Hilleghem (Oostvl.).
In de Annales Blandinienses, geschreven in de tweede helft der 11de eeuw, wordt in eene gifte van 825 Hildengim vermeld. Bij Fay. staat dezelfde gifte aangestipt op blz. 27, handschr. A: Hildeningahem, V. Lok., bl. 11, en handschr. B, bl. 26: Hildengim, V. Lok., bl. 11. Nog in het handschr. A wordt dezelfde gifte herhaald op bl. 49, bij Fay.: Hildingahem.
Om het midden der 11de eeuw: Hille...(ghem, onleesbaar), Fay., bl. 115.
12de, 13de eeuw: Hillenghem, Fay., bl. 138.
Aa. 1108, 1123 en 1145: Hillengem, V. Lok., blzz. 115, 125, 141.
A. 1164: Hillinge..., V. Lok., blz. 168.
A. 1186: Hillenghem, V. Lok., bl. 195; it. a. 1190, Fay., bl. 204, 205.
A. 1198: Hillengen, V. Lok., bl. 207.
Aa. 1201-9: Hillengem, ib., bl. 226.
A. 1205: Hillegem, ib., bl. 229.
Aa. 1233 en 1243: Hillenghem, ib., bll. 263, 272.
A. 1246: Hilleghem, ib., bl. 278.
A. 1281: Hilleghem en Hillenghem, ib., bl. 407.
A. 1285: Hillenghem, ib., bl. 433.
De vorm Hildeningahem, nevens Hildingahem, in hetzelfde handschrift van de 10de eeuw, zal wel aan eene verkeerde lezing of eene misgreep in het schrijven zijn ontstaan te danken hebben, alhoewel hij als afleiding uit hildino-, uitbouw van hildjô ook werkelijk kan bestaan hebben.
Hier valt in het oog de tamelijk zeldzame assimilatie van ld tot ll (vgl. vl. spelle, nevens ndl. speld), die in den loop der 11de eeuw, of zelfs vroeger, schijnt ingetreden te zijn.