Biekorf. Jaargang 19
(1908)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |
Stervend Vogelken
WAT wil het zeggen toch, o mijn veelGa naar voetnoot(1) vogelijn,
Dat uw hel-blinkend oog, zoo somber is vandaag
En mij zoo teer beziet, heel moedeloos, heel vaag
Als zij die op dees aard', niet lang meer mogen zijn.
Waarom, veel vogelijn, slaat uw klein hert zoo traag?
Waarom droef knikt ge met uw kopken van satijn,
Terwijl uw vlerske beeft, als van verborgen pijn,
En langs uw beentjes daalt, steeds verder naar omlaag?
Nu verft de morgendzon, zoo blij den hemelboog
Die, eindloos blauw, zich kromt tot aan de grauwe kim
Als Godes kerkgewelf, dat machtig rijst omhoog;
Nu zingen overluid, uw broerkens in het hout.
Welk is, veel vogelijn, de snoode smertenschim
Die u het keeltje prangt en toegenepen houdt.
W. Tehof. |
|