de lourdaud, grossier, débauché’. |
Bewijzen uit de volks- en uit de letterkunde. |
Ex ethnologicis et litteris disputatur. |
924 E. Gailliard. ‘Breekspel’ of ‘Makers en brekers’. - Verslag en mededeelingen der Koninkl. Vl. Academ. 1908, bd. XXII, bl. 603. |
Opgenomen als nederlandsche volksnaam van het ‘Jeu de Patience’. |
Ita a neerlandico populo vocatur ludus dictus ‘Patientiae’. |
925 H. Gierlichs. Wald-, Feld- und Flurnamen in der Gegend vom Salm-Reifferscheidt (Nordeifel). - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 69. |
926 R.E. Hattink. Nattem. - DB. 1908, bd. VIII, bl. 54. |
‘Men verhuurt zich tot Nattem’. Wie kent woord en termijn? |
Vox est neerlandica, cuius sors et sensus petuntur. |
927 G. Huet. ‘Ogre’ dans le ‘Conte de Graal’ de Chrétien de Troyes. - Rom. 1908, t. XXXVII, p. 301-305. |
Zin. |
Quid valeat. |
| |
| |
928 A. Jeanroy. Qui vive? - Rom. 1908, t. XXXVII, p. 294-296. |
Oorsprong daarvan wellicht: |
Unde lingua gallica habeat hanc vocem; forsan ex: |
[Y a-t-il ici âme] qui vive? |
|
929 J. Loth. Les Noms des Saints Bretons. - RCel. 1908, t. XXIX, p. 222-248 (à suivre). |
Opdieping van heiligennamen vooral uit oordnamen. |
Extrahuntur sanctorum nomina ex linguistica, praesertim ex topographia. |
930 't Payottenland. - TCBBull. 1908, t. XIV, p. 288. |
D. i. S. Quintens-Lennick bij Brussel. Men gist naar den oorsprong van deze benaming. |
Hoc vocabulo significatur oppidum ‘Lennick Sti-Quintini’ prope Bruxellas. Quaeritur istius appellationis origo. |
931 G.J. ter Kuile. Tukker. - DB. 1908, bd. VIII. bl. 51-54. |
Gissingen op den zin van dit vriendelijk scheldwoord; antwoord op de vrage van uit DB. 1907, bd. VII, tkn 3 en 4. |
Coniecturae de sensu istius convicii non quidem contumeliosi sed quasi familiaris. Ad respondendum np. quaesitis apud DB. l.c. |
932 O. v. Zingerle. Orkenplätze in Tirol. - ZöV, bd. XIV, S. 112-114. |
Orken zijn woudmannen en reuzen, en wonen in bergholen en rotsen. |
Nomine ‘Ork’ veniunt gigantes et homines silvestres qui in cavernis habitant. |
| |
II. Gronden (Daadzaken). - Fontes (Res).
1. Algemeene. - Generales.
933 [I, 179, 536] Notes, Enquêtes, Réponses. A. Harou. ‘La crise industrielle revient périodiquement tous les sept ans; “En avoir pour une belle pipe” = pour longtemps; Les obligations portant le chiffre 7 dans leur numéro = les meilleures aux loteries; Le caractère change tous les sept ans; Pour un objet retrouvé, un pèlerinage à S. Léonard.’ - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 256, 304. |
Alles uit het Luiksche. |
Ex Leodico pago omnia. |
|
934 J. Alken. Aberglauben bei Brautleuten. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 117-119. |
Voorteekens van geluk of ongeluk. |
Felices necnon formidolosae in re coniecturae. |
935 J. Alken. Wie der Tod sich an der Mosel und in der vorderen Eifel ankündigt. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 120-121. |
Voorteekens van sterfte. |
Signa mortium. |
936 J. Alken. Zur Umfrage über Wöchnerinnen. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 69-71.
Der Glaube, dass schwangere Frauen nicht vor etwas erschrecken dürfen, .... im Rheinland. |
Voorbeelden. |
Exempla varia. |
| |
| |
937 O. Berthold. Volksrezepte. - MVSV. 1908, Bd. IV, S. 334-339. |
Aanwijzingen van geneeswoorden en -waren. (Vgl. tk 952). |
Medica dicta recipiendaque. |
938 H.C. La féte des Nids. - TCBBull. 1908, t. XIV, p. 327. |
Nieuw feest dees jaar ingebracht in een Brusselsche school, ‘pour faire pendant à la fête des arbres’. Inhoud ervan. |
Novum festum et ante hunc annum inauditum! nuper in schola quadam Bruxellensi, quod ‘Arborum festo’ quasi par responderet, institutum. Quomodo habitum sit. |
939 Courses en Bosnie-Herzégovine. - Ill. 1908, a. LXVI, t. II, p. 20, ill. |
Gebruiken. |
Cursualia. |
940 Médecine Superstitieuse. Mme P. S[ébillot]. - L. Desaivre. - H. de Kerbeuzec. CV. Dans les Vosges; CVI. En Ille-et-Vilaine; CVI [?]. Quelques formules de médication empirique dans les Deux-Sèvres; CVII. Remèdes des courtisanes romaines; CVIII. Remèdes contre la rage; CIX. Les huîtres et la rage. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 268-269, 338-341.
Suite de RTrP. passim et 1888, t. III, p. 504-506; 1889, t. IV, p. 363-364; 1890, t. V, p. 641-644; 1891, t. VI, p. 422; 1892, t. VII, p. 88-93, 597-600; 1893, t. VIII, p. 345, 563; 1894, t. IX, p. 123-124, 704-710; 1895, t. X, p. 598-601; 1898, t. XIII, p. 124; 1900, t. XV, p. 57-61, 228, 426-427, 474; 1901, t. XVI, p. 591-592, 659; 1902, t. XVII, p. 61, 412-414; 1903, t. XVIII, p. 26-29; 1904, t. XIX, p. 427-428; 1905, t. XX, p. 32-33, 120-123, 256, 273-283, 404-406; 1906, t. XXI, p. 57, 404-406; 1907, t. XXII, p. 29-30, 225-226. |
941 [I, 453] Mythologie et Folk-lore de l'Enfance. P. Sébillot. - A. Harou. - F. Fertiault. - L. de V.H. - Mme Destriché. - Mme L. Texier. - Mme J. Lambert. - J. Even. - P. Guyot-Daulès. - H. Valabrègue. - G. Sébillot. - A. Robins. - O. Dubil. - J.M. Carlo. XXXIII. La Bête à sept têtes; XXXIV. Le sang dans un jeu d'enfants; XXXV. Les Croquemitaines de la récolte; XXXVI. Le Nom et les attributs de Croquemitaine; XXXVII. Dires de nourrices; XXXVIII. Explication de la naissance (Ardennes liégeoises); XXXIX. Pour écarter le mauvais esprit; XL. L'Épreuve des joujoux; XLI. L'Enfant malade; XLII. Les Croquemitaines de l'eau (Limbourg belge); XLIII. Pour bien siffler (Limbourg belge); [XLIV]; XLV. Croquemitaine et congénères en Bourgogne; XLVI. Dans les environs de Dinan; XLVII. Dans le pays de la Sarthe; XLVIII. Dans le pays de Loudéac; XLIX. A Dinan; L. A Paris; LI. Le Graouilli de Metz; LII. La Cloche personnifiée; LIII. Croquemitaine vivant; LIV. Épouvantail des enfants à Boston; LV. La Neige et les enfants; LVI. Les Épouvantails des enfants tchèques; LVII. Défenses faites aux enfants; LVIII. Les boîtes à surprises; LIX. Idées d'enfants sur la vie future; LIX [?]. Le Feu et les enfants; LX. Le marchand de sable; LXI. Chanson de Croquemitaine; LXII. Madame en chaise; LXIII. Conte pour faire tenir sage; LXIV. Le Méchant génie des eaux; LXV. L'Enfant qui reste debout; LXVI. Menace facétieuse; LXVII. Les Enfants malpropres; LXVIII. Quolibets d'enfants; LXIX. Le Pont et les mensonges; LXX. Amulette de la dentition; LXXI. Les Joujoux fantastiques; LXXII. Les Enfants gourmands; LXXIII. Les OEufs de Pâques. - RTrP. 1908,
t. XXIII, p. 217-219, 257-262, 323-326. |
942 B. Rauchenegger. Kirchweih [vor allem im Süden]. - Wo. 1908, Bd. X, S. 1370-1372. |
Over 't algemeen. |
Generalia. |
| |
| |
943 Le Tabac. H. de Kerbeuzec. XXXVII. L'Eglise de Bretagne et le Tabac. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 239.
Suite de 1888, t. III, p. 385, 484; 1893, t. VIII, p. 259-275, 312-319, 544-548; 1894, t. IX, p. 314-328, 416; 1895, t. X, p. 232-233, 453, 621-622; 1896, t. XI, p. 28-30, 115; 1897, t. XII, p. 93; 1902, t. XVII, p. 489; 1903, t. XVIII, p. 261, 355, 493; 1994, t. XIX, p. 505-506; 1905, t. XX, p. 35, 428; 1906, t. XXI, p. 142. |
|
944 J. Bachmann. Bräuche und Anschauungen in Nordgauischen Sprachgebiete Böhmens. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 114-125 (Schluss f.). |
Huis- en familiegebruiken en -voorzorgen. |
Usus populares ad domum familiamque ordinandam aut muniendam spectantes. |
945 Le Folk-Lore de la Picardie. A. Bout. - F. Duine. VII. Refrains de ronde; VIII. Coutumes de mariage; la demande importune; dictons sur les villes; le chat noir; la coupe manquée; la pluie; l'orage; les enfants gourmands; dicton sur le mariage; parodie des chants d'église; les mois et la moisson; les nuages et le temps; la marée et le temps; jours dangereux; dicton sur les vieillards; IX. A Lanchères (Somme): [coutumes, surtout aux enterrements]. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 294-295, 353-356.
Suite de RTrP. 1894, t. IX, p. 536; 1895, t. X, p. 369-371; 1903, t. XVIII, p. 134-135, 392; 1904, t. XIX, p. 371-373; 1905, t. XX, p. 38-39, 145-148, 395-398; 1907, t. XXII, p. 181. |
946 Hälsig. Beiträge zur Volkskunde aus der Waldheim, Döbelner Gegend. I, Lantausdeutungen: Vögel, anderen Tiere, Eisenbahn, Webstuhl, Essreime; II. Kinderstube, -spiele und -reime; III. Hätejungen- und Beerverschen; IV. Reichtum der Volkssprache: Trostsprüche; V. Aberglaube: Hexenglaube, Nixen, Koboldchen und Drachen. - MVSV. 1908. Bd. IV, S. 339-346, 368-372. |
947 [I, 458] A. Harou. Le Folklore du Grand Duché de Luxembourg. 6. Les Hannetons; 7. Pour préserver la maison de l'incendie; 8. La Maison rouge; 9. La Croix des couvreurs. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 279-280. |
948 F. Maltese. Tradizioni e costumi di Rosolini. Noto, Zammit, 1908, 8o, 10 p. L. 2. |
949 Miettes de Folk-Lore parisien. H. de Kerbeuzec. - Mme P. Sébillot. XXX. Quelques superstitions parisiennes; XXXI. Les Epingles et le mariage. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 296-297.
Suite de RTrP. 1888, t. III, p. 96, 137-139, 236, 289-291, 647-648; 1889, t. IV, p. 283-285, 348, 398, 616; 1890, t. V, p. 51, 273-274, 595; 1891, t. VI, p 21, 494, 533-534, 663-665; 1892, t. VII, p. (217), 289, 607, (644), (682); 1893, t. VIII, p. 27, 112, 198, (400), 473, 592-593; 1894, t. IX, p. 211-212, 470, 688; 1896, t. XI, p. 24-25, 119; 1898, t. XIII, p. 216, 616; 1899, t. XIV, p. 368, 417, 479, 616; 1900, t. XV, p. 220; 1901, t. XVI, p. 576; 1902, t. XVII, p. 217, 619; 1903, t. XVIII, p. 12; 1905, t. XX, p. 501. |
950 F. Pérot. Folk-Lore Bourbonnais. Anciens usages; Sorciers et rebouteurs; Meneurs de loups; Vielles et musettes; Jeux du temps passé; Les Fées; Les Noces; Les Sorts. Paris, Leroux, in-18, 247 p. Fr. 5. (RTrP. 1908, t. XXIII, p. 301-302 = P. S[ébillot]).
‘... disposé par ordre alphabétique; c'est en quelque sorte un dictionnaire du Folk-Lore du Bourbonnais...’ (P.S.). |
| |
| |
951 J. Rougé. Folk-lore de la Touraine. A. Les Enfants; B. Ce qu'on dit aux enfants; C. Le Mariage; D. Dires sur les choses et les objets usuels; E. Arbres traditionnels; F. Quelques dires; G. Bonnet paillé; H. Sabbat ou Danse des chats. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 224-226. |
952 P. Sartori. Zur Volkskunde des Regierungsbezirks Minden. VII. Volksmedizin; VIII. Baugebräuche. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 93-101; 172-184. Forts. v. ZVRWV. 1906, Bd. III, S. 200. |
Gezegden om krankheden af te praten; mitsgaders heilzame kruiden, en apothekerwaren... deze laatsten met latijnsche namen op volksmanier uitgesproken. (Vgl. tk 937). |
Locutiones quibus morbi averruncentur; praeterea medicinales herbae et pharmaceutica medicamenta... quae ultima cum suo nomine latino, sed methodo vernacula pronuntiato. |
Verder wat men doet en zegt en voordraagt bij 't aanvangen of afmaken van een huis. (Vgl. hierbij tk 1080). |
Deinde quae fiant, dicantur, aut recitentur tempore quo incipitur aut finitur aedificanda domus. |
953 [I, 88] Traditions et Superstitions de la Haute-Bretagne. L. de V.H. - J. Gaudeul. - F. Duine. LXXIX. La Vengeance du Crapaud; LXXX. Pratiques à la naissance; LXXXI. Clos Poulet; LXXXII. Miettes dé folklore de l'Ille-et-Vilaine. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 295-296, 356-357.
Suite de RTrP. passim et 1892, t. VII, p. 226-242; 1897, t. XII, p. 178-180, 560-561; 1898, t. XIII, p. 404-406; 1901, t. XVI, p. 140-142, 397-400, 444-445, 577-578; 1902, t. XVII, p. 61, 191-192, 355, 595-596; 1903, t. XVIII, p. 45, 152-153, 248-253, 315-316, 385-386, 444-451, 525-528; 1904, t. XIX, p. 28, 112-114, 162-164, 243-248; 1905, t. XX, p. 158-160, 213-214, 295-297, 403-404; 1908, t. XXIII, p. 36-37. |
954 M.E. Vaugeois. Usages et Superstitions du pays nantais. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 234.
Suite de RTrP. 1900, t. XV, p. 177-189, 580-593. |
|
955 J. Bachmann. Fasten und Ostern im Egerlande. (Sammlung gemeinnütziger Vorträge. Nr. 360). Prag, Calve, 1908, S. 16. (MVGDB. 1908, Bd. XLVII, Lit. Beil., S. 10-11 = A. Horcicka).
Bräuche, Sitten, Gewohnheiten. |
956 J. Bäcker. Der Pingstenkranz. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 105-111. |
Pinksterzede uit Oelde (Beckum): Mast, krans, dans, gezang. Hiervan de woorden.
Cf. n. 311. |
De conto sertisque et aliis ad saltandum et canendum hac die in pago Oelde usitatis. |
957 O. Böttcher. Altvogtländische Weihnachtsbräuche vom ‘Horchen’. - MVSV. 1908, Bd. IV, S. 347-349. |
Op den grond luisteren naar de toekomst. Een zeisel aangaande dit gebruik. |
Ad solum auscultando futura inquirunt. Fabula quaedam. |
958 Les Coulisses du 14 Juillet. - LT. 1908, t. X, p. 860-866, ill. |
Bereiding en uitzicht van 't volksverzet. - Ter lezing maar. |
Ludorum, quibus ista die delectatur populus, apparatus et species - in summo. |
959 [I, 94, 475] Légendes et superstitions préhistoriques. P. Laurent. CXLVIII. Épreuve de la pierre branlante. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 289. |
| |
| |
| |
2. Tuig. - Materiae.
960 A. Abt. Mundus vult decipi. - HBV. 1908, Bd. VII, S. 43-44. |
Onder de hedendaagsche tooverboeken door het volk gebezigd, is er een ‘Das wahrhaftige heilige Christoph-Gebet’ genaamd. Daarin komen verschillende schuts- of toovermerken voor, o.a. ‘Aziabels zegel’, 't is te weten niets anders dan het wapen der Republiek Columbia, ook nog ‘Het schild van Mozes’ of het merk van.... een inktfabriek. Zoo wordt het volk gefopt. |
In libro quodam magico, adhuc hodie a populo usurpato, dantur magica, quorum duo, dicta ‘Aziabeli sigillum’ et ‘Scutum Mosis’, nihil aliud sunt quam alterum arma Reipublicae Colombinae, alterum forma alicuius exercitae atramentorum officinae! |
961 [K. Frank]. Hausaltertümer. Kerbholz, Reibholz, Pfannenholz, Haspel, Spinnrad, Uhr, Radstecken, Stuhl-Lehne, Muskatnuss-Reiber, Gotische Initialen, Holzbarometer, Tintengeschirr, Brenn-Eisen. - DG. 1908, Bd. IX, S. 136-144, mit Abb. |
Oproep om de huis-oudheden bewaard te krijgen. Afbeelding en bebeschrijving van eenigen. |
Rogatur ut vetustae res domesticae, quarum quaedam hic depinguntur, servatae permaneant. |
962 Ch. Gilleman. Numismatique gantoise. Médaille de Sainte Marguerite et de Saint Fiacre (abbaye du Groenen Briel). - Revue belge de Numismatique. 1908, t. LXIV, p. 174-184. (AB. 1908, t. XXVII, p. 446-447 = H. Moretus; Annal. de la Soc. d'Émul. de Bruges. 1908, t. LVIII, p. 242 = A.V.d.B.). |
963 H.S. Alte Schützenketten [der Hünxer Junggesellen] und ihre Sprüche. - ZVRWV. 1908, Bd, V, S. 61-66. |
964 H. Thirring. Lungauer Volkskunst in Schloss Moosham. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 140-144. |
Beschrijving der oude voorwerpen die aldaar te vinden zijn. |
Describuntur res antiquae quae ibi sunt inveniri. |
965 H. von Preen. Zwei Sympathiemittel aus Oberösterreich. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 29-32. |
1. De Lijfslengte der H. Maagd. Een papieren stuk bestaande uit elf ineengeplooide bladzijden, elk 15 cm. lang, die te zamen de lijfslengte der H.M. uitmaken; daarop gedrukt een bericht over de heilkracht ervan, met verder nog printen en gebeden. |
1. ‘Longitudo corporis B.M.V.’. Folium np. chartaceum undecim paginas, singulas 15 centimetra, implicatas habens, quod una cum monitu de sua virtute, imagines quasdam et orationes prae se fert. |
2. Een boekje: Die heiligen sieben Himmels-Riegel, welche ein frommer Einsiedler von seinem Schutzengel bekommen hat. (Gedrukt zu Köln am Rhein bei Christian Mayer 1770), van 8 blz., met eerst een bericht over zijn heilkracht en de wijze om het te bezigen, dan eengebed. |
2. Libellus iuxta-inscriptus, ceteroquin exhibens suam virtutem usumque sui, necnon orationem. |
| |
| |
966 E. Cartailhac. Caverne avec peintures. Le Portel, à Loubens (Ariège), - L'Anthropologie. 1908, t. XIX, p. 112-113. |
Vermelding. |
Rei mentio. |
967 E. Cartailhac. - H. Breuil. Nouvelles cavernes à peintures découvertes dans l'Aragon, la Catalogne et les Cantabres. - L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 371-373. |
Vermelding. |
Res tantum memoratur. |
968 E. Cartailhac. Les coups de griffes d'ours sur les parois des cavernes. - L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 113-114. |
Vaststelling van den stand dier zaken; Steller dezes en Breuil waren de eerste vinders ervan. |
In quo nunc res consistat; np. ut olim a laudato Auctore, simul ac a Breuil, in lucem extracta. |
969 E. Cartailhac. - H. Breuil. Les Peintures et Gravures murales des cavernes Pyrénéennes. - L'Anthr. 1904, t. XV, p. 625 ss.; 1905, t. XVI, p. 431 ss.; 1908, t. XIX, p. 15-46, ill. |
Opneming van vondsten. |
Exponuntur inventa. |
970 A. Cosyn. Vieilles chapelles [bordant les routes, l'une à Cortenberg, l'autre à Erps-Querbs, (Belgique)]. - TCBBull. 1908, t. XIV, p. 260-261, ill. |
Bede dat men zorge ervoor. |
Rogatur ut de eis cura habeatur. |
971 Von Duhn. [Ein merkwurdiger Fund, nähe von Elateia]. - ARW. 1908, Bd. XI, S. 411-412. |
Graf met inhoud. Besluit. |
Sc. sepulcrum cum rebus variis inclusis. Quid inde inferri liceat. |
|
972 J.B. Les ‘pierres du diable’ à Forrières [Luxembourg belge]. - TCBBull. 1908, t. XIV, p. 288, ill. |
Vermelding met bibliografie. |
De re, reique iam factis descriptionibus. |
973 de Beaurepaire-Froment. Le Gui de Chêne. - RTrFE. 1908, t. IX, p. 95-98, 143, ill. |
Steller laat weten, aangaande den eikenmistel, dat hij er het bestaan van kan betuigen, al wordt zulk gewas zeer zelden gevonden. |
Revera viscum quercus, quamquam rarissimè, tamen inveniri ostenditur. |
974 [Der umgestülpte alte Kahn als Fischerhäuschen an der französischen Küste]. - Wo. 1908, Bd. X, S. 1841-1842, mit Abb.
Cf. n. 686. |
Vermelding. |
Esse nuntiatur. |
975 A propos du Gros Tilleul [de Laeken]. - TCBBull. 1908, t. XIV, p. 384, ill. |
Belang ervan: alsook van de Friburgsche Linde. |
De hoc quod valeant: et haec, et Friburgensis. |
| |
3. Zegging. - Locutio.
976 J.R. Bünker. Schwänke, Sagen und Märchen in heanzischer Mandart. Leipzig, Deutsche Verlagsaktiengesellschaft, 1907, 436 S.M. 6. |
977 A. Müller. Aus dem Volksmund und Volksglauben des Kantons Basel-Land. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 15-36, 149-155, mit Melod.
1. Bauernregeln; 2. Wetterregeln; 3. Sprichwörter; 4. Sprichwörtlige Redensarten; 5. Abfertigungen; 6. Vergleichende Redensarten; 7. Volksglaube; 8. Strassen-Verkäufer und -Sammler. |
| |
| |
978 W. Oeke. Geistersagen und Bauernweisheit. (Aus dem Paderbornschen). - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 51-54.
‘Der gute Hiärbram’ [der einem Pater eine Mettwurst warf]; - [wenn dich zu nachtschlafender Zeit Jemand durch die Hölzer anruft] ‘geh deiner Wege’, [wenn aber unter Hausdach... so musst du antworten]; - [wie ein Rabbi an einem Samstag Abend], im Seegrund, [vorm Wald zwei Personen lautlos vorbei eilen sah]. |
979 [I, 448] Der Volksmund. 12. Bergischer Volkshumor. Hrsg. von O. Schell. 1907, 184 S.M. 1. (V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 166 = A. D[e] C[ock]). |
|
980 E. Auricoste de Lazarque (†). - [P. Sébillot]. Histoires surnaturelles de Boulay. XLI. La Fille-Chatte. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 236-237.
