Mengelmaren
M.E. Belpaire. Constance Teichmann. Antwerpen, Buschmann, 1908.
Mejuffer Belpaire heeft wederom een boek gemaakt, en een boek van groote beteekenis. Ze beschrijft het leven van ‘Juffrouw-Constance’, uit of grootendeels bij middel van brieven en andere geschriften, die van deze ‘heilige armenverpleegster en kunstenares’ overgebleven zijn.
Is dat leven zoo belangrijk? - Belangrijk? Ei! Waren er in Vlaanderen een duizendtal of ja maar een honderd zulke ‘Juffrouw-Constancen’, Vlaanderen ware weêrom boven: Vlaanderen met zijn zeden en krachten van voorheen, en Vlaanderen daarom niet verouderd, maar Vlaanderen vernieuwerwetscht en vlaamsch-weg ‘gemoderniseerd’! Want juist ‘Juffrouw-Constance’ betrachtte beide: den ouden aard van Vlaanderen, maar uitgebeeld in nieuwen leeftrant! Ze was zelf van hooge afkomst, ‘kende de wereld’, leefde erin meê... maar op vlaamsche wijze. Voor muziek of kunst, of spel of sport en was ze niet verlegen; maar daarom liet ze niet na te leven in en meê met onzen volksgeest. Als men haar leven leest, verneemt men uit hare betrekkingen, menig goed dat ze deed aan groote vlaamsche letter- en muziekkundigen uit haren tijd. Zulke mannen, met hun eigenaardigheden, met hun bovenmensch- en toch kinderlijke grootheid, verstond ze, troostte ze, stichtte ze en hielp ze zooveel als haar armen, zooveel als haar zieken. In onze dagen nu hangt als een twijfel in de vlaamsche lucht: Zal men om Vlaming te zijn, zal men onwereldsch, onhedendaagsch en ‘middeleeuwsch’ blijven? Of zal men de kunsten met hun onvermijdelijk gesleep van vergaderingen, avondspelen, spelgebouwen in Vlaanderen binnenlaten? En zoo ja dit laatste, hoe zal men dit laten geschieden? Zal men best Vlaanderen schoeien op zijn duitsch of op zijn zweedsch, of op gelijkwat... als het maar niet is op zijn fransch? Lastig vraagstuk! De liefhebbers van 't eerste stelsel, van 't uitsluitelijk-oud-Vlaanderen, worden uitgescholden voor terugtrekkers... en zeker zijn ze mis als ze niet denken dat de geschiedenis altijd voortwoelt. De aanhangers van 't ander stelsel, gaan al een keer door voor wilden, of voor ongeloovigen, of voor bedervers van Vlaanderens oude zeden. Wat gedaan dan?
Och Heere! En ‘Juffrouw-Constance’ en was maar een meiske, en 't heeft het gevonden! Die oude zeden behield ze, tot de heiligheid toe! Maar ondertusschen bleef ze al een aardig spook van een meiske: fijn en heusch, prettig, en wel ‘van den nieuwen tijd’.
Nochtans één dingen weze gezeid: daartoe en ging ze nooit boven haren stand! Veel van de dingen die ze in de wereld meêbeoefende, en zouden niet kunnen door alle Vlamingen, rijke en arme, nagevolgd worden. Maar deed elk in zijn midden wat ons ‘Juffrouwke’ deed in het hare; handelde elk uit zijn vlaamsch herte, uit zijn vlaamschen geest en naar vlaamsche zede, al daarbij de nieuwgevonden beschaving meêlevende, elk naar den nieuwen eisch en de nieuwe middels van zijnen stand, Vlaanderen ware verjongd... op zijn vlaamsch!