Nog vlaamsche woorden en spreuken
Eeuze oogen op iets leggen = iets bezien.
‘Klababbers!’ zei 't meisen, en 't was appelmoes.
‘Hemel!’ zei de vent, en 't was eerde.
Men moet toch aan eens boterhammen geraken, aan zijn leven.
Als een keerse blijft branden terwijl dat 't al klaar is, zegt men te Veurne: ‘Ze gaat pitten in den dag branden’.
Ge moet uwe oogen bij u hebben (wel opletten), met zoo ne kerel omtrent u.
Mijn handen zijn lijk ijsbrokken, zoo koud.
Als de jongens op iemands zeggen niet en roeren, en dan een oudere hand aan 't werk slaat, verwijt men hun t'Eerneghem: ‘'t Is best dat de oude peerden eerst verslijten’, en te Brugge: ‘De oudste peerden moeten er eerst aan’.
En 't zeer dat hij had? Hij had de muren opgevlogen.
Hij heeft me daar een paar lodders van oogen = Hij kijkt zoo lodderachtig, sulachtig, onverstandig, ongeslepen.
Appeltjes van over de zee (Brugge) = Appeltjes van zeven honderd op nen boom (Lichtervelde).
't Mag er af; hij kan der tegen; hij mag breed leven, eten met twee luchten, laten leven.
Hij en houdt hij daar geen' rekeninge achter (van) (Leke).
Een eerlijk man doet zijnen tijd uit.
E schoon schaap scheren meê e schoone schare op zijn scheeve schinkels dat 't scheerlijk schreeuwt (Haringhe).
Willen wij wedden? - Ze 'n wetten niet meer, ze slijpen (Brugge).
Altijd op den stok zitten = Werken en slaven, en nooit mogen rusten.
‘'t Is zomer, we 'n geven nu zoovele niet meer’ - Jamaar! Mijnheere, wij 'n kunnen van de zunne toch niet eten, ze is stravver als wij’.
God beware u in een leêren zaksken = ge 'n gaat niet geëten zijn van de muggen.
Opstaan vóór henne, vóór hane, van eer dat den duivel zijn' kloefen aandoet.
‘Men is kwalijk met zotten’, zei Zwane, en hij leidde Van Severen uit de kerke, maar hij was algelijk nog zotter als hij.
Slapen dat men Roomen niet en ziet.
Gaat men weg voor een strooi, men krijgt nen bondel weêre.
Aan een die met zijn schoonheid boft: ‘Ge zijt ook een van de snelste over een' halve deure, met een kazekleed over uwen kop’.
Laat Sarlowie maar swatelen, hij en zal in geen twee dijken te gare loopen (van nen dronkaard).