Suite de RTrP. 1904, t. XIX, p. 257-268, 408-416, 494-497. |
981 Badische Sagen. Aus Anton Berlingers Nachlass mitgeteilt von Fr. Pfaff. - Al. 1908, N F., Bd. IX, S. 221-238. (Forts. f.).
1. Der Geist auf der Strasse von Mahlberg bis ans Zollhaus, Amt Ettenheim; 2. Der grosse Schwarze Mann oder der Geist auf dem alten Kirchhof von Ringsheim, Amt Ettenheim; 3. Der Riese mit dem brennenden Kopfe, oder der Feentanz um Mitternacht bei der Rottanne auf dem Affenberg zu Schmieheim; 4. Der Drache oder der nächtliche Leichenzug. |
982 [I, 120, 489] G.J. Boekenoogen. Nederlandsche sprookjes en vertelsels. 118. Van begraven schatten (A. uit Uitdam, B. uit Zuiderwoude, C. uit De Beets, D. uit Neder-Veluwe); 119. Van klaverenboer (A. uit Zuiderwoude, B. en C. uit Hoorn, D. uit Opheusden); 120. Van een wonderlijken tapper. - V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 151-157.
Variae fabulae de thesauris nonnullis abstrusis; deinde de dicto ‘famulo trifolii’, scilicet ex chartulis lusoriis sumpto, ‘quem quondam pocula petitùm unus aliusve misit’; tandem de miro quodam nauta qui ‘potum e malo navis extraxit’. |
983 Claudius. Le Bon Saint Jean d'Alençon [Normandie]. - RTrFE. 1908, t. IX, p. 41-45. |
Soort Mannekenpis als te Brussel, maar die staat met zijn rug naar 't volk. Reden van zijn houding, volgens het zeisel. - Te letterkundig verhaald. |
De sancto quodam, cuius statua tergo praemisso exponitur, cur, ut aiunt, sic se habuerit. - Nimis ornatè narratur. |
984 Claudius. Les ‘Joyeuls Anges’ de Tann (Légende Alsacienne). - RTrFE. 1908, t. IX, p. 85-89, 130-131. |
Boven een herberg, omtrent 1830, hong daar een steen met twaalf metselaars-engels. Hier wordt verhaald hoe zij, die aldus verbeeld waren, weleer den kerktoren hadden moeten opbouwen; en hoe ze nadien op de aarde verbannen bleven, omdat ze te veel gedronken hadden op 't werk. - 't Verhaal is ongelukkig opgesteld, immers met teveel letterkunde in, en met teveel ‘verstandige’ bespottingen vanwege Claudius. De wetenschap vraagt niet om |
Circa annum 1830, habebatur ibidem diversorium quoddam, dictum et signatum ‘a structoribus duodecim angelis’. Hic fertur eosdem, tenente fama, turri ecclesiae ab ipsis constructa, tamen e coelo, quippe qui inter operandum in vino nimii fuissent, repulsos et exules in terra esse iussos. - Formosa nimia, praesertim nimia ‘arguta’ narrando disserit Auctor. Qui sanè videtur acu- |
| |
| |
te weten wat Claudius of een ander over de waarschijnlijkheid der volksverhalen denkt, maar tracht enkel zoo nauwkeurig mogelijk te vernemen hoe die verhalen zijn.
L. De Wolf. |
tissimus quidam, sed (ne stomachetur eam) a scientia folklorica parum animadvertitur. Potius narrentur res ut sunt, non prout aestimantur. |
985 [I, 134, 492] Contes et Légendes de Basse Bretagne. J. Frison. LXXX. La Fille aux bras coupés; LXXXI. Les Sept frères et leur soeur; LXXXII. Les Trois petits cochons. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 235-236, 290. |
986 [I, 494] Contes et légendes de la Haute-Bretagne. E. Ménard. - P. Sébillot. - F. Duine. [LXXX-LXXXVI?.] LXXXVII. Le Marchand de cuillères en bois; LXXXVIII. Les Chiens-bros; LXXXIX. L'Ombre de la nuit; XC. Les Blanchisseuses; XCI. Le Grain de blé noir; XCII. Celui qui vient du Paradis; XCIII. Historiettes facétieuses du pays de Balazé. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 240-242, 283-288, 341-342. |
987 Die Sage vom ‘Cserpák’. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 136. |
‘Cserpák’ is een melkvat uit de Karpathen (Lithauer Komitat) wiens vorm herinnert aan het muziektuig, waardoor - volgens de legende - een terdoodveroordeelde herder zijne vrijheid terugverdiende. |
Multrale - ‘Cserpák’ dictum - quo Carpathenses pastores utuntur, formam habet, ut aiunt, cuiusdam instrumenti musici, quo scilicet olim pastor quidam optimè usus, quamquam iam capite damnatus, missus factus esse perfertur. |
988 R.D. Das ‘Scharlachrot’ [angemacht mit Urin] der obwaldnerischen Untersuchungsgefangenen. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 157. |
Een overlevering dienaangaande. |
Quid inter alia de re acceptum sit. |
989 A. Dörler (†). Sagen und Märchen aus Vorarlberg. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 81-96.
1. Der mutige Bäckergeselle; 2. Der Hartherzige Graf; 3. Der Hexenritt; 4. Der Geisterkopf; 5. Das kluge Hirtenbüblein; 6. Hans, der glückliche Hasenhüter; 7. Die verborgene Prinzessin; 8. Die zwei Wünsche (Schluss f.). |
990 Th. Ehrlich. Die Sage von der Schornkapelle. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 141. |
Van een vent, met name Schorn, die door 't ijs schoot, anderen zeggen te diep in 't water, en die beloofde daar een kapelle te bouwen, indien hij gered bleef. En hij was gered. |
De quodam, dicto ‘Schorn’, qui uno vel alio modo aqua mersus, ideoque fore ut sacellum ibi strueret si salvaretur pollicitus, revera incolumis evasit suumque promissum persolvit. |
991 Galiot et Cercamons. Contes licencieus de l'Aquitaine. Paris, Ficker, in-8, xix-325 p. Fr. 20 (RTrFE. 1908, t. IX, p. 67-68 = P. de Saint-Jean).
Les Naïfs, Les Nouveaus Mariés, Les Cocus, Les Curés et les Femmes, Les Confessions, Les Sermons, Contes divers. |
992 A. Gassner. Zwei Produkte vorarlbergischen Volkswitzes. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 32-33. |
2 volksverhalen: |
2 narrationes populares: |
1. Die übereifrige Bregenzerwälderin; helfen weiss. |
2. Die Montafonerin, die sich zu |
| |
| |
993 N. Giron. Légendes coptes. Fragments inédits, publiés, traduits et annotés. Paris, Geuthner, 1907, in-8, viii-81 p. (Rev. d'Hist. Ecclés. 1907, t. VIII, p. 875; Rev. crit. d'hist. et de littér. 1907, n.s., t. LXIII, p. 357-358 = G. Maspero; Theologische Literaturzeitung. 1908, Bd. XXXIII, Hlfs. 16-17 = J. Leipoldt; RHR. 1908, t. LVII, p. 257-259 = E. Amélineau; REES. 1908, t. I, p. 293-295 = René Basset). |
Vijf legenden: 1o Eva en het Serpent; 2o De slachtofferande van Abraham. Daarna de levensverhalen: 3o van Marina; 4o van de dochters van Zenon; 5o van de dochter van keizer Basiliscus. - Alleen de twee eerste legenden werden tot nog toe niet uitgegeven (R.B.). - Beginderswerk (E.A.). |
Quinque legendae: 1o Colloquium Evae cum serpente; 2o Sacrificium Abrahae. Deinde vitae: 3o Marinae; 4o Filiarum Zenonis; 5o Filiae imperatoris Basilisci.
Duae primae legendae sed non caeterae nunquam editae fuerunt. |
994 L'Herbier des Légendes de France. Concours Littéraire. F. De Bourdage. Les deux fiancés (Angoumois-Charente); J. Géraud. L'origine du Babarel (Auvergne); E. Sauberbielle. Le Makila basque (Béarn-Basses Pyrén.); Deschamps. La Légende de la Birette (Berry, Cher); A.-C. De Belley. Le Trésor de la Tour de Jasseron (Boulogne, Ain); P. Allier. Dahut (Bretagne, Finistère); L. Peltier. Huguet le Violeux (Champagne, Marne); M. Costes. Le Chêne d'or (Comté de Foix, Ariège); Pouyet. La Soupe de St-Sébastien (Dauphiné, Drôme); A. Dubrulle. Les Bossus de Douai (Flandre, Nord); E. Claudinot. Le Biquet de la Serpilleuse (Franche-Comté, Haute-Saône); G. Balagayric. Jeanisse et Bernatou, scieurs de long (Guyenne, Gascogne); C. Gramaccini. Légende de Notre-Dame de Liesse, près Laon (Ile-de-France, Aisne); Reboul. Les Pommes Cuites de l'Évêque (Languedoc, Ardèche); M. Demerliac. La Légende des Chàtaignes (Limousin, Haute Vienne); E. Mathis. Le Moulin de Fraize (Lorraine, Vosges); E. Brière. La Dinde en Pal (Normandie, Orne); J. Cassaigne. La Lavande
Bénie (Provence, Bouches du Rhône); J. Palluel. La Chevanchée merveilleuse du Baron de Blonay (Savoie, Haute-Savoie); E. Porcher. Le Trèfle à quatre feuilles (Touraine, Indre et Loire); Antonin. Légende de Saint Thiébault (Alsace); H. Voituron. Montempeine (Belgique). - APL. 1908, t. LI, p. 163-166; 189-192; 215-218. |
995 De ‘historie van de twee bulten alle drie!’ - B. 1908, bd. XIX, bl. 79. |
Vraag naar inhoud daarvan. |
Rogatur quid fuerint hae brugenses facetiae, np. ‘de duobus gibberis illis tribus’! |
996 J. Jegerlehner. Was die Sennen erzählen; Märchen und Sagen aus dem Wallis. Bern, Francke, 1908, 16o, 221 S. (REES. 1908, p. 381 = A. v[an] G[ennep]). |
50 volkslegenden, leesbaar voor de jeugd. |
50 narrationes populares, quae legendae dari possunt iuventuti. |
997 G. Kessler. Sagen aus der Umgegend von Wil (Kt. St.-Gallen). - SAV. 1908, Bd. XII, S. 47-54. |
Een aantal verhalen van schrikbarende verschijningen: van geesten, geheimzinnige dieren, enz. |
Commenta nonnulla de terrentibus variis praesentiis, ut sunt spirituum, praeternaturalium animalium, aliarumque specierum. |
Cf. SAV. 1897, Bd. I, S. 142-144. |
|
| |
| |
998 O. Knoop. Polnische Dämonen III. - HBV. 1908, Bd. VII, S. 29-32.
Vgl. HBV. 1905, Bd. IV, S. 42 ff. und 1906, Bd. V, S. 83 ff. |
5 Sagen over den Berggeest Wójt. De naam Wójt is niet oorspronkelijk Poolsch, maar schijnt te wijzen op Woden den wilden jager uit de duitsche Mythologie. Wellicht werden deze naam en deze Sagen door duitsche uitwijkelingen aldaar ingevoerd. |
Narrationes populares de Spiritu montano nomine Wójt. Hoc nomen idem esse videtur ac Wodan quod forsan, simul cum veteribus sagis, a Germanis emigrantibus in Poloniam invectum est. |
999 L. Lambert. La Pourcairouleto, légende populaire recueillie en 1864 à Belesta (Ariège). Musique et texte patois. - Mélanges Chabaneau [cf. n. 747), p. 307-310. |
1000 Langheinz (†). - D. Diehl. Sagen aus Hirschhorn und Umgebung. - HBV. 1908, Bd. VII, S. 17-29.
1. Der Geist am roten Bilde bei Michelbuch; 2. Der Mörder und Ehebrecher kann der Strafe nicht entrinnen; 3. Der Mann mit der Grabenhacke; 4. Der schwarze Mann auf der Forststrasse; 5. Der feurige Geist bei Neckarelz; 6. Die weisse Frau am Michelberg; 7. Die weisse Frau im Brombacher Tale; 8. Der Geist auf der Hainbrunner Strasse; 9. Die Salzhecke bei Brombach; 10. Der kopflose Mann auf dem Brunnenpfade; 11. Der gespenstige Hund in Rothenberg; 12. Der lange Wald; 13. Der Schmied und der Kosak; 14. Der Schmied und die Hexe; 15. Das Notfeuer; 16. Das beschrauene Kind; 17. Die Katzen als Wäscherinnen; 18. Der Johannistag; 19. Die Kirche in Heddesbach. |
1001 M.R. Le Fur. Les Ames Errantes. Légendes bretonnes de la presqu'île de Quiberon. Paris, Bloud, in-16, 103 p. ill. Fr. 1. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 110 = [P. de Saint-Jean]). |
Overzegging van zeisels. Voor een eruit is een woord oordeelkunde bijgevoegd, nl. voor ‘la Légende du Roi d'Is’. |
Narrantur hae fabulae. Ornata est iuxtànominata criticis notis. |
1002 J. Mouveaux. Contes libres penseurs. Paris, Schleicher, in-8, Fr. 0.60. |
1003 A. Orain. Le Géant de la Forêt de Brocéliande. - RTrFE. 1908, t. IX, p. 73-84. |
Van een bertoenschen koningszoon, die uit de handen van den Reus, drie koningsdochters verlost.... alles bij middel van gedaanteveranderingen. |
De regio quodam filio britannico, e manibus gigantis, forma multipliciter mutata, tres regias filias emittente. |
1004 Pages oubliées. H. Houssaye. L'architecte du Mont-Saint-Michel. - APL. 1908, t. LI, p. 136-137. |
Zeisel: hoe een ‘heilig man’ de de kerk bouwde op bevel en door tusschenkomst van S. Michael, en hoe hij daarna door denzelfden, ten nadeele van den duivel, gespezen werd. (Vgl. 249, 506). |
Quomodo ‘Sanctus quidam’ ecclesiam iubente S. Michaele construxerit, ipsaque constructa, curante eodem, a diabolo nutritis sit. |
1005 Page oubliée. L. Veuillot. Tradition du mont Pilate. - MLP. 1908, t. XX, p. 243-244. |
1006 [I, 133, 507] Petites légendes locales. E. Ménard. DCLXXXIV [?]. Les Fées du cap Fréhel. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 233. |
| |
| |
1007 J. Prompt. Une Légende Pyrénéenne. - RTrFE. 1908, t. IX. p. 53-58. |
Twee zoons om vader te redden zoeken een kruid. De eene vindt het, wordt door den tweede benijd en vermoord. De vader geneest, verneemt alles en vervloekt den Caïn. - Teveel letterkunde aan 't verhaal. Wat oordeelkunde was beter. |
Duorum filiorum ad patrem sanandum herbam aliquam venatorum, alter quod ipsam invenit ab altero invidiae subiectus necatur. Quo audito, pater demum sanatus, in novum Caïnum saeviendo, ipsum exsecratur. - Nimis ornatè narratur, si minus non satis criticè. |
1008 W.J. Purton. The parting of Comhdhan and Conall. - RCel. 1908, t. XXIX, p. 219-221.
That amusing anecdote is an episode in the story known as ‘Imthechta na n-oinmhididhe’. |
Met vertaling. |
Non quin in anglicam transferatur. |
1009 A. Richaud. Essai de folk-lore bas alpin. Quelques légendes. (Extr. du Bullet. de la Soc. scientif. et littér. des Basses-Alpes). Digne, Chapoul, in-8, 28 p. (RTrP. 1908, t. XXIII, p. 303-304 = P. S[ébillot]). |
1010 M. Serao. (Légendes Napolitaines). Le Secret du Mage ou l'origine du Macaroni. - APL. 1908, t. LI, p. 280-281, ill |
Een tooveraar vindt de macaroni uit: een hekse steelt zijn geheim en loopt ermêe te koop. Ongeluk van beide: nog altijd voort op Sabbatnacht komen ze terug met Satan om macaroni te maken. |
Quomodo maleficus quidam, postquam epulas dictas ‘maccheroni’ excogitaverit, necnon divina aliqua, quoniam eius secretum furtim detectum in lucem prodiderit, posthac gravioribus subiecti, sabbatis singulis etiam ad nostra tempora, cum Satana, redeant ad supranominatum cibum conficiendum. |
1011 [I, 620] I. Teirlinck. Plantenkullus. Een tweede hoofdstuk van de Plantlore. - VKb. 1908, bd. XXXVIII, bl. 201-226, 253-266 ('t verv.). |
Sagen en meeningen over planten... in betrekking met gewijde geschiedenis of heiligenkunde... en verzameld iet of wat de wereld door. - Breed van grens, doch niet diep van grond. |
Varia quae... aliquanto ubique dicantur aut putentur circa plantas... quaeque respiciant ad Historiam Sacram vel ad hagiographiam. - In quantum latuit haec inquisitio, in tantum remisit. |
1012 H. ter Haar. Oet de ôle deuze [Uit de oude doos]. - DB. 1908, bd. VIII, bl. 25-30. |
Drie vertellingen uit 't Utrechtsche: 1. van een kerkdienst-verzuimer, tot wilde jacht gedoemd; 2. Van een die gedood wierd door sympathie-bewerking; 3. van een die overavond meende een kalf uit 't water te trekken... en ‘hee was met de duvel an 't trekken ewes’. |
Narratiunculae tres ex pago Ultraiechtensi: 1. de impio quodam ad ‘inconditam venationem’ damnato; 2. de viro ‘sympatheticè’ necato; 3. de alio tandem, qui prima nocte quemdam ex aqua eripuit, non vitulum qualem putabat,... sed potius diabolum qualem vidit. |
| |
| |
1013 F. Tetzner. Philipponische Legenden. - Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 117-119. |
Op grond der menigvuldige zantingen gedaan door Martin Gerss en nu berustende bij den Steller, bespreekt deze den letterkundigen schat der Oostpruisischc Philipponen. Vooral: |
Variis ex fontibus a Martino Gerss olim collectis, quae nunc apud Auctorem habentur, disputat hic de litteris Philipponensibus. Speciatim hic exponuntur: |
1. Die Schöpfung der Welt; 2. Der Kampf der Engel; 3. Der Sündenfall; 4. Wie die Sünde des Bartscherens in die Welt gekommen sein soll; 5. Legende des von keiner Hand gemachten Bildes. |
1014 A. van Speybrouck. De elf Zwanen. (Naar een [?]engelsch vertelsel). - B. 1908, bd. XIX, bl. 257-266, 276-282, 289-293. |
Een meiske en elf gebroêrs door een stiefmoeder vervolgd. De elf broêrs, in zwanen veranderd, verlossen hun zuster van de dood, en deze op hare beurt onttoovert hen tot het leven. M.a.w. de moed verhelpt en beloont de zusterliefde, en wederzijds. - Ongelukkiglijk verletterkundigd en onbeoordeeld.
L. De Wolf. |
Puella quaedam eiusque undecim fratres, quum diu et maleficè a noverca vexati essent, tandem illa a fratribus, in vultus undecim cycnorum indutis, servata est, ipsique ab eadem, suo animo ac caritate suffulta, e fascinatione sunt erepti. - Nimis pulchrè, nec satis cautè. |
1015 E. Weslowski. Mama pàdurei (Die Mutter des Waldes) im romänischen Volksglauben. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 137-139. |
Vier volksverhalen. |
Quatuor fabulae. |
|
1016 E.K. Blümml. Historisches Lied aus dem Siebenjährigen Krieg. - MVGDB. 1908, Bd. XLVII, S. 107-109. |
De woorden van een lied ter eere van Maria-Theresia. |
Verba cuiusdam antiqui carminis Mariam-Theresiam celebrantis. |
1017 [I. 140] Canteloube de Malaret. Chants populaires de Haute-Auvergne et de Haut-Quercy, 2e recueil. Paris, Rouart, in-fol., 21 p. Fr. 4. (RTrFE. 1908, t. XII, p. 63 = [P. de Saint-Jean]). |
1018 J. Carrère. Chanson populaire d'Auvergne. - RTrFE. 1908, t. IX, p. 129-130.
‘Mon père a cinq cents moutons
moi j'en suis la bergère...’ |
De woorden zonder meer. Toch is daar een print bij waarvan de herkomst verzwegen blijft. |
Sine cantu verba. Attamen non sine imagine quadam pastorali cuius origo tacetur. |
1019 J. Carrère. Ronde d'Auvergne. - RTrFE. 1908, t. IX, p. 94. |
Dansliedeken, zonder den zang. |
Notatur carmen quoddam saltatum, non eius tamen modulatio. |
1020 J.B. Chèze. - L. Branchet. - J. Plantadis. Chants et Chansons populaires du Limousin. Fasc. 1-2. Paris, Éditions de la revue Lemouzi, gr. in-8, 49 p. avec mus. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 112 = [P. de Saint-Jean]). |
1021 A. Dancourt. Noëls jurassiens. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 124-134. |
Mitsgaders eenige nog-bestaande kerstdaggebruiken meest uit Ajoie, een zevental oude kerstliederen getrokken uit een achtiendeeuwsch antiphonarium van Courfaivre. |
Praeter nonnullos hucusque restantes usus circa ‘Natalem Dni diem’, eduntur hic septem in eumdem diem carmina, np. ex antiphonario sec. XVIIIi excerpta. |
| |
| |
1022 A. Desrousseaus. Chanson populaire flamande [de Lille]. - RTrFE. 1908, t. IX, p. 45-47. |
‘De saint Josef c'était la fête’....... en S. Jozef wil niet dansen, al wordt hij door alleman aangesproken.... tot dat S. Cecilia ertusschen komt, dan wilt hij. |
et Sanctus Joseph cum aliis, vel etiam atque etiam rogantibus, saltare nolebat... nec certè saltasset, ni Sancta Cecilia se aliquid interposuisset. |
1023 B. Dumur. Ritournelle qu'on fredonne aux petits enfants en les faisant sauter sur son genou, (à Savigny, à Cully). - SAV. 1908, t. XII, p. 156-157. |
Een spel twee drie met berijmde gezegden. |
Non sine aliis quibusdam puerilibus ludis. |
1024 Hs. H. 's Chrienser-Märli. [Krienser Märchen]. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 57-59. |
Een spotliedeken op huisgekijf. |
Mordax quoddam in molestias rei uxoriae carmen. |
1025 H. Hepding. - Griechische Neujahrsgebräuche in Pergamon. - HBV. 1908, Bd. VII, S. 40-43. |
Mitsgaders een grieksch lied dat, op den vooravond van Nieuwjaardag (in de grieksche gemeenschap aan den H. Baselis toegewijd), door de kinderen gezongen wordt, wijl zij van huis tot huis giften inzamelen; 't hier bedoelde en aangegeven Basiliuslied verschilt een weinig van dat, wat van elders bekend staat. |
Inter varios usus hic notatos, datur populare carmen - paululum differens ab aliunde notis, - quod pueri cantant in Vigilia diei Novi Anni (ab ecclesia graeca Sancto Basilio consecrati), dum per domos munera collectum exeunt. |
1026 R. Kaindl. Deutsche Lieder aus der Bukowina. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 125-131. N. 35-54. (Schluss). |
Alleen de woorden. |
Sola verba. |
1027 P. Laurent. Chansons populaires bretonnes. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 277-279. |
1028 W. Lehnhoff. Schöne alte Singspiele. Hundert volkstümliche Spiel- und Tanzlieder in Wort, Sing- und Spielweise. München, Verlag der Jugendblätter, ii-96 S.M. 1,80 (ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 74 = Sartori). |
1029 H. Lemaitre. - H. Clouzot. Trente Noëls Poitevins du XVe au XVIIIe s. Airs notés par A. Kunc-Niort, G. Clouzot. Paris, Leclerc, in-16. Fr. 5. (MF. 1908, t. LXXIV, p. 695-696 = A. Van Gennep). |
1030 V. Pellandini. Canti popolari ticinesi. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 36-46 (Continua).
1. I ticinesi al confine durante la guerra franco-tedesca; 2. La partenza del soldato; 3-6. Il ritorno dei militi ticinesi dalla Svizzera tedesca; 7. L'addio dell' emigrante alla patria; 8. Il vino; 9. I remagi dell' Epifania ad Arbedo; 10. L'Epifania ad Oggio (Capriasca); 11. Maggiolata che si canta ad Oggio. |
Gezangen van soldaten onder den dienst op de fransch-duitsche grens, of bij hun doorgaan en hun terugkeeren. Dan liederen van uitwijkelingen, en van drinkebroers; verder een tweetal Driekoningenliederen en een meilied. |
Cantus militum stipendia ad limina facientium, aut eò progredientium, indève revertentium. Deinde qui cantantur inter migrandum, inter bibendum, aut ad Epiphaniam celebrandam vel maium. |
| |
| |
1031 J. Poueigh. Trois chansons des Pays d'Oc. Paris, Rouart, in-fol., 11 p. Fr. 2,50. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 65 = [P. de Saint-Jean]).
