Biekorf. Jaargang 19(1908)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Voorjaarsnacht STILAAN betrok de deemsterheid de grenzelooze onmeetbaarheid der sterrenvaut en vulde 't ruim. Een drijfsmoor vloot, als lichte schuim, doorschijnend vóor den hemeltrans en brak den schitterenden glans der sterren blinkend doof en mat, als edelsteens in gaas omvat. Rond mij lag 't doomend, 't dampend veld, door dauw en avondlucht gekeld, zoo vol van kleurenmengeling, nog bont in d'avondschemering en spreidde door en door de lucht een balsemgeur van jonge vrucht. De dampen rezen uit den grond en zweefden op de meerschen rond, zij spreidden open, zonken nêer, hervouwden, rezen vlottend weêr, als lakens waar de wind in waait en lichtjes op en neder zwaait. Een harriewind blies over 't land; soms viel hij af als overmand en stierf, met langgerokken zucht; dan rold' hij v'raads weêr uit de lucht, [pagina 380] [p. 380] hij zweepte rukkend over 't veld met kort gesnak en dul geweld, met mengeling van stemgeluid: gezucht, gehuil, gejank, gefluit, met klachten vol geheimenis, zoo eenig in de duisternis. 't Werd nacht: 'k zag daar onze hoeve g'hukt, als van den donk'ren nêergedrukt: een massa vormeloos, versmacht, nog zwarter dan de zwarte nacht en door de vensterluiken blonk een straal die mij zoo lokkend wonk. Daar voelde ik nu mijn eenigheid. Een drukking van zwaarmoedigheid, een vreemde, onduidelijke smert woeg mij zoo loodzwaar op het hert, alsof de dichte duisterheid mijn hert en ziel had overspreid. In mij, vrocht nu een hankering, naar vrede en naar verzadiging, naar iets dat 't herte leven doet met liefde en licht in warmen gloed. Daar scheurde op eens de smoorgordijn en d'halve maan in bleeken schijn bestrooide 't grauwe wolkenschof met tikkeling van zilverstof: 't nam al, rond mij, zijn vormen aan van weiflend, trillend licht omdaan, de mane, met haar blijden lach bezielde 't, als bij tooverslag. Doch, weer betrok de neveling den held'ren, klaren manesching, maar nu was 't licht in mij gedaald en helder bleef mijn ziel bestraald: Want Hij, die licht en duist'ren schikt had op mijn ziele nêergeblikt... en meermaals, in 't vervolg, 'k herdacht dien somb'ren wilden voorjaarsnacht Warden Oom Vorige Volgende