| |
| |
| |
Werken
WERKEN gaat altijd met last gepaard. Daarbij komt het dat de mensch er eene zekere vijandschap voor gevoelt.
Die vijandschap wordt hedendaags door sommige lieden hevig uitgebaat; zij doen dien last op eene buitengewone manier uitkomen; zij geven het werk uit voor eenen aartsvijand en houden staan, dat het geluk op aarde zal aangroeien in evenredigheid der verkorting van den werktijd. Den dag waarop ieder mensch juist het noodige zou moeten verrichten voor zijn eigen onderhoud en dat van de maatschappij, iets wat op een uur en twintig minuten zou kunnen volbracht worden (getrokken uit een artikel van Dr Maurice de Fleury, in de Revue, no de Septembre 1906) dien dag, zal de wereld in een waar paradijs herschapen zijn.
Zulke menschen dolen; zij houden enkel rekening met den last van het werk en verzuimen teenemaal het geluk dat eruit voortspruit.
Die last is eene straf die de Schepper aan het menschdom opgeleid heeft. Maar terwijl Hij met de eene hand geeselde, zalfde Hij met de andere; want de straf zelf zou, voor hem, die ze goedwillig aanveerdt, de kiem behelzen van een driedubbel geluk. En inderdaad, werken bevoordeeligt de gezondheid, verschaft waar genot en verjaagt de verveling.
| |
Werken is gezond
Het is met eene merkweerdige eenparigheid dat de geleerden in het geneeskundig vak het stilzittend leven veroordeelen, en het aanschouwen als eene bron van menigvuldige ontsteltenissen.
Ons lichaam is eene aaneenschakeling van ontelbare kluizen, ook cellen genaamd. Iedere kluis heeft veranderingen ondergaan en een vorm gekregen in verband met de werking waartoe zij bestemd is. De gestreepte spier- | |
| |
kluizen bij voorbeeld, zijn voorzien van eene krimpbare stof; de zenuwkluis bezit fijne lange draadjes die wel geschikt zijn om trillingen voort te zetten; de peeskluis bezit dikke taaie draden enz. Welnu, die bijzondere vorm der kluis is noodig tot hare werking; dat staat vast, maar even zeker is het dat de werking zelf de vorm in staat houdt, gelijk eene rivier haar bed, en dat de werking onmisbaar is tot het voortbestaan dier eigenaardige vormen. Eene spierkluis die nooit meer geprikkeld wordt en daardoor onwerkzaam geworden is, verliest langzamerhand hare krimpbare stof. Deze geraakt doorzaaid met vetkorrels (granulations graisseuses) waarmede zij eindelijk gansch vervuld is; die korrels worden langzamerhand in den bloedstroom opgezogen en eindelijk kan er van krimpbare stof geen sprake meer zijn. Hetzelfde gebeurt met de zenuwkluis, de peeskluis, enz. Geheele stelsels kunnen alzoo omkomen. Bij voorbeeld, een ader waardoor het bloed niet meer stroomt, geraakt verstopt en verdwijnt als ader met al zijne eigenaardige bestanddeelen. Werken of vergaan is eene onvermijdelijke wet voor onze geweefsels.
Het volledig stilleggen van een deel des lichaams is een uitzonderlijk geval. Dat gebeurt bij kwetsuren wanneer, bij voorbeeld, eene zenuw doorsneden wordt en dat het afgesneden deel niet herstelt. Dat deel alsook de spieren die het beheerscht worden alsdan gansch onwerkzaam; zij vervetten en smelten weg om eindelijk gansch te verdwijnen.
Zulks gebeurt ook met de navelslagaders die met de geboorte onwerkzaam worden. Na eenigen tijd zijn deze aders verdwenen en vervangen door eene streep bindgeweefsel. De thymus bestaat uit twee kleine langwerpige klieren bachten het borstbeen gelegen. Deze klieren zijn werkzaam eenigen tijd vóór en na de geboorte. In de eerste kinderjaren krijgen zij eenen bleekgeelen glans door hunne bezetting met vetkorrels; zij smelten langzamerhand weg en verdwijnen eindelijk. Ik en gij, goede lezer, en alleman zijn sedert onze kinderjaren teenemaal van thymus beroofd.
| |
| |
Iets wat meer gebeurt en zelfs veel meer, is eene onvoldoende werking: vervetting en verval der geweefsels is alsdan ook onvolledig. Zij geraken in een ziekelijken staat. Die ziekelijkheid verwekt onaangename gewaarwordingen en oefent een nadeeligen invloed uit op gansch het gestel.
'T is opmerkensweerdig dat de overdreven oefeningen aan ons lichaam even schadelijk zijn als de onvoldoende en dat zij soortgelijke ziekelijkheden te weeg brengen. Dat kan zonderling schijnen, weliswaar, maar die aardigheid bestaat nog voor andere krachten die op ons invloed uitoefenen; bij voorbeeld voor de warmte: overdreven warmte verbrandt, te kleine warmte of koude vervriest; en verbrandheid en vervrozenheid trekken wonderwel op elkander.