Ze zijn: ‘Aqelos mountanhos’, ‘Quan lé Bouyé’, ‘La Fille au Cresson’. |
Met oordeelkunde en muziek erbij. |
Cum notis criticis et modis musicis. |
1032 J. Prompt. Chanson populaire pyrénéenne. (Pays des Quatre Vallées). - RTrFE. 1908, t. IX, p. 137.
‘La Moungo escartado’ (La religieuse égarée). |
Enkel de woorden. |
Sola verba. |
1033 A. Soreau. Vieilles chansons du Pays nantais. Fasc. 6. Nantes, Landreau, 1908, in-fol., ill. Fr. 5. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 171 = P. de Saint-Jean). |
1034 Wehrhan. Lippische Kindermelodien (mit Mus.). - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 54-59.
Vgl. ZVRWV. 1905, Bd. II, S. 55-73, 98-127; 1906, Bd. III, S. 66-78. |
|
1035 H. Gierlichs. Abzähl- und sonstige Reime. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 136-139. |
1036 E. Himmelseher. Scherzhafte Reime auf das Bauernleben. - Al. 1908, N.F., Bd. IX, S. 150-154. |
Twee zestigjarige boerenliederen uit het Neustadtsche. |
Inde a 60 annis vigentia carmina ruralia duo. |
1037 G.A. Jäger. Kinderreigen in Elberfeld [im Anfang der sechziger Jahre des vorigen Jahrhunderts]. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 140-141, mit Melod. |
1038 A. Mannheimer. Ein Bauerngespräch aus dem Jahre 1738 in schwäbischer Mundart. - Al. 1908, N.F., Bd. IX, S. 238-242.
‘... in der Nähe des Galgens, und sie unterreden sich über das’. |
1039 M. Plüss. Luschtigs und Truurigs. Alemannische Gedichte aus Baselland. Bern, Franke, 1908, 45 S.M. 1,40. |
1040 C.R. [Brugsche Rijmgebedekens op te zeggen bij 't naar bedde gaan]. - B. 1908, bd. XIX, bl. 80.
Brugenses preces versibus dicendae antequam cubitum eatur. |
|
1041 J. Alken. Religiöser Aberglaube. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 49-51. |
Hoe een werk op Drievuldigheidszondag gepleegd, den bliksem aantrekt; daarbij welk lot een kind beschoren is, dat op gewisse dagen geboren wordt.... te minsten in den omtrek van Trier. - Waarom niet gezocht en gezegd, of daarvan nooit iets geboekt is geweest. |
Quomodo de coelo tangendum sit opus in die Dominica SS. Trinitatis effectum; deinde quodnam puero, diebus datis aliquibus nato, fatum instare, saltem a Treveris, credatur. - Utinam quaesitum habeatur hic et dictum, num ullus apud ullos unquam de hac re sermo etiam simplicissimus fuerit. |
1042 A. Beets. [Nederlandsche] Volkswijsheid over het Weer. - Verslag en mededeelingen der Koninkl. Vl. Academ. 1908, bd. XXII, bl. 553-592. |
Voor een groot deel geput uit: |
Neerlandica varia de coeli statu, praecipuis quidem sumptis ex: |
A. Yermoloff. - R. Blumenfeld. Die Landwirtschaftliche Volksweisheit in Sprichwörtern, Redensarten und Wetterregeln. Bd. I. Der Landwirtschaftliche Volkskalender. Leipzig, Brockhaus, 1905. |
| |
| |
1043 H. Gierlichs. Wetterregeln aus der Gegend von M. Gladbach. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 133-134. |
1044 Les Météores. R. Basset. - F. Petigny. L'Arc-en-ciel, § 85-83. (En Afrique; et au Perche). - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 221-222, 273.
Suite de RTrP. 1887, t. II, p. 114; 1890, t. V, p. 536; 1891, t. VI, p. 361; 1893, t. VIII, p. 623; 1895, t. X, p. 36-37, 52, 595-597; 1896, t. XI, p. 245-246, 531-533; 1897, t. XII, p. 627; 1900, t. XV, p. 17-19; 1901, t. XVI. p. 384-386, 468, 566-567; 1902, t. XVII, p. 55-56, 141-142, 361-364, 455-456, 573; 1903, t. XVIII, p. 224-225, 282, 338, 374, 505; 1904, t. XIX, p. 45, 182, 462-463; 1905, t. XX, p. 30, 474-475; 1906, t. XXI, p. 101-102, 231, 381; 1907, t. XXII, p. 17, 129-130; et passim. |
1045 Les Météores. R. Basset. - F. Petigny. Les Étoiles filantes, § 49-51. (En Afrique et au Perche). - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 222-223, 273.
Suite de RTrP. 1891, t. VI, p. 549; 1895, t. X, p. 581, 627; 1896, t. XI, p. 578-579, 656-657; 1898, t. XIII, p. 178-179, 671; 1899, t. XIV, p. 97-98; 1900, t. XV, p. 119; 1901, t. XVI, p. 385, 468, 565-566; 1902, t. XVII, p. 342, 453, 458-459, 472-473; 1903, t. XVIII, p. 99-100, 224, 433; 1904, t. XIX, p. 43, 380; 1905, t. XX, p. 476; 1906, t. XXI, p. 103-104, 232; 1907, t. XXII, p. 129. |
1046 Les Météores. F. Petigny. Au Perche. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 272-276. Suite de RTrP. 1902, t. XVII, p. 452-453. |
1047 Les Taches de la Lune. III. Légendes diverses. R. Basset. 1. Marques de propriété; 2. Des corps raréfiés et des corps denses. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 220-221.
Cf. Les Taches de la Lune. I. L'Image d'un être humain. RTrP. 1886, t. I, p. 60; 1887, t. II, p. 406; 1888, t. III, p. 129-136; 1890, t. V, p. 117-119; 1892, t. VII, p. 448, 553; 1901, t. XVI, p. 22, 52; 1902, t. XVII, p. 322-329, 591; 1903, t. XVIII, p. 105-107, 225, 375, 434-437; 1904, t. XIX, p. 92-94, 144-145, 225-226, 356-358; 1905, t. XX, p. 22-24, 87-90, 215-216, 440-443; 1906, t. XXI, p. 235; 1907, t. XXII, p. 396.
Cf. Les Taches de la Lune. II. L'Image d'un animal. RTrP. 1888, t. III, p. 136; 1902, t. XVII, p. 329-330. |
|
1048 L. Courthion. Sobriquets bas valaisans. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 59-62. |
Spotwoorden op gewesten en vlekken. |
In regiones et vicos lepidè dicta. |
1049 Les Esprits forts à la Campagne. F. Petigny. XI. Au Perche. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 291-292.
Suite de 1892, t. VII, p. 293-298; 1893, t. VIII, p. 553-554; 1896, t. XI, p. 560; 1902, t. XVIII, p. 502-503; 1905, t XX, p. 249-250, 513-514; 1907, t. XXII, p. 255-256. |
Om (zelfs zonder erg) te gekken op kerkezaken. |
Facetè dicta, etiam plena tantum iucunditatis, in rem ecclesiasticam. |
1050 J. Schmidt. Einige Ortsneckereien im Markgräflerland. - Al. 1908, N.F., Bd. IX, S. 65-70. |
1051 O. Schulte. Ein Spottlied. - HBV. 1908, Bd. VII, S. 124-125.
... der Heuchelheimer auf die Kinzenbacher, [i.d. Nähe Giessens] und stammt aus alter zeit.
Vgl. HBV. 1905, Bd. IV, H. 2 u. 3: Spottnamen und -versen. |
Enkel woorden. |
Nonnisi voces. |
| |
| |
1052 Les Sermons facétieux. L. de V.H. - M.L. IX. Le Sermon du Recteur de Loc-Ronan; X. Le Curé d'Anthy. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 293.
Suite de RTrP. 1886, t. I, p. 78, 225-228; 1887, t. II, p. 210-214; 1893, t. VIII, p. 176-179; 1899, t. XIV, p. 223, 442, 650; 1900, t. XV, p. 503-504, 664; 1903, t. XVIII, p. 543; 1906, t. XXI, p. 400-403. |
1053 A. Zindel-Kressig. Schwänke und Schildbürgergeschichten aus dem Sarganserland. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 54-56. |
|
1054 M. Wutte. Zaubersprüche aus Kärnten. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 132. |
|
1055 [I, 527] A. Brunk, Rat to, wat is dat! M. 2,40. Nachtrag, 8o, 12 S.M. 0.30. (ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 156 = Wehrhan). |
Wossidlo's Mecklenburgisches Rätselwerk blijft onovertroffen voor Duitschland. maar Brunk's werk was niet nutteloos voor den luimigen kant van 't vak. (W.). |
Eruditissimi Wossidlo de ‘Mecklenburgicis interpretandis’ opus manet quidem pro Germania in primo, verùm haec nova nostri Brunk inquisitio inde non fuit, saltem quoad lepidiora, supervacanea. |
1056 E. Clarac. Proverbes et curiosités du dialecte Strasbourgeois. Paris, Didier, 1908, in-12, 200 p. |
1057 H. Gierlichs. Rätsel aus der Gegend von M. Gladbach. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 134-136. |
1058 H. Gierlichs. Sprichwörter aus der Gegend von M. Gladbach. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 66-68. |
1059 M. Krasmann. Volksrätsel aus Barmen. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 139-140. |
1060 J. Müller. Neujahrssprüche. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 59-61. |
1061 K. Prümer. Niederdeutsche Redensarten aus der Westfälischen Mark. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 129-132. |
1062 F. Sch. Sprichwörter, Beispielsprichwörter und sprichwörtliche Redensarten in bergischer Mundart. - ZVRWV. 1908, Bd. V.S. 121-126.
1. Vam Eten on Drenken; 2. Van anger Lüht; 3. Allerhank. |
Velen daaronder worden ook in 't Vlaamsch gezeid. |
Etiam in lingua fllandrica quaedam hic notata dicuntur. |
1063 W. Unseld. Schwäbische Sprichwörter und Redensarten. - ZDM. 1908, B. III, S. 249-256. |
Enkel aangehaald met hier en daar een opmerking om 't gezegde te beamen of de waarheid ervan te betwisten. |
Enumerantur, ad summum, notis philosophicis ornata, proverbia. |
1064 G. V[an] d[e] P[utte]. Nog vlaamsche woorden en spreuken. - B. 1908, bd. XIX, bl. 271-272.
Verv. v. B. 1896, bd. VII, bl. 363-367; 1897, bd. VIII. bl. 15-16, 29-31, 41-46, 60-62, 78-80, 95-96, 124-126, 157-159, 189-191, 204-207, 220-223, 249-252, 266-272, 285-288, 298-302, 327-331; 1898, bd. IX, bl. 233-238, 249-255, 284-286, 349-350; 1899, bd. X, bl. 27-29, 108-110, 173-176, 233-235, 253-256, 269-271, 277-278, 318-320, 333-335, 363-367; 1900, bd. XI, bl. 109-110, 303-304, 316-320, 382-383, 398-399; 1901, bd. XII, bl. 30-32, 48, 78-79, 92-93, 220-221, 382-383.
Flandrica varia dicta. |
| |
| |
1065 Wippermann. Paderborner Wörter und Ausdrücke. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 126-128.
1. Betrunkenheit; 2. Weinen; 3. Lachen; 4. Husten; 5. Menge; 6. Hinterer; 7. Tiernamen; 8. Tierstimmen. |
|
1066 V. Delaporte, S.J. Rennes sauvée par Notre-Dame des Miracles. Mystère en trois tableaux et en vers. Rennes, Bahon, 1908, 35 p. (Et. publ. p. des PP. d.l. Comp. d. Jésus. 1908, t. CXVI, p. 424-425 = H.M. Villard). |
1067 Wat men weet van ‘Faust’ te Brugge? - B. 1908, bd. XIX, bl. 79. |
Kleine overblijvende herinneringen. Vraag naar meer. |
Ultimae brugenses recordationes legendae de ‘Faust’. Plures rogantur. |
| |
4. Zeden. - Gesta.
1068 E. Edmont. Anciennes Fêtes de Picardie. I. La Fête aux Cornets, à Corbie (Somme); II. Course du Chapelet, à Saint-Quentin; III. Les Bouchers de Soissons (en chasse au commencement du carême). - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 281-282. |
1069 P. Felix. Bilder aus dem deutschen Bierleben. - Wo. 1988, Bd. X, S. 1396-1400, mit Abbild. |
Wat en hoe en wanneer gedronken? - Luimig. |
Quid, quomodo, curque bibendum? - Lepidè tractatur. |
1070 J.Ph. Glock. Die preussischen Werber im ‘Leimstollen’ zu Leutersberg. Eine Episode aus dem siebenjährigen Kriege. - Al. 1908, N.F., Bd. IX, S. 81-90. |
Krijgersverwerving-doeningen. |
Militiae petitorum gesta. |
1071 [I, 180] A. Harou. Traditionnisme de la Belgique. Corps humain. - RTrFE. 1908, t. IX, p. 41-53, 89-93; Les Domestiques. - Ibid. p. 132-136, 153-156. |
1072 Villégiatures Françaises. A. Le Braz. - Ch. Le Goffic. - M. Barrès. - G. Derville. En Bretagne. I. Les Pardons; II. Costumes Bretons; III. Coiffes Bretonnes; IV. Une Plage Bretonne. - APL. 1908, t. LI, p. 128-129, ill. |
Letterkundig. |
Litterariè. |
|
1073 Les Marques de Propriété. A. van Gennep. XXV. En Anjou. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 265-266.
Suite de 1901, t. XVI, p. 403; 1902, t. XVII, p. 222-223, 331, 517-519; 1903, t. XVIII, p. 588-592; 1904, t. XIX, p. 79-83, 271-275, 470-474; 1905, t. XX, p. 20-21, 200; 1906, t. XXI, p. 113-124. |
1074 K. Wehrhan. Alter Rechtsbrauch in Barntrup (Lippe). - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 73. |
Jaarlijksche omgang van een soort grenswakers, die dan op een vergelegen hof moesten bepannekoekt worden. |
Quotannis circumibant quidam quasi custodes liminum oppidi, hacque occasione in villa longiùs distanti epulandum habebant. |
1075 K. Wehrhan. Die Fastnachtssitzung, ein alter Brauch in Barntrup (Lippe). - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 74. |
Ze was nl. de eerste zitting der Wet na Driekoningen, waar veehoeders |
Fuit np. concessus senatûs oppidi primus post Epiphaniam, in quo |
| |
| |
kwamen verklaren hun ambt in 't loopende jaar goed waar te nemen. Dan kregen ze ‘einen grossen Stuten’ ... enz. (Vgl. tk 1077). |
tunc cuiuscumque generis pastores attestatum veniebant se anno sequenti rem suam bene gesturos. Quo facto ipsi ‘einen grossen Stuten’ recipiebant. |
1076 K. Wehrhan. Grenzbegehung in Barntrupp (Lippe). - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 73.
‘...in früheren Zeiten [?] alle paar Jahre... um der heranwachsenden Jugend die städtischen Grenzen zu zeigen.’ |
Hier kreeg een 'n oorveeg, en daar wierd een in 't water gestooten enz. |
Alius in uno loco puer vapulabat, alius in alio aqua mergebatur, alius porro aliter. |
1077 K. Wehrhan. Der ‘Stuten’ als Geschenk [in Lippe]. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 73-74. |
Hoe in veel gelegenheden daar wittebrood aangeboden wordt aan of vanwege openbare ambtenaars.
(Vgl. tk 1075). |
In multis ibi adiunctis panes candidi ad principes civitatis aut ab eisdem ad privatos offeruntur. |
|
1078 May. Die Verehrung der Quellen und Brunnen in Deutschland. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 144-145. |
Een antwoord aan den oproep van O. Schell. ZVRWV. 1907, S. 224. Hier een geval van een ‘Pfingstbrunnen’ bij Dortmund, en de verleden Pinkstergebruiken eromtrent. |
Respondendo quaestioni factae ab O. Schell, citatur casus quidam ‘fontis’ dicti ‘Pfingstbrunnen’, circa quem erant usus. |
1079 O. Schulte. Taufsitten und -bräuche in einem oberhessischen Orte vor 250 Jahren und heute. - HBV. 1908, Bd. VII, S. 65-78. |
Naar een dagboek van een dorpspastor (1647-1682): gebruiken thuis en in de kerk. |
Usus baptismales domestici et ecclesiastici. Ex annotationibus quotidianis cuiusdam pastoris ruralis. |
|
1080 H.E.W. Bartz. Das Hausrichten. Eine alte Sitte [noch ca 1850 in der Grafsch. Moers, Rheinland]. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 111-114.
Cf. n. 952. |
1081 E. Güldner. Gebehochzeiten in Radevormwald. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 114-117. |
Huwelijksgebruiken zooals Steller ze beleefde in 1881. |
Usus nuptiales qualibus adfuit Auctor ao 1881. |
1082 J. Mayer. Der Besen als Brautwerber. (Mündlich aus der Eifel). - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 144. |
Een bezem dwars voor de deur gelegd. Veel freulen stapten erover; eene raapte hem op... Besluit: zij zou de beste huisvrouw zijn. - Een ‘gebeurd’ geval. |
In transversam ianuam ‘erat’ scopula posita. Virginibus deinde omnibus ulteriùs transgressis, praeter unam dictas scopas tollentem, haec ideó visa est futura ut optima esset materfamilias! |
| |
| |
1083 L. Rien. Eine Hausrichtung [wie sie in seiner Jugend] an der Söse [und Rhume üblich war]. - HL. 1907-1908, Bd. IV, S. 156-158. |
|
1084 A.A. Dmitrievsky. Prazdnik Blagoviechtcheniia Presviatyia Bogoroditzy v Nazaretie i palomnitcheskiia khojdeniia po Galileie v martie miesiatzie [La fête de l'Annonciation de la Sainte Vierge à Nazareth et l'allée des pèlerins en Galilée au mois de mars]. - Communications de la Société russe de Palestine (Saint-Pétersbourg), 1908, t. XIX, p. 201-240. |
1085 [I, 187, 544] Pèlerins et Pèlerinages. P. Laurent. CCXXVI [?]. Pèlerinages du Morbihan en 1818: CCXXVI [?]. Le Croisty. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 270-272. |
|
1086 W. Tschinkel. Volksspiele in Gottschee. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 108-112 (Schluss f.).
1. Steinchen spielen; 2. Nüsse herausschlagen; 3. Klötze spalten; 4. Knöpfe spielen; 5. Rumpel dich, Haselnussstamm; 6. Hansl, wo bist? 7. Rollen; 8. Stäbchen spielen; 9. Kläger. |
1087 K. Wehrhan. Kinderspiele aus Lippe. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 81-93; 184-197. |
Inzonderheid gezelschapspelen onder 't zingen van kinderdeuntjes; hiervan de woorden. |
Praesertim lusiones communes quas, cantando pueriliter, ludunt: adsunt harum cantilenarum hic voces. |
|
1088 K. Wehrhan, [Heilmittel]. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 149-150.
Gegen Wechselfieber; Gegen Warzen; Gegen Halsweh. |
1089 K. Wehrhan. [Hütmittel]. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S 149-150.
Nach dem Gähnen ein Kreuzeszeichen; An Hundskamillen darf man nicht riechen. |
|
1090 F. Skowronnek. Tiere als Wetterpropheten. - Wo. 1908, Bd. X, S. 1822-1824. |
Pratendeweg wordt vermeld dat er nog veel lieden op volkskundige weêrvoorspellingen voortgaan, inzonderheid op dierendoeningen... dewelke allemaal vooral deze laatsten, weinig ernstig zijn. |
Nostris etiam diebus multi folkloricis, vel animalibus, quamquam maximè vanis, coeli significationibus constanter incumbere.... effutiuntur. |
1091 Wehrhan. Zum Tierprozess. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 146-147.
Cf. ZVRWV. 1904, Bd. I, S. 65 ff. |
Een zwaluw misdeed eens in een kerk te Trier; en alle de zwaluwen die nog uit- en invliegen zouden, werden ter dood veroordeeld. - Uit een XVIIId-eeuwsch boek. |
Hirundine quadam Treviris quondam in ecclesia pudorem oblita, statim hirundines omnes quae posthac ecclesiam intrarent, capite damnatae fuerunt. - Ut fert liber quidam ex sec. XVIIIo. |
1092 E. Weslowski. Die Melksteine im romänischen Volksglauben. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 136-137. |
Een soort tooversteen gebruikt om de koeien meer melk te doen geven. |
Lapis est quasi magicus, qui ab agricolis ad lactis bubuli abuudantiam obtinendam adhibetur. |
| |
| |
1093 E.B. Pitman. Burial of Amputated Limbs. - FL. 1908, v. XIX, p. 234. |
Aangeving van een bekend geval. |
Casus quidam uti evenit. |
1094 S.R. ‘Ne te lave jamais’. - L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 116. |
Een volksvoorschrift in Ialien, zoo vroeger, zoo heden. |
Ut olim adhuc ab Italis id edicitur. |
1095 Superstitions de civilisés. E. Edmont. II. Petites superstitions d'un écrivain français [Charles Nodier], - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 267-268.
Tirées de: Mennessier-Nodier. Charles Nodier, épisodes et souvenirs de sa vie. 1867, p. 122.
