Biekorf. Jaargang 19
(1908)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKunstnieuwsDe kerk te Nieuwpoort. - Zoo lief en schilderachtig ligt de oude ingang der kerk verdoken achter olmen en linden, dat de aanblik ervan iedereen aanlokt om 't hoofd eens in de kerk te steken. Ze is gewis eene der schoonste in haren aard, op gansch de kuststreek. In 't begin der XVe eeuw wierd ze gebouwd, zegt ‘Nieuport ancien et moderne’. Zou 't niet zijn vergroot? Vervallen was ze over weinige jaren nog, nu staat ze daar met haar drie evenhooge houten gewelven haast gansch hersteld, gekamd en gekuischt. Het licht boort in 't gebouw: vooraan op den zijkant door tweelingvensters, elders door groote ramen. Wat evenwel aardig aandoet is de zuidkant-gevel, achter de kruisbeuk. In 1510 bouwde men er de zoogezegde Visscherskapel bij, die men in 1834 weêrom afbrak. De herstelling van 't ander gedeelte der kerk mag met ware kunde en groote zorg gedaan zijn geweest, hier faalde ze, bij zoo verre dat de plaats der vensters niet voldoet en dat er een kerkzuil voor drummer (muurbeer) dient. Waarom heeft men aldus hersteld? Was het uit dwang om te bewaren wat eigenlijk noch oud noch schoon was? Of was 't omdat 't geld ontbrak om beter te doen. Doch laten we 't gebouw staan om wat de meubels te bezien. Hier gelijk in vele kerken staan we voor oude en nieuwe. De kunst is een aardig iets; ze is als een plant die hare wortels in goede eerde staan hebben moet, of ze wordt woekerplant. Wast de kunst op zonder doel, dan wordt ze kunst om kunst, wankunst. Zij die enkel bijkomen moest, staat eerst; en die laagst te staan had prijkt boven; en dat is verkeerde wereld! Om kerkelijke kunst te beoefenen, begrijpe de kunstenaar wat de kerkdienst eischt, en hij wete ook hoe de levende kunstoverlevering dien uitdrukt en bestempelt. Welnu, bij voorheen, is die kerkdienst veel veranderd. B.V. hij geschiedt niet meer onder den grond, zooals 't was in de eerste kerktijden, b.v. nog, een koorkerk is geen parochiekerk enz. Verzuimt nu de kunstenaar het kunstig uitdrukken van hedendaagsche benoodigheden, bewaart hij alleenlijk de oude vormen zonder den waarom erbij, dan wordt hij slaafsche navolger van 't oude, van 't doode, hij wordt oudheidkundige. Men ziet hem herstellen, oprichten volgens die ééne gedachte: ‘naar 't oude’. Doch daar alle oudheidkundigen verre zijn van gelijk te denken, zoo | |
[pagina 318]
| |
ontstaat in 't oordeel-strijkend Coenaculum groote verdeeldheid soms; schoonheid en nut houden die heeren voor henzelven over, te weten voor in eigene woonplaats, en voor de kerkelijke kunst worden halve maatregels genomen soms valsche, en zoo krijgt iedereen vrede.... Iedereen, dat is elk van hen die van onze kerken geen kerken, maar enkel studieplaatsen voor oudheidkundigen maken willen. Aldus heeft men in vroegere tijden ook gehandeld met onze altaren. Het altaar is een offertafel waarop de priester de H. Mis aan God opdraagt. Den kunstenaar komt het toe het altaar in zulken trant uit te beelden dat het een offertafel blijve, heerlijk schoon tot Gods glorie. En wat gebeurde? Viollet-le-Duc leert het ons in zijn ‘Dictionnaire du mobilier français’ al sprekende over de versieringen van 't altaar op 't woord ‘rétable’. Sedert lang bestaat dit versiersel. Doch in den beginne stond het er los op en was klein, - 't wierd gemakkelijk afgenomen en kwam er maar op met groote dagen. In de XIIe eeeuw bestonden er reeds vastgemaakte retabels. Alleen in de kathedralen zijn ze maar vast geworden in de XIVde. De ‘predella’ waarop de kandelaars staan en 't kruis, komen in gebruik in de XIIIde eeuw. Doch nu begon ware kunst-onzin, zoodanig dat in 't laatste ogivaal tijdperk men er, zooals te Tongeren, vindt die hemelhoog de lucht instriemen. De Weêrgeboorte bleef niet ten achteren: gansche bosschen