De nadeelige invloed van overdreven oefeningen geeft ons de oplossing van het raadsel waarom, vermaarde wielrijders hunne faam niet kunnen behouden en regelmatig het onderspit delven voor nieuwe opkomelingen: hunne spieren worden doorzaaid met vetkorrels, en verslappen.
De beroemde japansche athleten vermijden zorgvuldig die vervetting. Van jongs af oefenen zij zich met de grootste voorzichtigheid. Zij schuwen regelmatig alle vermoeienis, en, zoohaast zij beginnen te blazen of dat hen hert jaagt, strekken zij zich plat ter aarde uit om te rusten. Ook zijn zij baas in al de tweegevechten met vreemdelingen, zij overmeesteren gemakkelijk zelfs de vermaardste amerikaansche athleten.
De liefhebbers van looperspeerden doen zooals de Japaners: zij oefenen hunne dieren met groote voorzichtigheid. Te Moscroen stallen vele zulke peerden; dagelijks ontmoet ik er die aan 't oefenen zijn. Die oefening geschiedt trapsgewijze; zij bestaat veel meer in stappen dan in loopen.
Een merkweerdig geval van spiervervetting door overdreven werken komt voor bij de hertlijders; bij hen wier sluitlappen (valvules) door rhumatismus aangetast en gekrompen zijn. In zulke gevallen moet het hert dubbel
| |
| |
geweld doen om den bloedomloop in den haak te houden. De verzwaarde oefeningen doen de spier verdikken en verkloeken en daarbij komt het dat zulke herten na eenigen tijd hunne taak op voldoende wijze kunnen verrichten. Maar alswanneer de hertsloten erg beschadigd geweest zijn, kan het hert niet genoeg verdikken en verkloeken om den bloedstroom gemakkelijk in gang te houden; dat geschiedt integendeel met veel moeite en de hertspier wordt gedurig overdaan. Daardoor ontstaat de welgekende vervetting der hertspier, die langzamerhand de dood zal te weeg brengen.
De hersenen, dit uitverkoren werktuig der ziel, zijn aan dezelfde wet onderworpen.
Heden ten dage schieten oefeningen van dat edel tuig niet te kort; wel integendeel, met onze levenswijze worden zij meer overdreven dan verzuimd. Zulke overdaad verstompt den geest in plaats van hem te verscherpen. De trillingen der zenuwdraadjes worden belemmerd door de vetkorrels waarmede zij doorzaaid geraken; het ontvangen en onthouden van beelden geraakt moeilijker. Onoplettendheid, zwaarmoedigheid, draaingen, ongeruste slaap gestoord door aanhoudende droomen en zelfs slaaploosheid, hoofdzeer, zenuwpijnen, enz., worden op eene krachtige wijze bevoordeeligd door die stoornissen van het zenuwgestel. De vermaarde neurasthenie vindt daar hare bijzonderste bron.
Met de hersenen dient dezelfde voorzichtigheid gebruikt te worden als deze der Japanners en der peerdeliefhebbers voor de spieren. Ik geloof dat de zenuwkracht kunstmatig verder kan ontwikkeld worden dan de spierkracht; maar ik meen ook dat er voor de eerste nog meer oplettendheid van doen is dan voor de tweede.
Bij het leeren dient dus geweld en vermoeinis van kante gesteld te worden; met gemakkelijke en aangename oefeningen zal men verder komen dan met lastige en langdurende. Rustpozen en spieroefeningen moeten menigvuldig zijn; zij worden noodzakelijk bij elke vermoeinis der hersenen. Wandelingen vinden hier goed hunne plaats.
| |
| |
Volgens professor Ide van Leuven is wandelen de beste lichaamsoefening.
Die beroemde geneesheer is vijand van de geweldige sporten, en daarin moet ik hem gelijk geven.
Uit al het voorgaande blijkt klaar deze wet: dat werken gezond is wanneer het met mate geschiedt. Die hierin boven of onder de schreve gaat benadeeligt zijne gezondheid. Die schreef, om waarheid te spreken, is nog al breed; zij trekt meer op eene straat dan op eene lijn. Het lichaam groeit stillekes aan tot de buitengewone omstandigheden waarin het zich bevindt: de spieren verdikken met het verzwaren van het handwerk en de zinnen verscherpen met ze te oefenen. Maar dat alles geschiedt maar tot een zekeren graad die moeilijk te bepalen valt en die voor eenieder verschillig is. Eene goede wegwijzer daarin is het gevoelen van vermoeidheid. Dat gevoelen is het noodsein dat op rusten wijst.