Suite de RTrP. 1887, t. II, p. 193-195; 1890, t. V, p. 648-650; 1894, t. IX, p. 325, 500; 1901, t. XVI, p. 57-58. |
1096 K. Wehrhan. Hexenvertreibung [in dem lippischen Dorfe Almena] am Maitage [am Abend des 30. April]. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 72-73. |
Kindergeplogentheid. |
Puerilis usus. |
|
1097 Coutumes et Fêtes de la Saint-Jean. du Roure de Paulin. IX. La Fête de Saint Jean-Baptiste à Massiac. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 238-239.
Suite de RTrP. 1886, t. I, p. 171-172; 1887, t. II, p. 26, 178, 336, 538; 1888, t. III, p. 328-330, 440-443; 1890, t. V, p. 382; 1893, t. VIII, p. 95, 592; 1894, t. IX, p. 330; 1895, t. X, p. 350-352; 1897, t. XII, p. 312-313; 1901, t. XVI, p. 401; 1905, t. XX, p. 458-459; 1907, t. XXII, p. 77-78. |
1098 A. Dettling. Die Hirsmontagfeier [1. Montag nach der alten Fastnacht] im Kapuzinerkloster zu Arth. 1765-1766. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 81-91. |
Uit een achtiendeeuwsche verzameling van oorkonden en levensindrukken. |
Ex collectis quibusdam sec. XVIIIi documentis et commentariis. |
1099 [A Dumnow (Angleterre), chaque année, l'on décerne ‘la fleche du Lard’ à ceus des ménages qui n'ont jamais connu de disputes depuis le mariage]. - RTrFE. 1908, t. IX, p. 141. |
Hoe men te werk gaat. |
Quomodo res procedat. |
1100 R. Lindner. Ein ausgestorbener Osterbrauch aus Dresdens Nähe. - MVSV. 1908, Bd. IV, S. 353-354. |
Wat men deed met de Paascheieren. |
Quomodo ‘ova Paschalia’ tractarentur. |
1101 J. Tuma. Da Woussavogl im Böhmerwalde. Volksbrauch zu Pfingsten. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 132-136. |
Tusschen menige gebruiken die aangewezen worden, een in 't bizonder bestaande uit een maaltijd van eiers en spek enz., die men eerst rondhaalt al den ‘Woussavogl’ zingende. |
Memoria revocantur varii usus, explanatur deinde speciatim unus secundum quem ova, larda et alia festivè edenda singulis ex domis, carmen suum ‘Woussavogl’ canendo, inquirunt! |
1102 [I. van den Bergh]. Luilak. - DB. 1908, bd. VIII, bl. 33-34. |
Zang- en zwerfgebruik van schoolkinderen op Luilak d.i. Zaterdag vóór Pinksteren. |
Neerlandicorum scholasticorum puerorum cantus et circuitus in die sabbati a. Pentecosten. |
1103 Wehrhan. Kilian, ein Volksfest in Schötmar in Lippe. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 145-146. |
Ter eere van S. Kiliaan, hun eersten geloofsbode; ze stellen hem voor door |
In honorem np. sui primi apostoli; quem ceteroquin imagine qua- |
| |
| |
een gemaakte pop die rond gedregen wordt, en nadien de beek ingegooid. |
dam, sub forma pupae, exhibitum prins circumferunt, deinde torrentem iniiciunt. |
| |
5. Geschriften. - Scripta.
1104 O. Clemen. Ein Spottgedicht aus Speyer von 1524. - Archiv f. Reformationsgeschichte. Texte u. Untersuchungen. 1908, Bd. V, S. 77-86. |
1105 F. Castets. ‘Li Livres Bakot’, manuscrit contenant des parties d'échecs, de tables et de merelles. - Mélanges Chabaneau [cf. n. 747], p. 691-705. (Rom. 1908, t. XXXVII, p. 454-455 = A. Thomas). |
1106 H. Delehaye. Le pèlerinage de Laurent de Pászthó au Purgatoire de S. Patrice. - AB. 1908, t. XXVII, p. 35-60. |
Tekstuitgave: over een XVdeeuwsche reize naar de beruchte iersche krochte: ondernomen een tachtig jaar vóór dezer demping. |
Editur sec. XVi textus in quo de peregrinatione quadam ad specum illum notissimum, circa 80 annos antequam operiretur, suscepta. |
1107 G.A.C.W. de Thouars. Brêef van Swôflings Hinte oet Amsterdam an zin Volk in de Lutte bï Oldenzel. - DB. 1908, bd. VIII, bl. 36-50. |
Berijmde brief van Hinte die al 't kwaad van Amsterdam beschrijft om te mogen weêr huiswaarts keeren. In 't Twentsch opgesteld. Met toelichtingen uitgegeven. - Overdruk uit den Overijs. Alm. voor Oudh. en Lett. van 1840. |
Litterae fictae cuiusdam batavi Henrici maledice de Amstelodamo dicentis... reipsa rus redire cupientis. - Non quin explanentur, accuratè editae. |
1108 W. Foerster. Le Saint Vou de Luques. - Mélanges Chabaneau [cf. n. 747] p. 1-56. (Rom. 1908, t. XXXVII, p. 445-446 = A. Thomas). |
Oordeelkundige uitgave van een fransch gedicht over het ‘mirakel van den Volto Sancto ten voordeele van den speelman’. |
Criticè editur gallicum vetus de noto ‘miraculo’ poema.
(Cf. n. 111). |
1109 A. Marmorstein. Eine hebräische Anekdotensammlung aus dem XVIII. Jahrhundert. - MJV. 1908, Bd. X, S. 120-122. |
Handschrift: 75 Erzählungen. |
|
Beschrijving ervan. |
Descriptio. |
1110 P. Meyer. Recettes médicales en français publiées d'après le ms. Bibl. Nat. (Paris) Lat. 8654b. - Rom. 1908, t. XXXVII, p. 358-377. |
Iets uit de XIVe eeuw. |
Quaedam ex sec. XIVo. |
1111 Miracle de Ste Hostie conservée dans les flammes à Faverney en 1608. Besançon, Secrétariat du Congrès national eucharistique, in-8o, vi-208 p. ill. |
Uitgave der ambtelijke betuigstukken. |
Authenticarum tabularum editio. |
1112 Stegenšek. Grabverse aus Gonobitz (in Steiermark) und Umgebung). - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 23-29. |
1113 W. Süss. Schwäbisches Werbeliedchen aus dem XVII Jh. - HBV. 1908, Bd. VII, s. 122-123. |
| |
| |
1114 P.L. van Eck. Twee ‘Keien’. - V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 158-163. |
Van 't volk van Amersfoort en van dat van Poperinghe zegt men dat ze ‘den kei in 't hoofd hebben’ = niet recht wijs zijn. Daarop twee oude legenden, uit almanakken getrokken: van twee groote ‘kei[kopp]en’, nl. van een van Amersfoort, en van een van Poperinghe. |
De incolis oppidorum Amersfort et Poperinghe dicitur ‘eos ferre in capite calculum’ i.e. eos aliquantulum desipere. De his duae fabellae, ex calendariis excerptae: unde, ut supra-inscribitur, de ‘duobus calculis’, altero ex Amersfort, altero ex Poperinghe. |
1115 Th. Vogt. Volkskundliches aus alten Akten. I. ‘Wahre Erzehlung eines Geschichts, so zu Rheinfels anno 1699 den 4. d. Aug. sich zugetragen hatt’. - HBV. 1908. Bd. VII, S. 44-46. |
Naar een Hs. der bibliotheek te Cassel. Geschiedenis van een jongeling, die door den duivel verscheiden maal aangezocht werd om zijn ziel te verkoopen en telkens weêrstond. |
Narratio ex manuscripto quodam Castellensi authenticè sumpta; in quo agitur de aliquo iuvene qui diabolo, eum suam animam iterum atque iterum roganti, nunquam resistere destitit. |
|
1116 U. Chevalier. Un document en faveur de Lorette (1310). [Un faux]. - Mélanges d'archéologie et d'histoire. 1907, t. XXVII, p. 143-151; Histor. Jahrbuch. 1907, Bd. XXVIII, S. 603-604 = G. Allmang; Bibliothèque de l'École des Chartes. 1907, t. LXVIII, p. 429-430).
Cf. nn. 844, 845, 1265-1270. |
1117 E. Matthieu. Exécution d'une sorcière dans la forêt de Mormal. - Bull. de la Soc. d'Études de la prov. de Cambrai. 1908, t. XII, p. 28-30. |
Uittreksel uit boschrekeningen van 1609 tot 1612. |
Excerptum ex rationibus nemoralibus inde a 1609 ad 1612. |
1118 O. von Zingerle. Singender Brunnen. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 131. |
Twee vermeldingen van zoogenaamde ‘zingende bronnen’; uit oude oorkonden. Leven die benamingen nog voort in Tirol, wordt er gevraagd? |
Duo proferuntur ex antiquis documentis Tirolensibus. Rogatur an adhuc isti fontes ita vocentur. |
|
1119 Allusions anciennes à des chants populaires. P. S[ebillot]. I. En Bretagne. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 223. |
Uit een XVIdeeuwsch boek, een zinspeling op een ouderen bertoenschen zang nog gezongen in de XVIe e. |
Apud auctorem ex seculo XVIo visum est aliquid cadere in antiquius Britannicum carmen. |
1120 K. Baas. Zu Heinrich Louffenbergs Gesundheitsregiment. - Al. 1908, N.F., Bd. IX, S. 137-139. |
Geneeskundige wenken uit oude boeken. |
Ex veteribus scriptis medicinalia varia. |
1121 R. Coppieters. Journal d'événements divers et remarquables (1767-1797). Ed. P. Verhaegen. (Publ. de la Soc. d'Emul. de Bruges). Bruges, De Plancke, 1907, gr. in-8, 438 p. (Ann. de la Soc. d'Emul. de Bruges, 1908, t. LVIII, p. 214-219 = L. Ryelandt). |
Eenige volkskundige dingen onder veel brugsche gebeurtenissen. |
Folklorica nonnulla inter alia historica brugensia eventa. |
| |
| |
1122 Gailly de Taurines. Benvenuto Cellini, à Paris sous François I. Paris, Daragon, in-8, 182 p. ill. Fr. 6. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 114). |
Cellini heeft van hem gedenkschriften achtergelaten, met daarin zedenbeschrijvingen. Hier wordt een deel daarvan uitgegeven, dat te zeggen wat betrekking heeft op zijn verblijf te Parijs van 1540 tot 1545. |
Ex commentariis ipsius Cellini (in quibus notetur descriptiones morum non deficere) excerpta quaedam hic eduntur, talia np. quae respiciunt ad tempus quo Lutetiae remansit (1540-1545). |
1123 K. Helm. Volkskundliches aus mittelalterlichen Denkmälern. - HBV. 1908, Bd. VII, S. 119-122. |
Uittreksels: 1. uit een XIVdeeuwsche sermoenen verzameling van een minoriet, bijgenaamd ‘Greculus’; zijn werk is ‘de tempore per circulum anni’. 't Hier aangehaalde betreft het slaan met roeden te Paschen; de tooverende vrouwen; het uitdrijven des duivels. - 2. uit de Apokalypse Heinrichs von Hesler (XIVe e.): over droombedied, en over de bepaling en 't laatst-oordeel-lot der ‘wilde [bosch]lieden’. |
Ex 2 scriptis sec. XIVi traduntur hic excerpta: de ‘percussione’ in die Paschae, de vetularum incantationibus, de expellendo diabolo; - de somniis, de agrestibus gentibus. |
1124 [I, 570] Les Traditions Populaires et les Écrivains Poitevins. L. Desaivre. IX. Guillaume Bouchet (suite). - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 243-246, 297-300, 358-366.
Varia, entr'autres: présages, préservatifs, langue verte au XVIe s. [cf. n. 1147], sentences. |
1125 T.W. van Marle. [Overijselsche landaard]. - DB. 1908, bd. VIII, bl. 35. |
Spreuk uit een Overijs. alman. van 1841. |
Quales sint incolae pagi Overijsel, attestante veteri verbo ex calendario desumpto. |
1126 Wehrhan. Eigentumspruch aus einem alten Gebetbuch [1795]. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 149. |
1127 Wippermann. Volkskundliches bei F.W. Grimme. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 145. |
Aanwijzing dat er een schat volkskunde in Grimme's werken verborgen zit. |
Significatur apud illum auctorem pretiosissimas res ethnologicas haberi. |
| |
III. Vorschingen. - Quaestiones.
A. Algemeene. - Generales
1128 F.S. Krauss. Slawische Volksforschungen. Abhandlungen über Glauben, Gewohnheitsrechte, Sitten, Braüche und die Guslarenlieder der Südslawen, vorwiegend auf Grund eigener Erhebungen. Leipzig, Heims, 1908, gr. 8o, vi-431 S. M 11. (Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 98. = F. von Gerhardt; ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 150-152 = O. Schell). |
1129 J. Rougé. Agnès Sorel et les Légendes lochoises. Paris, Lechevalier, gr. in-8, 4 p. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 120). |
| |
| |
1130 E. Schmidt. Deutsche Volkskunde im Zeitalter des Humanismus und der Reformation. (Historische Studien. Bd. XLVII). Berlin, Ebering, 1904, 163 S.M. 3. (Historische Vierteljahrschrift. 1908, Bd. XI, S. 141-142 = P. Joachimsen). |
1131 B. Stern. Geschichte der öffentlichen Sittlichkeit in Russland. Kultur, Aberglaube, Sitten u. Gebräuche. Eigene Ermittelgn. u. gesammelte Berichte. Bd. II. Russiche Grausamkeit, das Weib u. die Ehe, geschlechtl. Moral, Prostitut., gleichgeschlechtl. Liebe, Lustseuche, folklorist. Dokumente. Berlin, Barsdorf, 1908, 8o, v-652. M. 10. |
|
1132 Bagneux de Villeneuve. Le Baiser. 3e vol. L'Orgie Romaine. Paris, Daragon, in-8, 215 p. Fr. 8 (RTrFE. 1908, t. XII, p. 63-64 = [P. de Saint-Jean]). |
In geschiedkundig opzicht. |
Historicè traditur. |
1133 N. Bossut. Lamentations d'un vieux Knockois. - TCBBull. 1908, t. XIV, p. 343-344, ill. |
Hoe Knocke-aan-zee eruit zag, leên drie-en-twintig jaar. Vgl. een verderen twist daarover met R. Lippens, te lezen in TCBBull., ald., op bl. 401-403. |
Quid abhinc 23 annis, Flandrense maritimum oppidum ‘Knocke’ valuerit. Cf. altera parte, apud iuxta-cit. Auct., quomodo forsan de rebus inde mutatis, non sit lamentandum. |
1134 R. de Bettex. Paris au temps des Romantiques. - APL. 1908, a. XXVI, t. II, p. 34-35, ill. |
Ter gelegenheid van de tentoonstelling der Saint-Fargeau-bibliotheek: eenige beschouwingen. |
Occasione sumpta ex bibliotheca dicta ‘Saint-Fargeau’ nuper in conspectu habita, quaedam rememorantur. |
1135 Egerer Jahrbuch. Eger, Kobrtsch, 1908, Bd. XXXVIII, S. 318. (MVGDB. 1908, Bd. XLVII, Lit. Beil., S. 14-15 = A. Horcicka).
Daarin onder meer: A. John, Die Egerer Studenten an der Prager Universität von 1367-1585, in Heidelberg und Erfurt (S. 165-171); M. Muller. Egerländer Amulette (S. 290-316, mit Abb.). |
1136 A. John. Egerländer Heimatsbuch. Gesammelte Aufsätze. Bd. I. Eger, Selbstverl., 1908, 254 S. (DG. 1908, Bd. IX, Lief. 5, Umschl. S. 4 = Pilgrim; MVSV. [1906]-1908, Bd. IV, S. 383 = E. M[ogk]; ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 42 = M. Haberlandt). |
1137 E. Lambelet. Les Croyances populaires au Pays-d'Enhaut (Haute-Gruyère). - SAV. 1908, Bd. XII, S. 91-124.
I. Branche païenne. - II. Branche chrétienne: 1. Croyances concernant la vie future; 2. Formules d'exorcisme ou ‘secrets’; 3. La Légende diabolique; 4. Croyances superstitieuses. - III. Branche magique. |
Soort voordracht, een beetjen hoogdravend. |
Est quasi concio, aliquid putidius expressa. |
Daarin belangrijke teksten; doch niet de minste zorg om grenzen of gronden te onderscheiden of aan te duiden, waarbinnen of waarop de aangehaalde zaken gesteund gaan. |
Praeterea sanè proferuntur in ea textus magnopere ad rem pertinentes; sed quin aliunde termini aut fontes, in aut ex quibus theses habentur, aliquantulum saltem discernantur, imó indicentur. |
| |
| |
Steller ziet daarbij in folklore anders niets dan verouderde ‘superstitieën’, met ten hoogste wat dichterlijkheid om...; en folklore, meent hij, zit reeds van nu af aan, bijna geheel in het museum! Steller's tijd is beslist de volmaakte. |
Tandem, quod aeque gravissimum videtur, nihil apud Auctorem (rebus fortasse ultima-vice-novis studentem!), nihil valet factum ‘folkloricum’ nisi qua ‘superstitio quaedam obsoleta’, ut plurimum poetis amoena. ‘Folklorica’, sentit, ferè omnia iam nunc temporis in antiquorum numerum, in ‘musea’, reiecta fuerunt! Sed quid? Nequaquam! Longe nobis saltem (cf. Bvb. p. 1) alia mens est. Vaga sunt talia facta volubiliaque, et vigent et augescunt ubi ac tamdiu, quamdiu ibi mortales pro sua vita laborant. Nihil fermè talium, qualium ab hominibus origo tracta sit, ad ultimum non fit ‘folkloricum’. Ita quoque ‘folkloricae’ fient praesentes nostri sapientis Scriptoris sententiae, scilicet utique post sexcentos annos,... aut forsan, eheu, iam post pauciores! |
Wij, we meenen het liever anders (Vgl. Bvb. 1). Folklore is allerhande, en leeft en groeit-aan gedurig, zoolang er ievers volk den levensstrijd voert. Bijna alles wat van de menschen voortkomt, eindigt met folklore te zijn, zoo voorheen al het vroegere, zoo later al het onze. Hier Steller's opstel ook zal als folklore doorgaan, na een duizend jaar... en misschien zelfs nog vroeger!
L. De Wolf. |
|
1138 M. Willing (Bad Aibling) in Vergangenheit und Gegenwart. (Sonderheft zu DG. Bd. 69.). 1908, 183 S.M. 1,50. (DG. 1908, Bd. IX, Lief. 5, Umschl. S. 3 = S.). |
1139 B. Schwarz. Ortgeschichtliche Mitteilungen aus der Umgebung von Karlsruhe aus der ersten Hälfte des 18. Jahrhunderts. - Al. 1908, N.F., Bd. IX, S. 172-191. |
Met volkskundige daadzaken bij. |
In quibus facta folklorica adsunt. |
1140 F.G. Stebler. Am Lötschberg; Land und Volk von Lötschen. Zurich, Müller, 1907, 8o, 130 S. 138 Abbild. (REES. 1908, t. I, p. 306 = A. V[an] G[ennep]). |
Oprecht een voorbeeld van vlekgeschiedenis (A.v.G.). |
Optimè sumatur in exemplum (A.v.G.). |
|
1141 Aigremont. Volkserotik und Pflanzenwelt. Eine Darstellung alter wie moderner erotischer und sexueller Gebräuche, Vergleiche, Benennungen, Sprichwörter, Redewendungen, Rätsel, Volkslieder, erotischen Zaubers und Aberglaubens, sexueller Heilkunde, die sich auf Pflanzen beziehen. Bd. I. Halle, Trensinger, 1908, 8o, 165 S.M. 5. (ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 148 = M. Haberlandt). |
1142 R. Lasch. Dr. med. Sondersprachen und ihre Entstehung. - Mitteilungen der Anthropologischen Gesellschaft in Wien. 1907, S. 140-162. (Anthr. 1908, Bd. III, S. 614-615). |
Spraak en spreuken die hun ontstaan te danken hebben 1o/ aan den godsdienst; 2o/ aan maatschappelijke toestanden; 3o/ aan den drift der kinderen tot het spel. |
Idiomata et locutiones, quae originem ducunt 1o) ex religione; 2o) ex conditionibus socialibus; 3o) ex puerorum ardore ad lusum. |
| |
| |
1143 J. Ageorges. Le Deuil du Clocher. (Coll. ‘Les Pays de France’. 5). Paris, Libr. Nation., in-16, 180 p. Fr. 2. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 68-69).
Récits. Entr'autres trois études traditionnistes: ‘Le rôle du Cochon dans la vie du Paysan’, ‘La Bourrée’, ‘Nos Sorciers’ [du Berry]. (RTrFE). |
|
1144 E. Bergerat. Le ‘Teur’. - APL. 1908, a. XXVI, t. II, p. 97-98. |
De ‘Turk’ is een letterkundige en niet een aardrijkskundige eenling. - Losweg. |
Haec species ex litteris, non ex natura, sumpta fuisse - leviter narratur. |
1145 Les Conscrits du crime. - LT. 1908, t. X, p. 831-840, ill. |
Zeden en doeningen der Parijzer ‘Apachen’. - Een vluchtige gedachte ervan. |
De moribus Parisiorum desidum, dictorum ‘Apaches’, - strictim habetur. |
1146 M. Guéchot. Types populaires créés par les Grands Écrivains. Paris, Colin, 1907, 157 p. ill. Fr. 1,50. (V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 167 = A. D[e] C[ock]). |
Van 24 gasten in den aard van Don Quijote en Sancho Panza, Panurge, Figaro, M. Jourdain, M. de la Palisse, Gribouille, Gavroche,... hoe ze in 't leven geraakt zijn. |
De 24 ridiculis, quales iuxtà nominantur, viris, unde et quomodo orti sint. |
1147 A. Lechner. Gaunerlisten des 16. Jahrhunderts aus Neuveville. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 135-142. |
Met maatschappelijke bizonderheden over 't Deugnietenleven (Vgl. tk 1124). |
Etiam quaedam socialia ex nebulonum istorum vita. |
| |
B. Uit 't Dagelijksch leven. - De Quotidianis.
1. Binnenleven (huishouden, kinderwereld, afsterven). - De interioribus (domesticis, puerilibus, feralibus).
1148 Esser. Das Heiraten im Mai. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 46-49. (Gl. 1908, Bd. XCIII, S. 386). |
Bij de spreekwoorden, waarin het huwelijk te Mei afgeraden wordt, worden hier teksten over 'tzelfde uit verschillende boeken aangehaald. Wat den oorsprong dier meening aangaat, Steller kleeft de stelling aan van Gaidoz in Le Mariage en Mai. - Mélusine 1894-1895, t. VII, p. 105-111. |
Proverbiis, quibus Maiae nuptiae dissuadentur, adiunguntur hic textus ex variis libris, eadem consilia dantes. Quoad quaestionem cur ita quondam sensum fuerit, sequitur laudandus Auctor sententiam hic iuxtànotatam. |
1149 W. Wachter. Die Ehe. Ein kulturgeschichtl. Problem. Dranienburg, Orania, 1908, 8o, 115 S.M. 2. |
|
1150 G. Pitacco. De mulierum Romanarum cultu atque eruditione. LXXVr Jahresbericht der k.k. Staatsgymnasiums in Görg, 1907, 49 S. (Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 252-254 = R. Nihard). |
Hoe geene vrouw, buiten Cornelia, en misschien de eerste Sulpicia, in iets geholpen heeft om de latijnsche letterkunde |
Asseritur ceteras feminas, praeter Corneliam et fortè priorem Sulpiciam, nullo modo ad litteras |
| |
| |
te bevorderen; wanneer eene of andere zocht om ermeê bezig te zijn, dan was het uit pronkzucht (R.N.). |
latinas promovendas adiuvasse, sin autem simulando tantum et ad vanam gloriam. |
|
1151 H. Hepding. Die Cyriakswage in Neuhausen bei Worms. - HBV. 1908, Bd. VII, S. 32-39. |
Oudtijds bestond een gebruik dat kranke of betooverde kinders die niet gedijen konden, gedragen werden naar de weegschaal, die stond in of nabij sommige kerken (o.a. de kerk van den H. Cyriakus in Neuhausen). Daar waren ze af te wegen in koorn, brood, was of metaal, dewelke alsdan aan de kerk geschonken werden. Dit gebruik verloor allengerhand zijn oorspronkelijke beteekenis. In vele plaatsen nu werden dergelijke kinders gelegd in de wieg waarin het kind Jesus gelegen had - dit geschiedde meest op Kerstdag. - Elders nog werden ze gebaad in wijwater of wijbronnen. Deze veranderingen zijn uit te leggen door de tweevoudige beteekenis van 't w. ‘wiegen’ (= wegen en wiegen) waarop dan in het gebruikelijke vers het woord ‘gedigen’ rijmde; daarmeê rijmde ook nog: ‘gedîhen’ (= gedeihen), waaruit dan weder het eerste rijm ‘wiegen’ verward werd met ‘wihen’ = weihen = in wijwater baden.