hout in marmeren zuilen vervormd, balken, reuzenbeelden verpletteren door hunne massa het altaar. De zin, 't nut van de offertafel is vergeten en men bekomt de versiering zonder steun, een woekerplant die worgt wat moet 't bijzonderste zijn: de versierde offertafel. Staat nu in Nieupoorts kerk de altaren te bezien. De zuilen ervan genaken haast 't gewelf, daar ondersteunen ze stevig, wat dienst moet doen om regen te geleiden, ...regen in eene kerk! .. Een slordig altaar verdwijnt of ligt er gelijk bijgeplakt. De Mis, de priester, de eenige reden van 's altaars bestaan worden weggemoffeld... Dat heet kunst! Nochtans een of twee van die wanzinnige altaren zijn 't bewaren weerd om hunne goede teekening en ineenzetting. Dit bijzonderlijk uit de noorderbeuk. Het is zoo iets in den trant van de voorzijde van 't doxaal en van een klein altaarke in de zuidkruisbeuk, dat nl. waarop een leelijk-geschilderde oude schoone Christus hangt. Nu laat dezen het bewaren weerd zijn als muurbedekking, dan toch is het hoog-altaar nog te slecht om zelfs naar den zolder te mogen verhuizen. ‘Boereleute’ is 't en slecht snijwerk, het dekt 't prachtig eind-vensterraam van 't hoogkoor en 't staat niet op zijn plekke. Als 't daar verdiensten zijn, dan heeft het er, maar anders niet één! Gelukkiglijk, heb ik hooren zachtjes vezelen dat het hoogaltaar verdwijnen zal... misschien. Doch, opgepast, schuurt men ooit de plaats zuiver, dan lette men goed op geen zeven duivels erger dan den weggejogene wederom binnen te roepen. Over weinige jaren schijnt het, heeft men deze laatste onvoorzichtigheid begaan. Vóór het doxaal staan de beelden van de HH. Herten van Jesus en Maria, 't eene schorte-blauw, 't andere vuil rood. Men zou zeggen dat de sjouwers van Nieupoort kaden voor model gediend hebben; niets edels noch van wezen noch van houding; voeg erbij | |
[pagina 319]
| |
nog de lompe kleêrenplooing en de beschildering. Waren ze dan nog volgens de kerkwetten; het hert is van 't lichaam gescheiden! Dat de waarom van alle kunst dikwijls vergeten wordt, en dat alzoo 't nieuwe soms slechter dan 't oude is, kan men bespeuren aan een koperen arm die zal moeten den dienst doen van gasluchter. De ouden hadden het gas niet, dus ook geen gasluchter; maar in der waarheid hadden ze hem noodig gehad, een beteren gingen ze vinden. Vooreerst behoeft het armvatsel stevig in den muur te zitten; ziet eens of hier de plaat die hem aan den muur houdt waarlijk de noodige kracht uitdrukt om dat gewicht te dragen. De arm is slangachtig lang, als een girafhals.... En wat komt die gesloten kroon erboven doen? Zie als daarop keersen moesten staan die afdruipen zullen, dan kwame zij er te pas, maar nu met gas!... In O.L.V. te Kortrijk hangen lichtkronen, wat zwaar, maar die goed uitdrukken wat gasluchters eischen. Voor 't overige wil ik alleen erbij voegen dat in zulke kerken ijzer veel beter doet als koper. Laat ons nu het koorgestoelte beschouwen. Zoo rijk niet als de Veurnesche sneed het de Ypersche kunstenaar; veel armoediger staat het weggedoken in 't koor. Maar hier gelijk daar belet het den dienstGa naar voetnoot(1). Was het nuttig voor de Norbertijnerpaters die de kerk bedienden, nu zou het best op eene andere plekke prijken, daar er geen paters met koordienst meer over zijn. Belet nog in de kerk een ouden preêkstoel van rond 1500. Het onderste voetstuk en het klankbord zijn och! zoo leelijk nieuw. In de zuidkruisbeuk hangt nog een oude kruisweg van de 7 Weêdommen, die 't bezien weerd is. Het is snijwerk natuurlijk gepolychromeerd... in 't witte. Hij hangt wat hoog en hij is toch zoo leelijk omlijst en beklakpot. Toen ik de kerk uitging ontwaarde ik nog een van de laatste statiën van een nieuwen kruisweg. Een geschilderde. Daarop valt niets anders te zeggen dan wat een fijne kenner zei: Helaas! T.K. |
|