De volgende aanhaling van Dr Maurice de Fleury in la Revue (ancienne revue des revues) te Parijs, legt ons in korte woorden den goeden invloed vóór oogen van het werk op den mensch: ‘L'inaction ne peut conduire qu'à la fureur d'abord, qu'à l'atrophie ensuite. La tendance actuelle, parmi les dirigeants de la classe ouvrière, est de considérer le travail quotidien comme un servage, et comme une injustice, avec quoi il importe d'en finir le plus tôt possible. Cette conception, il faut pourtant le dire, est de tous points contraire aux notions positives fournies par la physiologie moderne. En vérité, le travail est joie et santé, il entretient en nous la vie... Et n'est ce pas encore le seul moyen que nous ayons d'oublier nos misères, de ne pas penser à nos maux, et d'y porter remède en nous procurant quelque bien-être?’.
| |
Daarbij is werken een genot
De gezondheid behelst een groot welbehagen en al wat haar bevoordeeligt mag aanzien worden als genotverschaffend. Het werk doet zulks.
| |
| |
Werken brengt ook geluk bij om reden dat het levensmiddelen, welstand, gezag en eerbied verschaft, en dat het onze kwalen doet vergeten.
Dat is veel en heel veel, en toch is er nog iets: werken is een genot in zijn eigen, want het streelt onze eigenliefde.
Ieder afgewrocht stuk weerspiegelt min of meer de gaven van den bewerker. Een scherp oog zal hoedanigheden lezen van den schrijver in zijn opstel, van den schilder in zijne afbeeldingen, van den landbouwer in de wijze van zijn land aan te leggen, enz. Het kiezen ook van eene loopbaan wijst op zekere gesteltenissen die met haar in betrek staan. Zeker en vast is het dat de mensch zijne gelijkenis zoekt en bemint.
Het gebruik van spiegels loopt geen het minste gevaar van te verdwijnen; wel integendeel, het groeit al meer en meer aan: De mensch vindt een waar genot in het bekijken van zijne beeltenis. Welnu, is het werk voor eenieder niet eene kleine spiegel, wat onklaar misschien maar toch diep, waar wij onzen aanleg, onze gaven, onze kennissen in aanschouwen? Een metser bewondert zijn werk zelfs wanneer hij het plan van eenen bouwmeester volgen moet. Hij bezit immers eene eigenaardige wijze in het kiezen en plaatsen zijner steenen, in het bedeelen van den moortel enz. De opgebouwde muren weerspiegelen ten deele zijne hoedanigheden en vleien zijne eigenliefde.
Uit dit alles vloeit voort dat het geluk uit het werk als uit eene bron opborrelt.
| |
Eindelijk verjaagt het werk de verveling
Gister nog zei mij een gekwetste werkman: ‘wat zal ik blijde zijn van naar de fabriek te mogen wederkeeren; hier schijnen de dagen mij weken te zijn; moet dat spel nog lang duren, ik word ziek van verveling’. Eene huisvrouw die aan rhumatismus leed in beide handen, kloeg putten in d'eerde, meer over verveling dan over pijn: ‘in andere tijden, zei zij mij, is het altijd noen en avond, maar nu hoe traag vergaat de tijd! Ik versta niet hoe men
| |
| |
zoo tegen het werk kan morren; neen, zonder werken zou ik niet kunnen leven.’
De gelukkige uren vervliegen bliksemsnel; en zoo gaat het voor den werker. Die niet weet waaraan de hand steken en die dagelijks zoeken moet om zijnen tijd te verslijten, is een ongelukkig man. De rijken die het werk verzuimen, en hunnen tijd verkwisten met allerhande genot na te jagen, verwijderen zich van het geluk in plaats van het te bereiken.
Ik zelf, en mijne lezers ongetwijfeld ook, hebben meer dan eens daar treffende voorbeelden van nagegaan. Zoo kwam hier in 't Noorden van Frankrijk, voor eene halve eeuw, een herder uit de Ardennen, een man vol bedrijvigheid en werkzaamheid. Door zekere verbeteringen in de nijverheid vergaarde hij millioenen en leefde gelukkig; zijne kinders hebben het anders aan boord geleid: zij vrochten niet, en, om de verveling te verjagen, speelden zij en brasten. Met alle geweld joegen zij het geluk na op dien verkeerden weg en zonder het ooit bereikt te hebben, vielen zij in armoede en ziekten.
In de dagbladen lezen wij dagelijks bloedige dramas, zelfmoorden enz. Welnu, zien wij niet al te dikwijls dat dit alles hieruit voortkomt: omdat werken verafgeschuwd en gevlucht wordt?.... Hoe min werk, hoe grooter de verveling; deze tracht men door allerhande overdaad te verdrijven; en al te dikwijls loopt het op zelfmoord en drama uit!
Met werken is het dat de mensch zich verheft tot het toppunt der mogelijke volmaaktheid in deugden en geluk. Deze waarheid wierd, in den XXe siècle van 16 XI 1906, klaar uitgedrukt met de volgende treffende woorden waarmede ik dit opstel zal sluiten: ‘Le travail parachève en nous l'image de Celui que St Thomas a défini de ce mot prodigieux: Dieu est un acte pur’.
Moscroen den 15-4-1908.
Dr Aug. Schepens.
|
|