E. Van Cappel. |
Variis exemplis exponitur debiles infantes olim allatos esse ad ecclesias (v.g. S. Cyriaci), qui ibi tritico, pane, cera aut quodam metallo ad suum pondus expenderentur, eaque ‘pondera’ deinde sancto ecclesiae patrono oblata mansisse. Posteriùs vero alibi aliter actum est. Quibusdam in locis, infantes sic aegrotantes in cuna ubi iacuerat Puer Iesus - hoc enim maximè usu veniebat die Natali Dni, - reponebantur; alibi aqua benedicta vel sacris fontibus mergebantur. Qui varii novi priscorum usuum modi ex confusione quadam verborum hac occasione usurpatorum originem suam traxisse videntur. |
1152 B. Kahle. Noch einmal ‘Kind und Korn’. - ARW. 1908, Bd. XI, S. 411. Vgl. Bolte in Euphorion, Bd. IV, S. 323 ff.; Hauffen in ZVV. Bd. X, S. 436 ff.; B. Kahle in ZVV. Bd. XVI, S. 311 ff. |
Verband tusschen aangehaalde volksgebruiken, betreffende kind en koorn. |
Quomodo sint inter se vulgares quidam usus spectantes ad prolem simul ac ad frumenta. |
|
1153 C. Kassner. Klapperbretter und anderes Volkskundliches aus Bulgarien. - Gl. [1902, Bd. LXXXII, S. 315-319;] 1908, Bd. XCIV, S. 7-11, mit Abbild. |
Aard en uitzicht. |
Qui sit quidque esse videatur. |
|
1154 A. des Vernyères. La Maison du Seigneur. Paris, Sansot, in-18, 252 p. Fr. 3,50. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 65-66 = [P. de Saint-Jean]). |
Zeden uit de fransche kostschool. |
Usus gallici scholares. |
1155 A. Ledieu. Le Roi des Grandes Ecoles à Abbeville, au XVe siècle. - AnEN. 1908, t. IV, p. 239-241. |
Op Vastenavond was, onder de knapen, de winner in 't hanengevecht ‘Koning der Schole’. - Oorkonde en bespreking. |
Discipulus qui fer. IIIa a. Cineres victorem in pugna suum gallum habebat, ut ‘Rex Scholae’ celebrabatur. - De his documentum quoddam et disputatio. |
| |
| |
1156 Ménageries en Chambre. - LT. 1908, t. X, p. 849-854, ill. |
Vermelding dat sommige lieden uit de hooge wereld, benevens honden en katten, nog andere lievedieren hebben: apen, slangen, hinden, enz. tot kreeften toe, waarmeê ze uitgaan of waarbij ze volk ontvangen. |
Certiores nos facit Auctor a quibusdam elegantioribus, praeter canes et feles etiam alia animalia delicata haberi: puta simios, angues, cervas et cetera, etiam astacos... quibus comitibus deambulatum eant, domique vulgo visantur. |
|
1157 A. Chudzinski. Tod und Totenkultus bei den alten Griechen. (Gymn.-Bibl. hrsg. von A. Hoffmann. Heft. 44) Gütersloh, Bertelsmann, 1907, 8o, 83 S. (HBV. 1908, Bd. VII, S. 131-132 = A. Abt). |
1158 A. Lods. La croyance à la vie future et le culte des morts dans l'antiquité israélite. Paris, Fischbacher, 1906-1907, in-8, 2 v., viii-292 p.; vi-190 p. (REES. 1908, t. I, p. 302-303 = A.J. Reinach).
‘Recueil complet et méthodique des textes existant sur ces matières complexes’ (A.J.R.). |
1159 L. Radermacher. Ἀμενηνὰ κάρηνα. - ARW. 1908, Bd. XI, S. 412-414. |
Vergeleken gevallen van kopafsnijding aan de dooden. |
Conferuntur inter se noti casus capitum mortuis abscissorum. |
1160 A. Wiedemann. Totenbarken im alten AEgypten. - Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 119-123, mit Abbild. |
Niet zonder groot belang was 't varen in 't oud Egyptische leven. Daaruit ontstond in de gedachten van de Egyptenaars ook het belang van 't varen in 't ander leven hiernamaals. Dan uit het inzien van dit laatste belang is bij hen het benutten van doodenschepen gesproten... Uitzicht en inhoud van zulkerhande schepen of schipsbeelden, dewelke men met meer andere nuttige zaken, den dooden ten dienste, in de grafsteden plaatste. - Grootendeels getrokken uit: |
Valde magni momenti apud vivos AEgyptios res nauticae erant. Inde, rati in altera vita ipsas paris aut maioris momenti futuras fuisse, naviculas ferales adhabuerunt... Apud Auctorem exponitur quid tales fuerint, quidque intus habuerint, et quomodo, una cum saluberrimis aliis rebus, mortuorum consortes, ipsique usui, sint sepulchro concessae. - Maxima parte ex: |
John Garstang's The Burial Customs of Ancient AEgypt, as illustr. by Tombs of the Middle Kingdom, being a Report of Excavations made in the Necropolis of Beni Hassan during 1902-1903-1904 London, Constable, 1907, 4to, xv-250 p., ill. |
| |
2. Buitenleven tegenover Natuur- of Wonderwereld. - De exterioribus erga Naturalia vel Mira.
1161 C. Duguet. Variations sur le gant. - Fe. 1908, t. VIII, p. 381, ill. |
Een vluchtig overzicht van 't handschoenverleden. |
Raptim de manicarum praeterita sorte. |
1162 [I, 606] L'Évolution du Costume. P. Laurent. II. Belle-Ile en mer. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 263-265. |
| |
| |
1163 E. Fischer. Die Haar- und Kleidertracht vorgeschichtlicher Karpathen- und Balkanvölkerschaften. - AfA. 1908, N.F., Bd. VII, S. 1-15, mit Abb. |
Bewerkt op geschiedkundige wijze. |
Historicè. |
1164 A. Franklin. La Civilité, l'Etiquette, la Mode, le bon Ton du XIIIe au XIXe siècle. T. I. Paris, Paul, 1908, in-8, xxxix-325 p. Fr. 5. (V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 166 = A. D[e] C[ock]). |
Met bewijsstukken, door een bevoegd man opgesteld. (A.D.C.). |
Ab idoneo Auctore cum argumentis exponitur. |
1165 [I, 600] Henriot. Histoire du costume. Renaissance. Louis XIII. (Suite). - APL. 1908. t. LI, p. 242, 289-290, 430-431, ill. |
1166 L'Ombrelle, fraîcheur du teint. - LT. 1908, t. X, p. 855-859, ill. |
Geschiedenis ervan sedert de XVIIIe eeuw voort. - Oppervlakkig. |
Quid subierit inde a sec. XVIIIo. - In summo tantùm tractatum. |
1167 L'Origine de la malle. - TAT. 1908, t. II, p. 570. |
Een woord erover. |
Parum. |
|
1168 Das Bauernhaus im Deutschen Reiche und in seinen Grenzgebieten. Hrsg. v. Verbande deutscher Architekten- und Ingenieur-Vereine. Einl. v. D. Schaefer. Dresden, Kühtmann, 1906, gr. 4o, 331 S., 548 Abbild., Atlas mit 120 Foliotaf. (SAV. 1908, Bd. XII, S. 157-159 = E. Hoffmann-Krayer). |
1169 Das Bauernhaus in Oesterreich-Ungarn und in seinen Grenzgebieten. Hrsg. v. Osterr. Ingenieur- u. Architekten-Verein. Dresden, Kühtmann, 1906, Lex. 8o, 224 S., 67 Abb., 6 Textaf., 75 Foliotaf., 1 Landk. (SAV. 1908, Bd. XII, S. 158-159 = E. Hoffmann-Krayer). |
1170 A. Dachler. Nordische Bauernhäuser. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 1-23, mit Abb. |
Grondige studie, gesteund op een uitgebreide literatuur, vooral op een reis naar het land zelf en naar de musea alwaar oude huizen uit alle gewesten ten toon gesteld zijn. Om velerhande redenen zijn de Noorsche gewesten grootendeels vrij gebleven van vreemden invloed, zoodat de inrichting der boerenwoningen nog heden nagenoeg onveranderd gebleven is. Des te belangrijker is dan ook zulke studie, daar zij de levenswijze der oude Germanen leert kennen en aantoont hoe de huidige boerenhuizen overeenstemmen met wat de overgeleverde sagen daarover bevatten.
E. Van Cappel. |
Quum varias ob causas, regiones septentrionales alienis condicionibus parum mutatae sint, ruricolarum domorum antiqua constitutio usque in hunc diem fere suo statu permansit. Ex qua domorum constitutione mores priorum Germanorum cognosci necnon veteres sagae et traditiones melius intelligi possunt. Haec omnia seriè tractat H.D. qui non modo auctores consuluit sed etiam ipsam regionem atque musea, ubi veteres domi exhibentur, exploravit. |
1171 [J.H. Gallée]. Het Nederlandsche Boerenhuis. - DB. 1908, bd. VIII, bl. 13-24. |
Voordracht. Steller ‘is tot zijn studie van het boerenhuis gekomen door de studie der dialecten.... Het verschil in dialect, zoo was zijn resultaat, moet het gevolg zijn van verschil in volksstam’. - Gedachtenwekkend. (Vgl. tk 1172). |
Concio est. Ruricolarum neerlandicorum domum explorandam censuit orator, postquam et ex eo quod dialectis studuerat... Sc. quoniam exitus eius studii fuerat: dialectos differre post stirpes. - Legenti cogitationes iniiciens est. |
| |
| |
1172 J.H. Gallée. Das niederländischer Bauernhaus und seine Bewohner. Utrecht Oosthoek, 1908, fol. Lief. 1 u. 2 (jede 16 Pl.).
Cf. n. 1171. |
1173 Gradmann. Das schwäbische Bauernhaus in Beziehung auf die Urgeschichte (Vortrag-Württemb. Anthrop. Ver.) - Korresp.-bl. d. deutsch. Gesellsch. f. Anthr. Ethn. u. Urgeschichte. 1908, Bd. XXXIX, S. 21-22. |
1174 [Pesslers Karte der Haustypengebiete im Deutschen Reiche]. - (Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 116. = R. A[ndree]).
Toestand der ‘Hausforschung im Deutschen Reiche’. |
1175 R. Wiedersheim. Der Bau des Menschen als Zeugnis für seine Vergangenheit. 4. Aufl. Tübingen, Laupp, 1908, viii-303 S., mit Abb. M. 7. |
|
1176 W. Gundel. Naive Ansichten über Wesen, Herkunft und Wirkung der Kometen. - HBV. 1908, Bd. VII, S. 78-115. |
Besluit: De voorstellingen over het wezen, den oorsprongen de werking der kometen, bij de westervolkeren, van af de grieksche natuurphilosophen door de eeuwen heen, kunnen hoofdzakelijk tot drie groepen herleid worden, naarmate zij uit den godsdienst, de wetenschap of het eenvoudig gemoed geput zijn. De komeet is ofwel een daimonisch wezen, dat vanzelf onheil aanbrengt, ofwel een vurig natuurlichaam dat door natuurlijke uitstraling schade aanricht; ofwel een hemelbode - 't zij geest 't zij stoffelijk vuur, - door de godheid gezonden om de menschen de goddelijke gramschap aan te kondigen en tot boetveerdigheid en zoenoffers op te wekken. |
Concluditur omnes ideas de cometarum natura et origine et actione, apud occidentales gentes antiquas et recentes ad tres series, prout ex religione, aut scientia, aut simplici populari phantasia sumuntur, posse reduci: 1. daemones esse putant, qui ipsimet calamitates afferunt; 2. aut corpora ignea, naturali virtute nocentia; 3. vel nuntios divinos, sive spiritus, sive materiales ignes, qui homines de ira divina certiores faciendos habent eosque ad ipsam paenitentiâ et sacrificiis sedandam promovent. |
Ernstige studie. Nog een grond, betrekkelijk de 3de groep en die niet benuttigd werd, zijn de annalen en kronijken uit de Middeleeuwen.
E. Van Cappel. |
Diligentissima conquisitio. Alii praeter exercitos fontes, et ad 3m praesertim seriem pertinentes, sunt annales et chronica medii aevi. |
|
1177 E. Cosquin. Le Lait de la mère et le Coffre flottant. Légendes, contes et mythes comparés à propos d'une légende historique musulmane de Java. - Rev. des Quest. hist. 1908, 2e s., t. XXXIX, p. 353-425. |
|
1178 H. d'Arbois de Jubainville. Enlèvement [du taureau divin et] des vaches de Cooley. Chapitres VIII-XIII. - RCel. 1908, t. XXIX, p. 153-201. |
Oordeelkundig vertaald.
Cf. nn. 248, 1183. |
Criticè translatum. |
1179 L. Déjean. Le Chameau de Béziers. - RTrFE. 1908, t. IX, p. 99-101. |
Waaraan dit reusachtig feestdier zijn ontstaan te danken heeft. 't Is 't oude lastdier van S. Afrodisius, eersten geloofsbode aldaar. |
Unde giganteus ille festivus camelus sese habuerit: erat np. iumentum S. Aphrodisii, primi locorum illorum apostoli. |
| |
| |
1180 J.E. Harrison. The pillar and the maiden. - Proceedings of the Classical Association. 1908, v. V, p. 65-77. (AB. 1908, t. XXVII, p. 437, 440 = H. D[elehaye]). |
Niet ernstig, en volkomen misopgevat. (H.D.). |
Nec graviter nec rectè. |
1181 P.M. Huber. O.S.B. Beitrag zur Siebenschläferlegende des Mittelalters. III. Die Ueberlieferungsgeschichte der Legende. Die Syrische Texte... Programma v. Metten. 1907-1908, 8o, v-72 S. |
1182 F. Meissel. Die Sage vom Rattenfänger von Hameln. Hameln, Warneson, 1907, kl. 8o, 23 S.M. 0,25. (ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 77= Wehrhan).
... in Geschichte, Literatur und Kunst. |
Oordeelkundig. |
Criticè. |
1183 W. Ridgeway. The Date of the first shaping of the Cuchulain Saga. [Tain Bo Cualnge]. Extr. Proceedings of the British Academy. London, Frowde, 8vo, 34 p. (RCel. 1908, t. XXIX, p. 85-87; Rev. d'Hist. Ecclés. 1908, t. IX, p. 408).
Cf. nn. 248, 1178. |
1184 G. Salzberger. Die Salomo-sage in der semitischen Litteratur. Berlin, Nikolassee, 1907, 8o, 129 S. (RHR. 1908, t. LVII, p. 251-254 = M. Ben Cheneb). |
Hoe bij de Mahomedanen Salomon's geschiedenis verhaald wordt. |
Quomodo in regionibus Islamismi vita Salomonis narretur. |
1185 F. Sidgwick. ‘The Bitter [because Christ was beaten with one by his mother] Withy’ Ballad. - FL. 1908, v. XIX, p. 190-200. |
Oordeelkundige aanvulling bij de studiën daarover van Child, van Gummere, en van Gerould. |
Criticum complementum ad inquisitiones iuxtàdictorum auctorum. |
1186 J. Ulrich. Le fabliau du jaloux et de l'ange Gabriël. - Mélanges Chabaneau [cf. n. 747] p. 133-138. (Rom. 1908, t. XXXVII, p. 447 = A. Thomas). |
Tekstuitgave. |
Editur textus. |
1187 OEuvres en prose de Richard Wagner, trad. par J.G. Prod'homme et F. Holl. T. III. Paris, Delagrave, in-18. Fr. 3,50. (MLP. 1908, t. XX, p. 54* = E.A.). |
Daarin studiën over de Nibelungensage. |
In quibus examinatur Saga de ‘Nibelungen’. |
1188 A. Wallensköld. Le conte de la femme chaste convoitée par son beau-frère. Etude de littérature comparée. (Acta Societatis scientiarum fennicae. T. XXXIV. n. 1). Helsingfors. 1907, in-4, 172 p. (RCel. 1908, t. XXXVII, p. 191-192 = P. M[eyer]). |
1189 Whitley Stokes. The Training of Cúchulainn. - RCel. 1908, t. XXIX, p. 109-152. |
Oordeelkundig heropgemaakt. |
Criticè reconstituitur. |
1190 S. Widmann. Heidnische Spuren in christlichen Legenden unserer Gegend. [Lalmgau]. - Annalen des Vereins f. nassauische Altertumskunde und Geschichtsforschung. 1908, Bd. XXXVII, S. 59-71. |
1191 W. Wundt. Märchen, Sage und Legende als Entwickelungsformen des Mythus. - ARW. 1908, Bd. XI, S. 200-222. |
- Persoonlijke opvatting. |
Quid ipse sentiat. |
| |
| |
1192 A. Wünsche. Der Sagenkreis vom geprellten Teufel. Leipzig u. Wien, Akad. Verlag, 1908, ii-128 S. Kr. 3,60 (MJV. 1908, Bd. X, S. 127 = M.). |
Oordeelkundig onderzoek. |
Criticè iudicatur. |
1193 F. Zurbonsen. Die Völkerschlacht der Zukunft ‘am Birkenbaum’, sagengeschichtlich dargestellt. 2. erweit. Aufl. Köln, Bachem, 1907, 8o, 121 S.M. 2. (ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 153-154 = Wehrhan).
‘... die grosse westfälische Schlachtensage’. |
|
1194 R.A.T. Krause. Die Totentänze in den Marienkirchen zu Lübeck und Berlin. Zeitschr. der Ver. für Lübeckische Gesch. u. Altertumskunde. 1908, Bd. IX, S. 334-351, mit Abb.
Overgedrukt uit ‘Niedersachsen’. Bremen, Schünemann. |
Geschiedenis ervan en uitzicht. (Vgl. tkn 627, 628). |
De sorte et de habitu. |
|
1195 J.-A. Chollet. La Contribution de l'occultisme à l'anthropologie. - Les Questions Ecclésiastiques. 1908, t. I, p. 385-402, 481-492 (à suivre). |
In welke maat ja, en in welke maat neen. Begrippen, stellers en werken. |
Quaestio in quantum... etiam in quid. Additur apud quosnam res facilis sit inventu. |
1196 C. du Prel. La Magie Science naturelle, trad. de l'allem. par Nissa. Liège, Vaillant, 2 vol. in-8. (MF. 1908, t. LXXV, p. 141-143 = J. Brieu).
‘...vent démontrer que le magnétisme est la clef de la physique magique et le monoïdéisme “ou pensée exercée jointe à la volonté”, la clef de la psychologie magique’ (J.B.). |
1197 H. Gaidoz. Du changement de sexe dans les contes celtiques. - RHR. 1908, t. LVII, p. 317-332. |
Ter gelegenheid van een iersche vertelling uit de middeleeuwen, spreekt Schrijver over het geloof bij de Ieren aan het bestaan van heksen en kwaaddoende wezens. Daarbij toont hij aan, hoe overal de legende verspreid was, dat mannen konden veranderd worden in vrouwen. Zoo'n verandering was als een vernedering en vandaar als een straf opgevat. |
Occasione edendae fabulae, ex Hibernia tempore medii aevi oriundae, agit Auctor de incolarum Hiberniae opinionibus quoad maleficarum existentiam. Ulterius ostendit, ubique sparsam esse fabulam, quà narrabatur viros in mulieres transmutari posse. Quae transmutatio tanquam contumelia ideoque tanquam paena concipiebatur. |
1198 Hildebrand. - A. D[e] C[ock]. Een Aanteekening over folklore. - V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 137-139. |
Hoe en waarom, de ‘fica’ in Vlaanderen gedaan wordt, mitsgaders een algemeen woord over dat gebruik. (Vgl. tk 1275). |
Quomodo et in quemnam finem apud nos ‘fica’ adhibeatur, additis deinde quibusdam generalibus de eodem usu. |
1199 F. Parmentier. La Sorcellerie [du XVIe s.] devant les temps modernes. Paris, Gastein, in-8, 74 p. Fr. 1,75. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 144-145 = [P. de Saint-Jean]; MF. 1908, t. LXXV, p. 145 = J. Brieu).
Manifestations, surtout au XVIe s... Explication moderne [?]...: [Au fond] il ne peut pas y avoir de ‘surnaturel’ (P.d.S.-J.). |
| |
| |
1200 N. Paulus. Die Rolle der Frau in der Geschichte der Hexenwahns. - Histor. Jahrbuch. 1908, Bd. XXIX, S. 72-95. |
|
1201 La Bonne Aventure. - TAT. 1908, t. II, p. 570.
‘Quatorze est le nombre fatidique des Bourbons’. |
Met daadzaken om dit te bewijzen (!). |
Factis ostenditur. |
1202 Curiosité du nombre Sept. - Ill. 1908, a. LXVI, t. II, p. 134-135. |
't Getal zeven in 't Bijbelleven, in de sterrenkunde, verder in godsdienstige en andere begrippen; daarbij nog rekenkundige eigenaardigheden omtrent hetzelfde getal zeven. - Lichtweg. |
De septenario numero in Sacris Scripturis, in astrologicis religiosis aliisque etiam mathematicis disciplinis - levissimè. |
1203 Dites moi votre Prénom, je vous dirai vos Qualités et vos Défauts. - TAT. 1908, t. II, p. 95-96. |
Van eenige namen, wat ze doen verwachten van dezen die ze dragen! |
Quamnam opinionem de nominatis quaedam nomina iniiciant. |
| |
C. Uit de Toevalligheden. - De Incurrentibus.
1. Godsdienst. - Religiosa.
1204 H. Bremond. La Provence mystique au XVIIe s. Paris, Nourrit, 1908, in-8, xvi-400 p., ill. Fr. 5.
Antoine Yvan; Madeleine Martin. |
1205 A. Brou. Les Jésuites de la légende. Paris, Retaux, 1906, in-18. Fr. 4. 2e Partie. De Pascal à nos jours. Ibid. 1907, in-18, 588 p. (Polybiblion. Partie littéraire. 1907, 2e sér., t. CIX, p. 243-244; t. CX, p. 49-50 = G. de Grandmaison; Revue pratique d'apologétique. 1907, t. III, p. 748-749; Histor. Jahrbuch. 1907, Bd. XXVIII, S. 416-417; 1908, Bd. XXIX, S. 157 = G.A.). |
1206 H. Delacroix. Études d'histoire et de psychologie du mysticisme. Les grands mystiques chrétiens. Paris, Alcan, 1908, in-8, xix-477 p. Fr. 10. (Études publ. p.d. PP. d.l. Comp. de Jés. 1908, t. XXVII, p. 369-373 = L. Roure).
