Biekorf. Jaargang 19
(1908)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 377]
| |
TraagheidHET manneke van drie jaar, had te morgen al zijn eerste oog open piepen, een gedacht gekregen. Dat gedacht was zonder van iets te gebaren uit zijn kinderkopke naar buiten gegleden... en 't zat er nu mêe te pootelen binst het de dekens van achter op het bed wierp, en dan, met zijn pollekens in zijne oogskens aan 't wrijven was. Eindelinge had dat gedacht een kort wit-kleedje aangetrokken; Diestje wipte het bed uit en 't mommelde, wijl het zijn pooias-slaapmuts op het hoofdeinde smeet ‘'k ga vandaag naar school niet!’ Eene schalksche blijheid schoof van onder zijn krulhaar over gansch zijn kapoenentootje... 't zou een leutige dag zijn! voor een dag verlost van die leelik-kijkende masoeur, van die boer-openmondige o op het bord, ...piepoogende e, ...vetbollige kwabbende a, ...visch-haakachtige i... en vork-tandige u!.. en 't spoeterde in zijn tabbaardje den trap af.
***
De koekoet in de hangklok had acht keeren het deurken op zij opengesteken en koe-oe-koet geroepen... 8 ure! tijd om naar school te gaan. 't Ventje deed of 't niets gehoord had en 't zat vlijtig aan 'nen hoek der tafel 'n duimtjesschilderij te bekijken. ‘Toe! Diestje! gauw naar school... hebt ge 't dan vergeten!’ Diestje verschoot... Vader was niet te huis, dacht het, en zie! daar stond hij nu met zijn vinger naar de deur te wijzen. 't Keek rap onder tafel naar zijn blokken, schoof traag van zijn stoel, de beenen naar zijn kloefen uitgerekt, snakte zijn klak bij de stekvooi, foefelde ze op zijn hoofd, en sleepte met 'n langlip, en' t een vuistje half in zijn panen vestezak en 't ander half in zijn panen broekbeurs, over den vloer, de deur uit. Er scheelt iets aan m'n jongen, meende vader, en hij ging door een jalousie op straat loeren.
*** | |
[pagina 378]
| |
't Gatje-boven-aarde trotte lamlendig voort... voetje voor voetje, de kin op de borst, de armen los neêr... en 't stompte keer voor keer met zijn blokskens een heele hoop zand omhoog...; een echt panen dingsken... daar op den zandweg... in 'n stofwolk. ‘'k Ga toch niet naar school!’ stotterde het in eens... en 't deed een draai op zijn hielen... weêr naar huis... ‘'k Zal langs 't achterpoortje binnen gaan en in den peerdenstal kruipen met mijn speelgoed’. De sluwe streek was nog niet gansch uitgepeisd of 't kabouterke wrong schielik een volte-face... met zijn neuske naar 't Noorden; 't had vader uit de deur zien springen; en 't sliste voort op de hatelike schoolbaan. ***
‘Ik ga toch niet naar school!’ beet het nijdig als het achter den draai gekomen was; 't keerde hem weêr om, vloog op de knietjes en kroop alzoo.. heel voorzichtjes tot achter de haag; 't duwde zijn muts tot op de oogen en loerde... loerde door 'n holleke. ‘Oh! die blâren daar! ik kan niemendalle zien!’ en 't scharte met zijn handen het gat wat grooter. ‘Ha!.. hij staat er niet meer!’ gichelde 't... en 't wipte als 'n zotjen omhoog! 't Trad van achter zijn loerplaats te voorschijn en waagde zijn voetjes weêr op den zandweg... naar huis. Zou hij nog staan zien?.. zou hij weêr uitkomen... zou hij naar 't veld zijn... of in huis zitten... zou hij...? Zijn hersentabriekske had nog veel zou's verveerdigd en uitgeleverd, maar op eens schudt 'n vervreeselike stem het pagadderken uit zijn bevreesd denken. Hier! klonk het. En vader kwam stap en half af... Zijt ge van zin naar school te gaan, ja of neen? schetterde de bitsige vraag. Ja 'k, zei het met 'n zeemtootje! Hewel, dan kunt ge schuiven, en rap, of... en vader wikkelde zijn open hand weg en weêr voor 't beteuderd gezichtje... of ik zal mijn vijf geboden op uw smoeltje plakken. Ju! en 't kreeg een duw dat het van zelfs in de richting der school schijverde. *** | |
[pagina 379]
| |
't Sukkelde een eindje al bleten verder... maar als zijn rille afgetjonkt wasGa naar voetnoot(1) ging zijn pratiek verstand weêr aan 't werken: ‘Ik zal nu toch maar naar school gaan,... hij loert toch... en hij zal nieuws vragen aan zuster Bellebette... en 't draafde als 'n poneyken plots vooruit.. om niet te laat te komen. Pater Bertrand, Ord. Cap. |
|