Sainte-Thérèse; Mme Guyon; Suso; le développement des états mystiques; l'expérience mystique. |
1207 D.S. Margoliouth. Folklore in the Old Testament. - The Expositor. 1908, p. 304-314. |
Tegen Frazer. |
Contra Frazer. |
1208 R.M. Meyer. Fetischismus. - ARW. 1908, Bd. XI, S. 320-338. |
Bespreking van E. Lehmann's meening daarover in zijn Kultur der Gegenwart (T. I, Abt. III, S. 13). Met hem neemt hij aan dat ‘fetichen’ niet als goden moeten aangezien worden; tegen hem houdt hij staande dat ze toch afzonderlijke dienstvoorwerpen zijn. Niet heelemaal vrij van willekeur. |
Cum Lehmann c.l. disputat Auctor. Ut ille, ‘feticha’ admittit non debuisse pro deis haberi; contra ipsum ea tamen cultu speciali donata fuisse contendit... - Nec semper tamen non ad libita. |
1209 W.O.E. Oesterley. The Evolution of Messianic Idea, a study in comparative Religion. London, Pitman, 1908, 8vo, 277 p. (REES. 1908, t. I, p. 404-405 = Goblet d'Alviella; Mo. 1908, v. CXII, p. 198-202). |
| |
| |
Volgens Oesterley steunt het messianismus op verscheidene verzinsels: dit van een wangedrocht, door een Held ter dood gebracht, en dit van een Gulden Tijd, reeds verleden of nog te komen. |
Opinatur Oesterley Messianismum niti variis fabulis, nempe fabulâ monstri ab Heroe quodam interfecti, et fabulâ AEtatis cuiusdum aureae, vel praeteritae vel futurae. |
Goblet vindt 's Schrijvers werk niet kwalijk, maar meent dat men toch eerst zou moeten overeenkomen, om het messianismus te bepalen. Misschien moet men zich beperken bij een Gulden Tijd die hier op aarde later zal aanbreken; misschien is de gedachte van een Verlosser daarin niet begrepen; misschien.... Wat blijft er na dit alles van Osterley's werk nog staande?
L. Ghys. |
Iamvero Goblet Auctoris opus quidem laudat, at affirmat primò inquirendum esse de vera Messianismi notione tradenda.
Fortasse, ait, in Messianismo non habetur nisi notio Aetatis aureae, aliquando hic in terris habendae; fortasse non includitur notio Redemptoris; fortasse... Quid vero deinde in toto Auctoris Oest. opere adhuc certum maneat, haud clare videtur. |
1210 J. Pokorny. Der Ursprung des Druidentums. - MAGW. Bd. XXXVIII, H. 1. (Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 99). |
Voordracht. Steller meent: |
Est concio. Censet Auctor: |
a) In 't Algemeen, |
a) Generatim, |
‘Das Druidentum hat seinen Ursprung bei einem Volke genommen, das vor den Kelten die britischen Inseln bewohnte und wahrscheinlich jenen groszen Völkerstämmen angehörte, die West und Südeuropa beherrschten, lange bevor der erste Indogermane seinen Fusz dorthin setzte.’ |
b) In 't bizonder, |
b) Speciatim, |
‘dasz die Druiden die Priester der präkeltischen Urbewohner der britischen Inseln gewesen seien; .... ursprünglich Priester eines Volkes waren, das den Eichenkult nicht kannte.’
Cf. n. 794. |
1211 P. Rousselot. Los misticos españoles. Barcelona, Henrich, 1907, in-8, 2 t., 253 y 247 p. Pes. 6 y 6,50.
Malón de Chaide; Juan de Avila; Luis de Granada; Luis de Leon; Santa Teresa; San Juan de la Cruz y su grupo. |
1212 A. Sandreau. Les Faits extraordinaires de la vie spirituelle. Paris, Vic, 1908, in-12, 407 p. (Études publ. p. des PP. d. la Comp. d. Jésus. 1908, t. CXVI, p. 373-374 = L. Roure). |
Overdreven. (L.R.). |
Plus erat in dicendo consistendum. |
1213 P. Sébillot. Le Paganisme contemporain chez les peuples celto-latins. Paris, Doin, in-18, xxvi-378 p. Fr. 5. (MF. 1908, t. LXXIV, p. 695 = A. Van Gennep; FL. 1908, v. XIX, p. 366-367 = E. Sidney Hartland). |
Wat de kerk overnam uit vorige gebruiken liet af van heidensch te zijn en was van toen voort christen. Dan sedert de Hervorming heeft de Kerk wederom een nieuwe werkdadige poging tot zuivering gedaan: de verstoken |
Quas ex iam vigentibus consuetudines admisit olim Ecclesia, eo ipso non amplius erant ethnicae sed exin bene christianae. Aliorsum, post - ut aiunt - ‘Reformationem’ peractam, quin etiam |
| |
| |
gebruiken lieten dan ook af christen te zijn. Steller tracht vergelijkenderwijze van veel gebruiken den oorsprong vast te stellen. De grondstelling kan eenigermate tegengesproken worden.
L. De Wolf. |
harum consuetudinum quasdam ipsa Ecclesia ut non iam christianas existimatas demisit. Quae igitur nec ethnicae nec christianae esse videntur. - Quarum deinde nonnullas inter se conferendo, unde venerint inquirit diligentissimus Auctor... Eius tamen praecipuam thesim, totam omninó recipiendam non ducimus. |
1214 R. Steiner. Le Mystère chrétien et les Mystères antiques, trad. de l'allem. et précédé d'une introd. par E. Schuré. Paris, Perrin, in-18 (MF. 1908, t. LXXV, p. 143-145 = J. Brieu). |
Christen van strekking, niet daarom katholiek. |
A christiano, non dico catholico, scriptum. |
|
1215 J. de la Chesnaye. La Religion dans le Traditionnisme vendéen. - RTrFE. 1908, t. IX, p. 121-128. |
In de opvatting van 't leven is er de priester schenker van alle goed, omdat hij aan den anderen kant bedwinger is van den duivel, d.i. van den stoker van alle kwaad. Geen leven zonder priester... en duivel. - Dit wordt aangetoond uit zeisels, uit eigen beschouwingen over zelfvernomen daadzaken, uit vrijgeestige bedenkingen, aldooreen. Geen schikking, geen oordeelkunde; ten anderen geen onderscheiding tusschen geloof en bijgeloof. Zulks is te bejammeren. Ware wetenschap heeft niet voor doel eenderwelke instelling (als b.v. een godsdienst) of openlijk of ter sluik hatelijk te maken... bizonderlijk al deze instelling te doen verantwoordelijk zijn voor dat wat ze bestrijdt.
L. De Wolf. |
Ubi agitur de vitae ratione reddenda, accipitur ibi sacerdos ut bonorum omnium largitor, quippe qui ex altera parte diaboli, sc. malorum nullorum non causatoris, domitor habetur. - Quod probatur(?) potius salsè illustratur (!) fabulis, propriis proprièque explanatis experimentis, vel et audacibus cogitationibus promiscuè. Ordo desideratur apud Auctorem, etiam ars critica, nec minimè serium discrimen inter fidem rectam fidemque nimiam aliàs superstitionem. Sed enim verae scientiae non est quantulacumque instituta (puta religionem) aut apertè aut dissimulanter in invidiam concitanda curare!... praesertim ideò saeviendo in id contra quod ipsa nituntur. |
1216 H. Holtzmann. Höllenfahrt im Neuen Testament. - ARW. 1908, Bd. XI, S. 285-297. |
Ontstaan, uitzetting ‘des Mythus [?]’. |
Unde venerit, et quomodo amplificatus sit iste ‘Mythus [?]’. |
1217 D. Imesch. Santiagopilger aus dem Wallis. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 62-63. |
Bijvoeging van een zestal zestiendeeuwsche gevallen bij deze uit E.A. Stückelberg's opstel ‘Schweizerische Santiagopilger’. - SAV. 1908, Bd. VIII, S. 61-62. |
Adduntur aliqui sex casus iam notatis, in suo iuxtànominato studio, a laudando E.A. Stückelberg. |
| |
| |
1218 F. Nau. Histoires des solitaires Egyptiens (ms. Coislin 126, fol. 158 seqq.). - Revue de l'Orient chrétien. 1907, 2e sér. t. II, p. 43-47, 171-189, 393-413; 1908, t. III, p. 47-66 (à suivre). |
1219 M. Navarre. Louis XI en pèlerinage. (Nouv. Bibl. historique). Paris, Bloud, 1908, in-8, ix-252 p. Fr. 5. (Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 278). |
Stelt den koning voor in zijn herhaalde bedevaarten... om te bewijzen dat hij anders was dan de geschiedenis hem tot nogtoeafmaalt. (MBBull.). |
Ostenditur rex suas sacras peregrinationes itinerans... qui inde videatur alius fuisse ac ab historia adhuc recognoscitur. |
1220 H. Quentin. Une explication fantaisiste des origines de la Toussaint. - Rev. des quest. histor. 1908, 2e s., t. XXXIX, p. 207-210.
‘... qu'elle avait remplacé les Lémures païennes (13 mai)’. |
1221 E. Reuterskiöld. Till frågan om uppkomsten af Sakramentala måltider med särskild hänsyn till totemismen. (Diss.) Uppsala, Almqvist, 1908, 8o, iv-168 s. Kr. 2,50. |
Hun opkomst en verschillende betrekkingen met het totemism. |
De sacramentalibus cenis historicè, necnon versus totemismum philosophicè. |
1222 G. Runze. Die psychischen Motive der Opfergebräuche in der Stufenfolge ihrer Entwickelung. - ZRePs. 1908, Bd. II, S. 81-99. |
Het offer werd opgevat vooreerst als toovermiddel; daarna als gifte volgens het beginsel do ut des; later als dankoffer; eindelijk als offer, waarin de mensch zichzelf heel en gansch aan God geeft, en God aan den mensch. In het begin en op het einde van deze ontwikkeling wordt er geen onderscheid meer gemaakt - ofschoon om ondereenverscheiden redenen - tusschen de natuur en de godheid. |
Sacrificium conceptum est prius ut magicum quid; deinde ut oblatio secundum principium: do ut des; postea ut eucharisticon; denique ut sacrificium, quo homo se totaliter Deo et Deus se totaliter homini offert. In principio et in fine istius evolutionis non distinguitur - etsi ob diversa motiva - inter naturam et divinitatem. |
- De voorgestelde gedachten getuigen van een ware verbeeldingsrijkheid, en de feiten, die voor ieder punt der bespreking uit de meest verschillende streken en tijden zonder orde aangebracht worden, maken deze bespreking uitermate duister. Ten anderen een volkomen en wetenschappelijk onderzoek van feiten is totnogtoe niet gedaan geweest. (Vgl. 't hiernevens aangehaalde boek).
L. Ghys. |
- Facta, quae pro unoquoque evolutionis inomento ex omnibus regionibus et temporibus incomposite adducuntur, rem faciunt obscurissimam.
Caeterùm inquisitio vere scientifica et completa nondum facta fuit. (Cf. A. Camerlynck. De l'opportunité d'une enquête ethnogr. et sociolog. sur les peuples incultes. (Bruxelles, Polleunis, 1905, in-8, 18 p.) p. 7-13. |
1223 C.C. van de Graft. De Gulden Mis. - V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 140-151. |
Uitvoerig verslag over B. Kruitwagen's geschiedenis der Gulden Mis in De Katholiek 1906, bd. CXXX, bl. 438-466, en 1907, bd. CXXXI, bl. 158-188, 394-420, 464-490. |
Fusiùs de doctissimi Kruitwagen iuxtacitato opere, np. de hoc quod fuerit ‘Missa aurea’. |
| |
| |
1224 G. Kazarow. Deloptes. - ARW. 1908, Bd. XI, S. 409-411. |
Wat men over dezen god zegt en weet. |
Quidnam de hac divinitate dictum sciatur. |
1225 L. Köhler. Biblische Spuren des Glaubens an die Mutter Erde? - Zs. f.d. neutestamentliche Wissenschaft u.d. Kunde des Urchristentums. 1908, Bd. IX, S. 77-80. |
1226 F. Maritus. Eros und Christus. Gedanken über Bibel, Kirche, Religion und geschlechtliche Liebe. Leipzig, Teutoniaverlag. |
Ge ziet van hier hoe volledig... en hoe zwaar dat 't kan zijn.
L. De Wolf. |
Quanti negotii erat!... Num minimi erit? |
1227 L. Matthews Sweet. Heathen wonder-births and the birth of Christ. - The Princeton theological Review. 1908, v. VI. p. 83-117.
Cf. n. 665. |
1228 E. Nestle. Die ‘jungfräuliche’ Erde. - ARW. 1908, Bd. XI, S. 414-416. |
Nl. deze waaruit Adam geschapen werd, volgens Josephus; ze is:
‘die unberührte, eigentliche Erde’. |
Ea sc. ex qua, testante Josepho, creatus est Adam; fuit: |
1229 M.P. Nilsson. Dionysos im Schiff. - ARW. 1908, Bd. XI. S. 399-402, ill. |
Stand van 't vraagstuk, nu veelbesproken. Eigen meening: |
Status illus mine frequentissimae quaestionis. Deinde sic sentit Auctor: |
‘ohne ein Meeresgott zu sein, ist also Dionysos durch die Zeitlage seines Festes zum Eröffner der Schiffart geworden wie später Isis’. |
1230 A.J. Reinach. La lutte de Jahvé avec Jacob et avec Moïse et l'origine de la circoncision. - REES. 1908, t. I, p. 338-362. |
Jacob en Mozes streden tegen Jahve zelf en overwonnen hem door list. De besnijding is een vorm van het overal verspreid gebruik der verbroedering door het bloed. |
Jacob et Moses adversus ipsum Jahve pugnaverunt illumque dolo vicerunt. Circumcisie vero conformis est usui latissime sparso, foedus cum aliquo paciscendi per sanguinis effusionem. Sunt haec sententiae novae, ait Auctor. Esto, nonne vero brevi, et eius novae sententiae ut obsoletae spernentur? |
Nieuwe gedachten, zegt Schrijver. Goed, maar durft hij ons verzekeren, dat zijn nieuwe gedachten reeds morgen niet zullen verworpen worden als verouderd en minderweerdig, evenals menig ander stelsel.
L. Ghys. |
|
Daarbij de aangegeven oorsprong der besnijding is bepaald onwaarschijnlijk. |
Speciatim sententia de origine circumcisionis nulla probabilitate gaudet.
A. Camerlynck. |
1231 C.B. Ricci. Giove, Jahve, Cristo. Considerazioni storiche. - La Scuola cattolica. 1907, 4a ser., t. XI, p. 125-140, 338-349, 478-502; 1908, t. XII, p. 293-302, 415-422 (contin.). |
1232 St. Servant. La Mort des dieux. I. Le grand Pan; II. Christ; III. Jeanne d'Arc. - RI. 1908, t. II, p. 476-482; 487-491; 497-500; 546-551; 558-560 (à suivre). |
Hutsepot uit Frazer's The golden Bough, Saint Yves' Les Naissances |
Olla podrida. Iuxtim videantur consulti auctores, quorum cete- |
| |
| |
miraculeuses et les Vierges mères, Binet Sanglé's La Folie de Jésus, Anat. France's Vie de Jeanne d'Arc, Biottot's Les Grands inspirés devant la Science, Loisy's Évangiles synoptiques, en andere drgl. - Onbeoordeeld, ongeschikt, onbewezen, doelend enkel om alle godsdienstgevoelen af te breken. En is dat ‘Wetenschap’?
L. De Wolf. |
roquin labantissimis illationibus temerè, promiscuè, subabsurdè, et apertè prae odio sensus cuiusvis religiosi confusis, haec nova ‘Scientia’... quantum aequabilis, quantumque singularis est nata! |
1233 R. Valla. La Légende du Christ. Paris, Geuthner, in-8, 37 p. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 108 = [P. de Saint-Jean]). |
Hoe dat Jesus' leven een hergieting is van heidensche overleveringen.... volgens R. Valla, of liever volgens P. Saintyves in zijn Saints Successeurs des Dieux, [wat nog met wil zeggen volgens de geschiedkundige wetenschap!]. - Niets nieuws (P.d.S.-J.) |
Iesu Christi vitam non fuisse nisi novam veterum ethnicarum fabellarum fusionem... docet R. Valla, vel potius P. Saintyves, ne putes ideò scientia historica. - Ceteroquin nil novi hic habetur. |
|
1234 S. Baring-Gould. - J. Fisher. The Lives of the British Saints. The Saints of Wales & Cornwall & such Irish Saints as have Dedications in Britain. (Publ. of the Society of Cymmrodorion). Vol. I. London, Clark, 1907, 8vo, xi-343 p. (AB. 1908, t. XXVII, p. 432-433 = H. Moretus). |
1235 E. Begemann. Zur Legende vom Heiligen Georg, dem Drachentöter. (S.-A. v. ‘Festschrift’ des deutsch. Philol. 48. Kongres. S. 97-116). |
1236 J.C. Broussolle. Étude sur la sainte Vierge. De la Conception Immaculée à l'Annonciation angélique. Paris, Téqui, 1908, 100 grav. (Rev. de l'Art Chrétien. 1908, 5e sér., t. IV, p. 200 = H. Chabeuf). |
1237 L. Dillion. La légende de Saint-Jérôme d'après quelques peintures italiennes du XVe siècle au musée du Louvre. - Gazette des Beaux-Arts. 1908, 3e pér., t. XXXIX, p. 303-318. (Ann. de la Soc. d'Émul. de Bruges. 1908, t. LVIII, p. 227). |
1238 G. Goyau. Sainte Mélanie (383-439). (Coll. ‘Les Saints’). Paris, Gabalda, 1908, in-18, x-215 p. Fr. 2. (Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 149; Revue cathol. des Églises. 1908, t. V, p. 127-128 = M.L.; Rev. d'Hist. Ecclés. 1908, t. IX, p. 429 = L. V[an] d[er] E[ssen]). |
Belangrijk in maatschapkundig opzicht even als voor heiligenkunde (L.V.d.E.). |
Habebit suum pondus in re sociali, etiam in hagiographica. |
1239 W. Grothe. Der heilige Richard und seine Kinder (St. Willibald, St. Wunibald, St. Walpurgis). Inaugural-Dissertation. Berlin, 1908, 8o, 115 S. (AB. 1908, t. XXVII, p. 473 = H. Moretus). |
1240 J. Hagan. The Prophecy of St. Malachy. - The Seven Hils Magazine. 1906, v. I, p. 374-397 (AB. 1908, t. XXVII, p. 115-116 = A. P[oncelet]). |
1241 [Hamy]. La Momie de Saint Zig. - (La Nature;) L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 374. |
Nl. een ‘heilig gebeente’ meêgebracht uit Sinzig (Coblentz) in 't jaar V. |
Fuit np. ‘corpus sanctum nescio quodnam’, anno V (a Resp. Gall. c.), ex oppido ‘Sinzig’ in Galliam allatum. |
| |
| |
1242 G. Herzog. La Sainte Vierge dans l'histoire. La Virginité in partu; Débuts de la croyance à la Sainteté de Marie; Progrès de la Sainteté de Marie; La Conception de Marie de Saint Augustin à Saint Bernard; La Conception de Marie depuis Saint Bernard jusqu'à Duns Scot; L'Immaculée Conception. - (Rev. d'hist. et de littér. religieuses. 1907, t. XII, p. 483-607. Extr.). Paris, Nourry, 1908, in-8, 163 p. (RHR. 1908, t. LVII, p. 259-261 = Goblet d'Alviella; Rev. crit. d'hist. et de littér. 1908, n.s., t. LXV, p. 280 = A.L.; Rev. du clergé français. 1908, t. LIII, p. 661-670; Bullet. de littérat. ecclésiast. 1908, p. 73-89 = L. Saltet; Etudes publ. p. des PP. de la Comp. de Jésus. 1908, t. CXIV, p. 453-472 = A. d'Alès; Rev. d'Hist. Ecclés. 1908, t. IX, p. 435-436). |
Volgens G.H. dient een onderscheid gemaakt tusschen de geloofskennis der geleerden en het godsdienstig kinderlijk gevoelen van het volk. De geleerden misprijzen weliswaar de kinderlijke opvattingen der geloovigen, maar onder den drang van het volksgeloof, worden ze soms verplicht die opvattingen aan te nemen. Dan echter worden die eenvoudige gedachten in een wijsgeerigen vorm gestoken. |
Auctor opinatur distinguendam esse inter theologiam scientificam et theologiam vulgarem. Alia proponit scientia, alia pietas popularis. Theologi doctores vero sententias vulgares, etsi illas magnopere contemnunt, sub impulsu pietatis popularis saepe saepius non admittere non possunt, at illas metaphysicè explicare tunc satagunt. |
Dit wordt hier toegepast op den eeredienst van O.L. V, die heelemaal door het volksgeloof aan de godsgeleerden zou opgedrongen geweest zijn (!).
L. Ghys. |
Hoc principio ductus, Auctor asserit cultum B.M.V. totum ex theologia vulgari quidem ortum, theologiae scientificae vero impositum fuisse. |
‘Herzog, sans le dire, a tout simplement démarqué et tourné contre nous certains chapitres de l'Histoire de théologie positive de M. Turmel’ (L. Saltet, p. 74). |
1243 A. Huyskens. Quellenstudien zur Geschichte der hl. Elisabeth Landgräfin von Thüringen. Marburg, Elwert, 1908, viii-268 S., mit 1 Abb. M. 5. (Arch. f. Hessische Gesch. 1908, n. F., Bd. XXXI, S. 316-318 = K. Wenck; AB. 1908, t. XXVII, p. 494-497 = A. P[oncelet]).
Cf. nn. 1244, 1263. |
1244 A. Huyskens. Zum 700. Geburtstage der hl. Elisabeth von Thüringen. Studien über die Quellen ihrer Geschichte. - Historisches Jahrbuch. 1908, Bd. XXVIII, S. 499-528, 729-748.
Cf. nn. 1243, 1263. |
1245 J.A. Knowles. St. Brigid, patroness of Ireland. Dublin, Browne, 12mo, 292 p. (The american catholic quarterly Review. 1908, t. XXXIII, p. 175-176). |
1246 Kosmas u. Damian. Texte und Einleitung v. L. Deubner. Leipzig, Teubner, 1908, gr. 8, vii-240 S.M. 8. (AB. 1908, t. XXVII, p. 223-225 = H. D[elehaye]); Cf. W. Crum. Place-names in Deubner's Kosmas und Damian. - Proceedings of the Society of Biblical Archaeology. 1908, p. 129-136 (AB. 1908, t. XXVII, p. 456-457 = P. P[eeters]). |
Af te keuren voor de werkwijze. (H.D.) |
Secundum methodum non laudandam. |
1247 A. Ledru. Saint Siviard, ermite à Savonnières (VIIe siècle). - La Province du Maine. 1908, t. XVI, p. 5-28 (à suivre). |
| |
| |
1248 J.A. MacCulloch. Saintly Miracles. A Study in comparative Hagiology. - The Expository Times. 1908, v. XIX, p. 403-409. (AB. 1908, t. XXVII, p. 419-420 = H. D[elehaye]). |
Kan strekken tot een vervollediging van H. Delehaye's Légendes hagiographiques. |
Habeatur pro complemento ad librum doctissimi H. Delehaye. |
1249 Michel. Notre-Dame de Bermont. notice historique sur la chapelle et l'ermitage de Bermont. Saint-Dié, Cuny, 1908, in-8, 93 p. ill. |
1250 J.H. Newman. Du culte de la Sainte Vierge dans l'église catholique. Avec une préface par F. Cabrol. Paris, Téqui, 1908, in-12, xi-252 p. Fr. 2. (Rev. Thomiste. 1908, t. XVI, p. 231-232 = E.H.). |
1251 A. Ollivier. Sainte Anne. Nantes, Biroché, 1907, in-8, 446 p. ill. (AB. 1908, t. XXVII, p. 451-453 = A. P[oncelet]). |
Niet ernstig. (A.P.). |
Leviùs. |
1252 P. Parsy. Saint Éloi (590-659). (Coll. ‘Les Saints’). Paris, Gabalda, 2e éd., 1907, ix-192 p. Fr. 2. (Rev. d'Hist. Ecclés. 1907, t. VIII, p. 876-877 = J. Warichez; Rev. Bénédict. 1907, t. XXIV, p. 575-576; AB. 1907, t. XXVI, p. 477-478 = H. Moretus; Rev. Thomiste. 1907, t. XV, p. 547-549 = M. Fr. C.; Stimmen aus Maria-Laach. 1907, Bd. LXXIII, S. 578-580; Bullet. critique. 1907, 3e sér., t. I, p. 495-496 = J. Laurentie; Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 27-30 = J. Warichez; Études publ. par des PP. de la Comp. de Jésus. 1908, t. CXIV, p. 275-276 = M.V.; Rev. crit. d'hist. et de littér. 1908, n.s., t. LXV, p. 96 = L.-H.L.; Ann. de la Soc. d'Émulat. de Bruges. 1908, t. LVIII, p. 202-206 = C. Callewaert). |
1253 H. Quentin, O.S.B. Les Martyrologes historiques du moyen-dge. Étude sur la formation du Martyrologe Romain. Paris, Gabalda, 1908, in-8, xiv-745 p. Fr. 12. (AB. 1908, t. XXVII, p. 65-69 = H Moretus; Stimmen aus Maria-Laach. 1908, Bd. LXXV, S. 210-212 = St. Beissel). |
1254 E. Schaus. Die Ueberlieferung vom heiligen Lubentius. - Annalen d. Vereins f. nassauische Altertumskunde u. Geschichtsforschung. 1908, Bd. XXXVII, S. 162-179. |
1255 K.E. Schmöger. Leben der gottseligen Anna Katharina Emmerich. 3. Aufl. Freiburg, Herder, 1907, 8., x-582 S.M. 4. (SD. 1908, Bd. XXVII, S. 283 = L. Pfleger).
Cf. n. 274. |
1256 J. Schrijnen. Cyrillo-Methodiana. - DKiek. 1908, bd. CXXXIII, bl. 392-411. ('t Vervolgt). |
Oordeelkundige opzoeking naar de geschiedkundige waarheid huns levens. |
Critica inquisitio de veritate eorum historica. |
1257 J. Seitz. Die Verehrung des hl. Joseph in ihrer geschichtlichen Entwicklung bis zum Konzil von Trient dargestellt. Freiburg i. B. Herder, 1908, 8o, xvii-388 S., mit Abb. M. 7,50 (Zs. f. christliche Kunst. 1908, t. XXI, Hlfs. 92). |
1258 S. Simon. Mechtild von Magdeburg: Das fliehende Licht der Gottheit. Berlin, Oesterheld, 1907. (ZRePs. 1908, Bd. II, S. 79). |
Heruitgave van het leven eener begijn uit de XIIIe eeuw. |
Nova editio vitae mulieris cuiusdam religiosae ex seculo XIIIo. |
1259 E. Stengel. Ein Beitrag zur Textüberlieferung des Romans de saint Fanuel et de sainte Anne et de Nostre Dame et de Nostre Segnor et de ses apostres. - |
| |
| |
Mélanges Chabaneau [cf. n. 747] p. 57-72. (Rom. 1908, t. XXXVII, p. 446 = A. Thomas). |
1260 Wh. Stokes. The birth and life of St. Moling. (Specimens of middle-irish Literature, n. 1). London, Harrison, 1907, 8vo, 68 p. (Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 21 = V. Tourneur).
‘La légende... est précieuse pour l'étude des moeurs, des croyances et de la moralité des Vieux-Irlandais’. (V.T.). |
Als een tweede, verbeterde uitgaaf van 'tzelfde in RCel. 1906, t. XXVII, p. 260-304. |
Sit quasi altera emendata editio eorumdem apud RCelt. l.c. |
1261 E.A. Stückelberg. Geschichte der Reliquien in der Schweiz. (Schriften der Schweizerischen Gesellschaft für Volkskunde.) Bd. I. Zürich, Cotti, 1902, gr. 8o, cxiii-324 S. mit Abb. Fr. 10. (AB. 1902, t. XXI, p. 96-97; SAV. 1902, Bd. VI, S. 63-64 = P.I. Hess; V. 1901-1902, bd. XIV, bl. 210 = A. D[e] C[ock]; ...). Bd. II (Schluss). Basel, Schweiz. Ges. f. Volksk., 1908, 8o, viii-198 S., mit Abb. Fr. 10. (AB. 1908, t. XXVII, p. 433-434 = H. Moretus; Stimmen aus Maria-Laach. 1908, Bd. LXXV, S. 113; V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 207-208 = A. D[e] C[ock]). |
1262 H. Usener. Der Heilige Tychon. Sonderbare Heilige. Texte und Untersuchungen. Leipzig, Teubner, 1907, gr. 8, viii-162 S.M. 5. |
Tychon ware de verchristende Priapos. [Zoo ware Pelagia, aan haren kant de verchristende Aphrodite: hierover later een tweede boek]. |
Fuerit Tychon non alius ac Priapos in christianum sanctum conversus. [Sic forte et Pelagia videbitur fuisse Aphrodita: sed de hac fusiùs in futuro altero libro]. |
1263 K. Wenck. Die heilige Elisabeth. (Sammlung gemeinverständlicher Vorträge und Schriften aus dem Gebiete der Theologie und Religionsgeschichte. 70). Tübingen, Mohr, 1908, 8o, 56 S. (AB. 1908, t. XVII, p. 494-497 = A. P[oncelet]).
Cf. nu. 1243, 1244. |
|
1264 G. Bertrin. Lourdes. Historisch-krit. Darstellg. der Escheinungen. u. Heilungen. Uebers. v. Cron. Strassburg, Le Roux, 1908, 8o, xv-336 S. mit Abb. M. 2. (ZRePs. 1908, Bd. II, S. 181-183 = Mönkemöller). |
1265 U. Chevalier. The holy house of Loreto. - The catholic fortnightly review. 1907, v. XIV, p. 706-711, 742-748; 1908, v. XV, p. 5-9. |
1266 U. Chevalier. Notre Dame de Lorette. Étude historique sur l'authenticité de la Santa Casa [historiquement indémontrable]. Paris, Picard, 1906, in-8, 520 p. Fr. 8. (Rev. d'Hist. Ecclés. 1906, t. VII, p. 639-658 = Ch. Bellet; Demain. 1906, t. I, n. 41, p. 2-4 = J.-A. C.; Zeitschr. f. Kathol. Theologie. 1906, Bd. XXXI, S. 109-117 = A. Kröss; Rev. archéologique. 1906, 4e sér., t. VIII, p. 460-461 = S.R.; Bibliothèque de l'École des Chartes. 1906, t. LXVII, p. 519-521 = Ch. Sustrac; Rivista storico-critica delle scienze theologiche. 1906, t. II, p. 721-723 = L. De Feis; Rivista di scienze storiche. 1906, t. II, p. 290-301 = A. Gombaro; Polybiblion. Partie littéraire, 1906, 2e sér., t. CVII, p. 351-353 = L. Clugnet; Studi religiosi. 1906, t. VI, p. 481-484; Rev. Bénédictine. 1906, t. XXIII, p. 626-627 = U. Berlière; AB. 1906, t. XXV, p. 478-494 = Ch. De Smedt; Rev. des quest. histor. 1907, t. LXXXI, p. 308-310 = E.G. Ledos; Theologische Quartalschrift. 1907, Bd. LXXXIX, S. 124-127 = Funk; Bullet. crit. 1907, 3e sér., t. I, |
| |
| |
p. 141-144 = P. Fournier; Rev. pratique d'apologétique. 1907, t. III, p. 758-761 = J. Guiraud; Rev. biblique internationale. 1907, n.s., t. IV, p. 467-470; Histor. Jahrbuch. 1907, Bd. XXVIII, S. 356-366, 585-603 = G. Allmang; Journal des savants, 1907, n.s., t. V, p. 367-384 = H.F. Delaborde).
Cf. nn. 844, 845, 1116. |
1267 U. Chevalier. La Santa Casa de Lorette et la maison de la sainte familie à Nazareth. Réponse à l'Ami du Clergé. (L'Ami du Clergé. Extr.) Langres, Maitrier, 1908, in-8, 72 p. |
1268 J. Faurax. La sainte maison de Notre Mère à Lorette. III. De l'encyclique ‘Pascendi’ aux fresques du XIVe siècle. 1907 à 1350. Paris, Vitte, 1908, in-8, 84 p. Fr. 1. |
1269 H. Leduc. La sainte maison de Lorette. - Revue du clergé français. 1908, t. LIII, p. 597-607. |
1270 A. Pagani. La Santa Casa di Loreto. Roma, Desclée, 1907. (La Scuola cattolica. 1908, 4e ser., t. XIII, p. 119 = C.P.). |
|
1271 G. Bellucci. Un Capitolo di Psicologia popolare. Gli Amuleti. Perugia, Unione tipogr. cooper., in-18, 64 p., ill. L. 2. (RTrP. 1908, t. XXIII, p. 254 = P. S[ébillot]).
Volgt op: Il feticismo primitivo. Cf. n. 254. |
1272 J.G. Frazer. Hunting for Souls. - ARW. 1908, Bd. XI, S. 197-199. |
Voorbeelden uit hebreeuwsche letterkunde, en hedendaagsche volkenkunde. |
Exempla ex litteris hebraicis etiam ex ethnologia nostri temporis desumpta. |
1273 A. Hellwig. Hostiendiebstähle in der Schweiz. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 143-148. |
Ter gelegenheid van onlangs gebeurde Hostie-diefstallen te Zürich, wijst H. erop dat in veel landen talrijke bijgeloovige redenen bestaan (misschien ook in die gevallen te Zürich) om er te plegen. - Dit oordeelkundig onderzoek kan strekken tot een voorbeeld. Steller geeft aan welke opstellen over zijn vak vóór 't zijne ontstaan zijn, besluit eruit wat de wetenschap totnogtoe van de zake weet, en duidt aan wat hij van nieuws erbij voegt.
L. De Wolf. |
Occasione arrepta ex Sacris Hostiis nuper furto Turici subductis, in memoriam vocatur in multis locis (forsan et Turici hac vice), variis superstitiosis istam furacitatem tentari concitamentis.
- Haec inquisitionis sit documentum: optimè enim exponit eruditissimus Auctor, quorsum hucusque rei scientia evasisset et quid nunc ex suo studio eventum sit. |
1274 W.L. Hildburgh. Notes on Some Flemish Amulets and Beliefs. - FL. 1908, v. XIX, p. 200-213. |
Talrijke opsomming: met veel geschiedkundige oprechtheid voorgesteld, ongelukkiglijk met onvoldoenden tijd en onvoldoende middels en bereiding bijeengebracht. De leerzame Steller kende noch streek noch taal toen hij ze kwam in eenige maanden onderzoeken. |
Amuletorum numero, fideque historica commendatibur haec inquisitio, non autem idonea scriptoris, quum tempus indiciaque ei defecerint, apparitione. Etenim et loci et idiomatis inscius, per aliquot menses tantum, |
| |
| |
Slecht, even slecht was 't dat de Steller de grenzen der folklore te wijduiteen opgevat heeft. Wat enkele menschen doen of dragen uit hedendaagsche ‘mode’ (zooals met veel ‘portebonheurs’ geschiedt) is geen folklore. Ook is het geen folklore, dat wat allen bedrijven of behandelen naar de richting of naar den zin van hunnen godsdienst (zooals relikwiën kerkwettig vereeren, enz.); maar wanneer ze allen of enkelen aan hun godsdienstige voorwerpen of gebruiken zelf een doel of een wending verschaffen, naar hun eigen ‘lore’, buiten of tegen den aard van hun godsdienst, dan is dat folklore... anders niet; anders is 't godsdienst. Zulke voorwaarden zijn door den Steller niet in acht genomen. 't Is jammer voor zijn werk.
L. De Wolf. |
percunctatùm in Flandria mansit. Quod improbandum. Aliunde nec minus improbandum videtur, Auctorem sub verbo ‘folklore’ nimia intellexisse. Quem morem rerum tantummodo pauci nunc temporis tenent (ut sic vocatorum ‘porte-bonheurs’) non est ‘folklore’. Nec etiam erit ‘folklore’ res illa quam omnes gerunt, ducente aut inspirante religione (puta reliquias sanctorum canonicè venerando): haec est religio; e contra si omnes vel nonnulli religiosis negotiis scopum vulgarem vel usum proprium ipsi impresserint, etiam non approbante aut quidem reluctante religione, tunc fuerit istud eorum factum ‘folklore’, sed non secus. Quae, quoniam ab Auctore praetermissa fuerunt, gravem eius methodo notam inurunt. |
1275 W.L. Hildburgh. Notes on some Contempory Portuguese Amulets. - FL. 1908, v. XIX, p. 213-224, ill.
Cf. n. 1274. |
Hier zijn benevens ondervragingen ter plaats gedaan, ook vroegere desbetreffende opstellen nagezien geweest. Veel voorbeelden van de ‘mano fica’ (Vgl. alhier tk 1198), en van de ‘cinco seimão’. |
Praeter indagationes illicò factas, adhibuit Auctor varia antefacta remque tangentia scripta. Inter alia plurima veniunt exempla amuletorum iuxtànominatorum. |
|
1276 M. Bihl. De historia ‘Viae crucis’ (examen criticum). - Archivium franciscanum historicum. 1908, t. I, p. 50-61.
Cf. n. 1281. |
1277 J.C. Broussolle. L'iconographie de la maternité de la vierge Marie. - Rev. du clergé français. 1908, t. LIV, p. 275-295. |
1278 [I, 285, 671] G. Sanoner. La Vie de Jésus-Christ... - Rev. de l'Art Chrétien. 1908, 5e sér., t. IV, p. 78-92, 159-169 (à suivre). |
1279 R. Stumvoll. Der Magdeburger Dom in Sage u. Geschichte. Magdeburg, Neumann, 1908, 8o, 46 S. mit Abb. M. 0,50. |
1280 H. Thurston. The ‘baptism’ of bells. - Mo. 1907, v. CX, p. 254-269. |
Geschiedkundig. (Vgl. tk 1282). |
Historicè. |
1281 H. Thurston, S.J. Étude historique sur le Chemin de la Croix. Trad. p. A. Boudinhon. Paris, Letouzey, 1907, in-12, xi-286 p. ill. (Rev. d'Hist. Ecclés. 1908, t. IX, p. 358-360 = P. Fournier). |
Deze oefening werd bepaald geschikt door een Leuvenschen Carmeliet binnen de XVIe eeuw. (Vgl. tk 1276). |
Quod pium exercitium, durante sec. XVIo, a Lovaniensi Carmelito in summum ordinatum est. |
| |
| |
1282 E. Vacandard. Le ‘baptéme’ des cloches. - Rev. du clergé français. 1908, t. LIV, p. 257-274.
Cf. n. 1280. |
| |
2. Recht. - Iuridica.
1283 F. Cadet de Gassicourt. - du Roure de Paulin. L'Hermétisme dans l'Art Héraldique. Paris, Daragon, in-8, 182 p. ill. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 66-67 = [P. de Saint-Jean]). |
1284 P. Gründel. Die Wappensymbolik. Leipzig, Ruhl, 1907, 8o, 62 S. Bild. M. 2. (REES. 1908, t. I, p. 382 = A. V[an] G[ennep]). |
Uitleg van de zinnebeelden op de wapenschilden. |
Quid significent symbola, in scutis impressa. |
1285 R. Heller. L'Épée symbole et gardienne de chasteté. - Rom 1907, t. XXXVI, p. 36-49. Supplément. - Ibid. 1908, t. XXXVII, p. 162-163. |
Daadzaken getrokken uit de letterk. |
Varia ex litteris desumpta facta. |
1286 F. Maurer. Eine babylonische Dämonenbeschwörung. - Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 143-145. |
Voorstelling en ontleding eener koninklijke inwijding. - Alles gesteund op gevonden bezweringsteksten en op aangegeven boeken. Verder eene vergelijking met gerechtsplechtigheden getrokken uit 't Oude Testament. |
Exponuntur et dispiciuntur partes alicuius regiae consecrationis. - Omnia tractantur ex detectis formulis exorcismi, et libris accuratè significatis. Praeterea in similitudinem afferuntur quaedam solemnia ex Vet. Testamento. |
1287 A. van Gennep. De l'héraldisation de la marque de propriété et des origines du blason. Étude ethnographique. Paris, Bureaux de la Revue Héraldique. 1906 (HBV. 1908, Bd. VII, S. 127-129 = A. Roeschen). |
Onderscheidt niet scherp genoeg het bezits- of persoonsmerk herkomstig van de oud-germanen, uit het wapenteeken dat tot de kruisvaarten opklimt. Vandaar een veralgemeening in verkeerde richting (A.R.). |
Non satis distinguitur signum proprietatis. quod prisci transmiserunt Germani, a signo militiae, quod certè bello sacro np. mauretanico non antiquius est. Inde errores. |
|
1288 Markgraf. Altertümliche rechtssymbolische Handlung bei Vollzug der Strafe für Rechtsverweigerung. - MVDVV. 1908, S. 2-5. |
Geschiedkundige aanhalingen om aan te toonen hoelang en hoedanig die straf voortbleef meêgaan. |
Ex historicis documentis ostenditur in quantum et quomodo illa paena exercita sit. |
1289 F. Mitton. Tortures et supplices à travers les àges. Paris, Daragon, in-18, 215 p. Fr. 4. (MLP. 1908, t. XX, p. 49* = R. de C.; RTrFE. 1908, t. IX, p. 109 = [P. de Saint-Jean]).
‘... détails précis sur chacun des supplices usités chez les divers peuples... Livre... bien informé’. (P. de C.). |
1290 Ch. Petit-Dutaillis. Documents nouveaux sur l'histoire sociale des Pays-Bas au XVe siècle. (Lettres de rémission de Philippe le Bon). - AnEN. 1907, t. III, p. 565-601; 1908, t. IV, p. 66-115, 214-238, 341-370. |
Uit en om deze ‘lettres de rémission’, geschiedkundige bedenkingen over den zedentoestand uit dien tijd. |
Documenta explanationibus historicis circa mores temporis abundantissime ornata. |
| |
| |
1291 M. Reymond. La Sorcellerie au pays de Vaud au XVe siècle. - SAV. 1908, t. XII, p. 1-14. |
Volgens een dertigtal vijftiendeeuwsche gerechtsverslagen bewaard te Lausanne: de samenstelling van 't gerecht, en voorstelling der tooveraarsbetrekkingen met den duivel. Eenige bizonderheden zijn nieuw, andere waren bekend. - Met veel zorge bewikt en opgesteld. Doch waarom de stukken waarop men steunt, niet duidelijk aangewezen?
L. De Wolf. |
Ex quasi triginta iudicialibus actis, a sec. XVo compositis, Lausaniique asservatis: exponitur consessus tribunalium, narrantur incantatorum cum diabolo commercia. Dicta singula alia sunt nova, alia iam anteà acquisita. - Maxima cum diligentia perpensa tradita sunt omnia. Sed fontes ad eadem accuratè significati eò plus desiderantur. |
1292 F. Wilhelm. Ueber die Strafe des Steintragens. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 132. (Gl. 1908, Bd. XCIII, S. 388). |
Ter aanvulling van het werk van E. von Künssberg (tk 674). |
Annotatio ad librum E. v. Künssberg. |
|
1293 A. Hellwig. Der Eid im Volksglauben. - Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 125-126. |
Gewicht van den eed over 't algemeen bij alle volkeren. In 't bizonder hoe overal aangenomen wordt dat eene zwangere vrouw geen eed doen mag. Waarom? ‘Der Eid ist ursprünglich eine Selbstverfluchung für den Fall der Unwahrheit’ [?]. Het minste gevaar van valschen eed wordt aldus een groot gevaar van vervloeking, die en moeder en kind zou treffen.
L. De Wolf. |
Quid valeat generatim iuramentum apud omnes populos. Speciatim cur susceperit ubique hominum consuetudo ut mulier praegnans iusiurandum non praestet. Cur? ni (iureiurando stante quasi [?] pro exsecratione suî mentientis), propterea quod minimum periurii periculum, maximum fuerit et matri et proli maledictionis. |
|
1294 K. Frank. Steinkreuzen. - DG. 1908, Bd. IX, S. 145-201, mit Abb. |
Onderzoek van 't beruchte vraagstuk, achteraan ingesteld voor 't Beyersche. In 't algemeen: de plaatsen waar de kruisen staan, hun namen, de zeisels, gebruiken enz. eromtrent. In 't bizonder: hun uitzicht, de teekens die erop staan. Dan: hun oorsprong? Bijna geen zulke kruisen schijnen gesteld tot grenspalen of tot ambtelijke aanduidingen van rechts- of godsdienstzaken; 't meestendeel komen voor als ontstaan uit zoen- of sticht- of bidredenen van afzonderlijke lui. - Zeer kloek aaneengebrachte studie. (Vgl. tkn 290, 293, 1295).
L. De Wolf. |
De famosis lapideis crucibus inquiritur, a posteriori, per Bavariam. Generatim prius disseritur de locis ubi reperiantur, de nominibus quibus vocentur, de commentis, usibus et ceteris quibus animadvertentur. Deinde speciatim de hoc quod prae se ferant, de signis quibus notentur.. Tandem quid inde? Undenam demum habitae sunt? Rarissimè tantum, quae essent pro publicis sive iuridicis sive religiosis terminis, positas fuisse videntur; plures certè a privatis ad satisfaciendum, ad aedificandum, ad orandum quasi positae sunt. - Ita hic aptissimè dicitur. |
| |
| |
1295 F. Wilhelm. Ueber Herkunft und Bedeutung der alten Steinkreuze. - ZöV. 1908, Bd. XIV. S. 33-35. |
Zulke steenen kruisen werden opgericht tot verzoening voor een bedreven moord.
Cf. nn. 290, 293, 1294. |
Olim cruces lapideae erigebantur ab occisoribus ad satisfaciendum pro scelere admisso. |
| |
3. Last (Bedrijf, Gestrijd). - Operosa (Negotia, Contentiones).
1296 D. Clary. Adieu Paniers. Vendanges sont faites. - TAT. 1908, t. II, p. 480-481. |
Geschiedenis (!) van den wijn... bij middel van bekende kluchten. |
Ex narratiunculis, historia (!) vini. |
1297 J.B. Goetstouwers. Les Métiers de Namur sous l'Ancien Régime. Contribution à l'histoire sociale. (Université de Louvain. Recueil de travaux publiés par les membres des Conférences d'histoire et de philologie. Fasc. 20). Louvain, 36, Rue de Bériot, 1908, in-8, xii-344 p. F. 4,50. |
Een en anderoverzeden en gebruiken. |
Nonnullum quid de moribus et gestis. |
1298 B. Kerl. - E. Cramer. - H. Hecht. Handbuch der gesammten Tonwarenindustrie. 3. Aufl. Braunschweig, Vieweg, 1908, gr. 8o, mit Abbild. im Text u. einer Tabelle. M. 45. |
1299 H Moses. 's Knecht 'n (Das Knechten). - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 131-132. |
Hoe men vroeger te werke ging bij het dorschen (= ‘knechten’). |
Quomodo olim ad fruges terendas agebant. |
1300 A. Parmentier. Les métiers et leur histoire. Paris, Colin, 1908, ill. Fr. 1,50. (Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 278-279; RTrFE. 1908, t. IX, p. 111 = [P. de Saint-Jean]).
‘Instructif, pittoresque et amusant’ (MBBull.). ‘Trop abrégé’ (P.d.S.-J.). |
Naar 't maatschappelijk opzicht beschouwd. |
De re sociali. |
1301 [F. Weber]. Neue Beobachtungen zur Altersfrage der Hochäcker. (Nach einem Vortrage). - Korresp.-Bl. d. deutschen Gesellsch. f. Anthrop. Ethnol. u. Urgesch. 1908, Bd. XXXIX, S. 17-21.
‘... sein jünger als die Bronze- und Hallstattzeit.’ |
|
1302 J. La Rue. Comment se fabriquent les Faits-divers dans les Journaux. - TAT. 1908, t. II, p. 61-62. |
1303 [Lointains ancêtres des chiens-policiers]. - RTrFE. 1908, t. IX, p. 61. |
Weleer te Corinthum. - Hoe weet de Steller dat? Hij zegge het. |
Corinthii sc. - ut asserit non verò confirmat ignotissimus Auctor. |
1304 Les Mauvais Chasseurs. [Les Braconniers]. - JST. 1908, t. VIII, p. 253-259, ill. |
Hoe de wilddieverij geschiedt. - Ter lezing. |
Quomodo operentur. - Leviùs. |
1305 G. Rotter. Die deutschen Studenten- und Schüler-Herbergen 1884 bis 1908. Hohenelbe, Verlag der Hauptleitung deutscher Studenten- und Schüler-Herbergen, 9 S. (MVGDB. 1908, Bd. XLVII, Lit. Beil., S. 11 = Lbe). |
| |
| |
1306 J. Vürtheim. Antieke Opschriften. - De Gids. 1908, 4e ser. bd. XXVI, bl. 503-519. |
Hoe de Grieken, en na hen de Romeinen, evenals wij in onze dagen, van opschriften wisten. Voorbeelden. - In lezingstrant. |
Quomodo Graeci ac post ipsos Romani, non minus ac nos, proscriptiones notas, usuique traditas haberent. Exempla. - Tantummodo legendum. |
|
1307 P. André. [Les Expositions à travers les siècles]. - TCBBull. 1908, t. XIV, p. 429. |
Ter gelegenheid der toekomende tentoonstelling te Brussel (1910). - Een meer-dan-los woord over de verleden tentoonstellingen sedert deze van Ptolemeus Philometor (!). |
Occasione data ex mercibus ad exhibitionem ao. 1910 exponendis, incompositè de omnibus a Ptolemei quidem ostentationibus elapsis garritur (!). |
1308 A. Becker. Reste altgermanischen Losens in der Pfalz. - HBV. 1908, Bd. VII, S. 125. |
't Verloten van gemeenland onder de naburen. |
Quomodo terram communem vicini inter se sorte partiantur. |
1309 Destutayre. La Foire [aux chevaux] de Lessay (Normandie). - RTrFE. 1908, t. IX, p. 138-140. |
Zeden en gebruiken. (Vgl. tk 1311). |
De usibus diei et loci. |
1310 H. Heerwagen. Wahrzeichen. - DG. 1908, Bd. IX, S. 130-135.
‘Eigenheit des Ortes, welche diesen charakterisiert und deshalb den Handwerksgesellen dazu diente, durch Kenntnis derselben zu beweisen, dass sie an dem Ort gewesen’. - Literatur. - Wahrzeichen v. Ansbach, Augsburg, Bamberg, Forchheim, Hersbruck, Kaiserslautern, Kissingen, Kitzingen a. M., Landshut i. B., Fladungen, München, Rain am Lech, Neustadt an der Aisch, Mürnberg, Passau, Regensburg, Schweinfurt a. M., Speier, Wasserburg, Weissenstadt, Wunsiedel, Würzburg. |
1311 H. Heinrich. Auf dem Pferdemarkt. - Wo. 1908, Bd. X, S. 1620-1624, mit Abb. |
Gebruiken te Buttstädt (Weimar). |
Variae consuetudines (Cf. n. 1309). |
1312 B. Wirth. Die letzten offenen Märkte in Wien. - Wo. 1908. Bd. X, S. 1271-1275, mit Abb. |
|
1313 R. Dupont. Een Vrouwenoproer te Nieupoort in 1774. - B. 1908, bd. XIX, bl. 145-150. |
't Graan werd in te groote hoeveelheid ontvoerd naar Engeland. 't Sloeg op. Vandaar dure tijd, en oproer... Wat er gebeurde te Nieuwpoort. |
Frumento flandrensi, cuius pars maior in Angliam transmittebatur, cariore facto, minoribus vivendum hìc erat. Proinde ad novas res consurrexerunt,... saltem Noviportus mulieres. |
|
1314 J. Tideman. Fronspergers Kriegsbuch [1565]. - Al. 1908, n. F., Bd. IX, S. 140-143. |
Volkskundige krijgswetenschap. |
Ars militaris ad modum vulgarem. |
| |
| |
| |
4. Lust (Kunst en Ontspanning). - Ludicra (Artes, Oblectamina).
1315 J. Bédier. La légende de Girard de Roussillon. I. Girard de Roussillon dans la poésie, dans l'histoire et dans l'hagiographie. - Revue des deux mondes. 1907, 5e pér. t. XXXVIII, p. 348-381. (AB. 1908, t. XXVII, p. 112-113 = A. P[oncelet]). |
1316 A.F. Chamberlain. - E. Sidney Hartland. A Macasser Version of Cinderella. - FL. 1908, v. XIX, p. 230-234. |
Een woord vergelijking tusschen de ‘Cinderella story’ en Europeesche voorstellingen ervan, b.v. Grimm's ‘Einäuglein, Zweiäuglein und Dreiäuglein’. |
Leviter contenduntur ‘the Cinderella story’ huiusque variae lectiones Europaeae, v.g. iuxtà hìc memorata. |
1317 K. Euling. Das Priamel bis Hans Rosenplüt. Studien zur Volkspoesie. (Germanistische Abhandl. begründet von K. Weinhold, hrsg. von F. Vogt. 25. Heft.). Breslau, Marcus, 1905, viii-583 S.M. 12. (HBV. 1908, Bd. VII, S. 129-130 = W. Küchler). |
Ontwikkeling van het volksdicht tot het letterkundig gewrocht van den Nurembergschen dichter H. Rosenplüt. |
Quomodo ex poemate populari opus Norimbergensis poetae sit evolutum. |
1318 B.J. Jones. Wren Boys. - FL. 1908, v. XIX, p. 234-235. |
Vergelijking van een engelsch met een iersch rijmke. |
Conferuntur inter se cantiunculae duae, anglica una et hibernica altera. |
1319 J.W. Muller. Een nieuw handschrift van den Reinaert [de Vos, ontdekt te Dyck nabij Neuss]. - Versl. en meded. der Knkl. Vlaamsche Academie, 1908, bd. XXII, bl. 109-188.
Codex novus de ‘Vulpe Reinardo’ nuper apud Novesium detectus esse nuntiatur.
Cf. nn. 1321, 1322. |
1320 M. Serao. Les Légendes de Naples. Les Légendes et la Réalité. Paris, Juven, in-12, 382 p. Fr. 3,50. (MLP. 1908, t. XX, p. 115*-116* = M.E.). |
1321 E. Van Cappel. Een nieuw handschrift van ‘Reinaert de Vos’. - Ann. de la Soc. d'Émul. de Bruges. 1908, t. LVIII, p. 224-226.
Documentum novum de ‘Vulpe Reinardo’.
Cf. nn. 1319, 1322. |
1322 L. Willems. La découverte d'un nouveau manuscrit du Reinaert. - Bulletijn d. Maatschappij v. Geschied- en Oudheidk. te Gent. 1908, bd. XVI, bl. 126-141.
Cf. nn. 1319, 1321. |
|
1323 O. Böckel. Handbuch des deutschen Volksliedes. Zugleich vierte gänzlich neugestaltete Ausg. von A.F.C. Vilmars Handbüchlein für Freunde des deutschen Volkslieder. Marburg, Elwert, 1908. (ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 149 = -ab-).
‘...nur mit Texten...; recht gute Orientierung... für ein Laienpublikum’ (-ab-). Cf. n. 50. |
1324 W. K[olbe]. Zwei historische Volkslieder vom Eichsfelde. - HL. 1907-1908, Bd. IV, S. 174-176. |
| |
| |
2.[regelnummer]
‘Und wille gi horen ein nie gedicht,
wat Horlemann hefft uthgericht?...’
Geschiedkundige bespreking ervan; van muziek eilaas niet een woord. |
Criticè de textu, nullo modo de cantu. |
1325 A. Rossat. Le Chant du Guet. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 155-156. |
Vrage naar den oorsprong van gelijkluidende deelen getrokken uit sommige duitsche volkszangen. |
Rogatur origo anologicarum, ex quibusdam germanis cantilenis excerptarum, partium. |
|
1326 W. Deonna. Les statues de terre cuite dans l'antiquité. Sicile, Grande Grèce, Etrurie et Rome. Paris, Fontemoing, gr. in-8, ill. Fr. 7,50. |
1327 W. Kolbe. Aus den ältesten Stammbüchern [oder Fremdenbüchern] des Hansteins [Eichsfeld] (1798-1848). - HL. 1907-1908, Bd. IV, S. 141-144. |
Bedenkingen over de gedachten en de gedichten door de bezoekers neêrgeschreven. |
In sensus et versus, a peregrinatis olim in adeuntium libro consignatos, multiplex contemplatio. |
|
1328 DD. Brouwers. La Joyeuse Entrée de Ferdinand de Bavière, Prince-Évêque de Liége, à Dinant, en 1614. - W. 1908, t. XVI, p. 195-208. |
Op geschiedkundige gronden; mitsgaders van deze gronden een deel overdruk. |
Ex fontibus historicis, quorum deinde aliquid in appendice traditur. |
1329 J. de Pas. Entrées et réceptions de Souverains et Gouverneurs d'Artois à Saint-Omer aux XVe, XVIe et XVIIe siècles. S. Omer, D'Homont, 1908, in-8, 215 p. (Ann. de la Soc. d'Émul. de Bruges. 1908, t. LVIII, p. 118 = A. D[e] M[eester]; AnÉN. 1908, t. IV, p. 416-417 = E. Bouchet). |
1330 H. Grimme. Das israelitische Pfingstfest und der Plejadenkult. - Studien zur Geschichte und Kultur des Altertums (im Auftr. u. mit Unterst. der Görresgesellschaft). I. Bd. Paderborn, Schönigh, 1907, Heft I, 132 S. mit Taf. M. 3,60 (Bull. bibl. et pédag. du Musée Belge. 1908, t. XII, p. 268-270). |
1331 K. Heldmann. Mittelalterliche Volksspiele in den thüringisch-sächsischen Landen. (Neujahrsblätter. Hrsg. v. der histor. Kommission f. die Prov. Sachsen u. das Herzogt Anhalt. H. 32). Halle, Hendel, 1908, 8o, 58 S.M. 1. |
1332 E. Magne. Esthétique des villes: Les Cortèges. - MF. 1908, t. LXXIV, p. 234-253. |
Stoeten en processiën in esthetisch opzicht. - Willekeurige beschouwingen. |
De comitatibus et processionibus estheticè... - potissimùm ad libidinem Auctoris. |
1333 H. Rehm. Deutsche Volksfeste und Volkssitten. (Aus Natur und Geisteswelt. 224. Bd.) Leipzig, 1908, 116 S. mit Abb. (ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 149 = A. Dachler). |
Bondig, niet volledig (ZöV.). |
Parcè nimis. |
1334 A. Willox. Discordances. Appendice: Aspect des Fêtes catholiques à Séville pendant la Semaine Sainte. Paris, Sansot, in-12, 95 p. Fr. 1. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 107-108 = [P. de Saint-Jean]). |
|
1335 B.C. Carter. The Great Days of Cricket Wagering. Being some account of the big bets made on cricket matches in the days of George the Third. - FMag. 1908, v. IX, p. 508-513, ill. |
| |
| |
1336 A. John. Egerländer Tänze. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 96-108. |
Wat ze eigenaardigs in hebben, - welke liederen erbij gezongen worden, - welke soorten er bestaan, - op welke tijden ze geschieden. |
De popularibus choreis: propria forma; - carmina; - species; tempora et feriae quibus usu veniunt. |
1337 E. Langlois. Le jeu du Roi qui ne ment et le jeu du Roi et de la Reine. - Mélanges Chabaneau [cf. n. 747], p. 163-173. (Rom. 1908, t. XXXVII, p. 448 = A. Thomas). |
Heropmaking dier spelen. |
Reficiuntur illi lusus. |
1338 E. Magne. Le jeu de massacre. - MF. 1908, t. LXXIII, p. 5-23. |
Midden een pleidooi tegen de menschelijke wreedheid, eenige volkskundige wenken. |
A causam urbanitatis dicente quaedam folklorica tractantur. |
1339 E. Muret. Le Château d'amour. (Extr. Bulletin du Glossaire des patois de la Suisse romande, a. 6.) Lausanne, Bridel, 1908, in-8, 29 p. (Rom. 1908, t. XXXVI, p. 335 = P. M[eyer]). |
Zwitsersch meispel uit de middeleeuwen. |
Helvetius quidam ex medio oevo pro Maio mense lusus. |
1340 G.O. Holbannen. - DB. 1908, bd. VIII, bl. 30-33. |
Spel met lange stokken, daarmêe men in hollen steekt. |
Neerlandicus ludus in quo cum fustibus ad puteos conquirendos luctantur. |
1341 Der Pariser Apachentanz. - Wo. 1908, Bd. X, S. 1754-1756, mit Abbild. |
Over oorsprong en bijval ervan, een woord. |
De origine et exitu, tantum breviter et leviter. |
1342 E. Poutié. Dans le stade antique. - TAT. 1908, t. I, p. 381-383, ill. |
Een korte geschiedenis der loopstrijden, bizonderlijk der hedendaagsche. |
De cursibus, praesertim de hodiernis, historicè,... etiam leviter. |
1343 Toréadors en garde! - LT. 1908, t. XII, p. 940-951, ill. |
Een en ander uit de zeden omtrent de stierengevechten. |
De ‘pugnis taurinis’ quaedam funduntur. |
1344 N. Wentworth. The Red Deer: His Domain. - FMag. 1908, v. IX, p. 518-524, ill. |
Vroeger en thans. |
Olim, etiam nunc. |
|
1345 A. Pitcairn-Knowles. Belgische Raucherklubs. - Wo. 1908, Bd. X, S. 1795-1798, mit Abbild. |
Beschrijving van een brugschen rookwedstrijd. |
Describitur brugenses inter ‘fumantes’ aliqua pugna. |
|
1346 P. André. [Théàtres de Verdure]. - TCBBull. 1908, t. XIV, p. 358-359, ill. |
Hoe ze wederom opkomen, en waar? |
Quomodo et ubinam iterum celebranda desumpta sunt. |
1347 C. Cherfils. Mimes et Ballets Grecs. Paris, Messein, in-16, 105 p. Fr. 3,50. (MLP. 1908, t. XX, p. 52* = R. de C.). |
Keuze van tooneelen. |
Fabulae scaenicae excerptae. |
1348 E. Friedrich. Die Magie im Französischen Theater des XVI. und XVII. Jahrhunderts. (Münchener Beiträge zur romanischen und englischen Philologie. H. XLI). Leipzig, Deichert, 1908. |
| |
| |
1349 I. Kunós. Das türkische Volksschauspiel. Leipzig, Haupt, 8o, 142 S., ill. M. 8. (REES. 1908, t. I, p. 381 = A. v[an] G[ennep]). |
Vertaling en verklaring van Turksche volkstooneelspelen bekend onder den naam van orta ojnu. |
Turcarum vulgare theatrum: hic agitur praesertim de ludis, qui orta ojnu nominantur. |
1350 H. Lecomte. Histoire des Théâtres de Paris. Les Variétés Amusantes. [1778-1815] Paris, Daragon, 1908, pet. in-8, 264 p., une vue. Fr. 10 (MLP. 1908, t. XX, p. 23* = M.L.). |
1351 G. Lenôtre. Théâtres de société. - APL. 1908, a. XXVI, t. II, p. 49-50. |
Doening van eenige burgertooneelhuizen uit het eerste deel der XIXe eeuw te Parijs. |
Quomodo haberentur in prima parte sec. XIXi, quaedam Parisiacae domesticae scaenae. |
|
1352 H. Balfour. The Musical Bow. Oxford, 1899. (Authr. 1908, Bd. III, S. 614).
Cf. Prof. W. Ridgeway. The Origin of the Guitar and Fiddle. - Man, 1908, no 2; J. Ecorcheville. - Mercure Musical. 1908, p. 131-164). |
De snaarspeeltuigen komen voort van de bogen, waarmede men ten strijde trok. |
Citharae, lyrae, viellae ceterorumque similium instrumentorum prima forma fuit arcus pugnantium. |
1353 E. Bouchet. Les Tours qui chantent. Le Beffroi et le Carillon de Dunkerque. - Union Faulconnier. Bulletin, 1908, t. XI. p. 91-168. |
Geschied- en volkskundig. |
Historicè necnon ethnologicè. |
1354 L. Lefebvre. Le Concert de Lille 1726-1816. Lille, Lefebvre, 1908, in-8, vii-66 p., tiré à 60 exempl. |
1355 C.J. Sharp. Some Characteristics of English Folk-Music. - FL. 1908, v. XIX, p. 132-146, with examples.
1. | ... a great deal of it cast in the modes... |
2. | ... the irregular time and rhythm... |
3. | ... [sometimes] a non-harmonic passing note... |
4. | ... one note only to each syllable of the words. |
|
1356 A. Wolf (†). Fahrende [musizierenden] Leute bei den Juden. Hrsg. von M. Grunwald. - MJV. 1908, Bd. X, S. 89-96, 150-156. (Forts. f.). |
Geschied- en huishoudkundig. |
Historicè necnon economicè. |
|
1357 G. Kazarow. Karnevalbräuche in Bulgarien. - ARW. 1908, Bd. XI, S. 407-409.
‘Einige bulgarische Parallelen bei der Griechischen Bevölkerung in Viza, die an den alten Dionysoskult erinneren’. (Vgl. R.M. Dawkins in Journ. of Hellen. Stud. 1906, v. XXVI, p. 191-192). |
1358 A. Pitcairn-Knowles. Der Derbykarneval in Epsom. - Wo. 1908, Bd. X, S. 1174-1179, mit Abbild. |
Over 't karnavalachtig uitzicht van den Derby-dag. |
Quomodo sit quasi bacchanalium dies. |
1359 T.V. Spinelli. La decadenza religiosa e la repressione dei Baccanali a Roma. Neapoli, Di Gennaro, 1908, in-8, viii-152 p. |
| |
| |
| |
5. Geneeswerk. - Medicinalia.
1360 H. Coulon. Contribution à l'histoire de la médecine en France du XIVe au XVIIIe siècle. La Communauté des chirurgiens, barbiers de Cambrai (1366-1795). Paris, Baillière, 1908, in-8, xvi-281 p. ill. |
1361 L. Lallemand. Les Maladies épidémiques en Europe du XVIe au XIXe s. 1. Les maladies épidémiques. Leur fréquence. Les terreurs qu'elles inspirent. Les dévouements qu'elles suscitent. - Rev. des Quest. hist. 1908, 2e s., t. XXXIX, p. 453-475. |
1362 Norman Moore. The History of the Study of Medecine in the British Isles. Oxford, Clarendon Press, 8vo, viii-202 p. (RCel. 1908, t. XXIX, p. 253). |
Het verslag der RCel. kan helpen 't werk volledigen. |
Valde ad rem pertinet expositio ex RCel. citata. |
|
1363 Comment nos pères allaient aux eaux. - LT. 1908, t. X, p. 841-848, ill. |
Redenen, middels en manieren die men had om daarheen te gaan of er te verblijven. - Enkel een lezingske. |
Cur, quibus auxiliis et quomodo illuc tendebatur ibidemque remanebatur. - Ad lectiunculam quamdam. |
1364 Esser. Das Brauchen. - ZVRWV. 1908, Bd. V, S. 101-105; 206-211.
D. i. Krankheiten ‘besprechen’. |
‘Brauchen’ zal geweest zijn ‘berauchen’. Kwalen berooken deed men vroegertijde, blijkens overgebleven doeningen en gezegden. Waarom? Was 't de heiligheid des rooks die 't kwaad verdreef?... Andere woorden in 't duitsch zijn: ‘büssen’, ‘schirmen’, ‘besprechen’, ‘versprechen’, ‘ansprechen’; dan in 't fransch: ‘arrêter’; - en in 't vlaamsch ‘bezweren’, ‘aflezen’ enz...
Cf. n. 322. |
‘Brauchen’ fuerit idem ac ‘fumum’ immittere [?]. Fumo, testibus usibus et dictis quae supersunt, olim abigebantur mala. Quanam vi, rogatur? An ob fumi sanctitatem?... Sub iudice lis est. Adduntur deinde in opusculo synonyma germana et gallica, adduntur hìc flandrensia. Videsis iuxtim. |
1365 Karutz, Mumie als Heilmittel. - Zeitschr. des Ver. f. Lübeckische Gesch. u. Altertumskunde. 1908, Bd. IX, S. 388-390. |
Een voorbeeld meer (met ontleding ervan) om te voegen bij de studie van Widemann in ZVRWV. 1906, Heft 1). |
Casus addendus iam notatis a Widemann. |
|
1366 C. Gilleman. - A. van Werveke. Numismatique gantoise. Cours et prix d'accouchement à Gand [depuis 1772]. - Rev. belge de numismatique. 1908, t. LXIV, p. 78-103, 200-216 (à suivre). (ABelges. 1908, t. X, p. 22 = A. de Witte; Annal. de la Soc. d'Émul. de Bruges. 1908, t. LVIII, p. 242-244 = A.V.d.B.). |
|
|