Biekorf. Jaargang 19
(1908)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| |
Maan:
Herkent ge mij? ik ben uw lief:
ik kom gerend uit vreemde nachten
en breng u duizend sterren mee
en kleed u met satijnen vachten.
Avond:
Ik ken u aan uw bleek gelaat:
ik zag u nog in verre streken,
maar ach! straks gaat de zonne dood!...
Wie durft er nu van liefde spreken?
Maan:
Gedenk dien kalmen zomernacht
van ons bevallig henenzwerven;
toen waren we gelukkig saam
en liet ge Zon en sterren sterven.
Avond:
De Zon is nu mijn liefste alleen.
Voor mij haar zoen bij dagen-sterven!
Voor mij haar laatste roode lach
die mij doet zijn en kleuren erven.
Maan:
O Avond dien ik tooien wil
met parelmoer en kanten kleeren,
de nachtgod komt! Geef mij de hand:
't is tijd om naar zijn hof te keeren!
Avond:
Ik blijf bij Zon om 't doodenwâ
van schemer op haar uit te spreiden.
Ik leef, zij sterft, maar liefde is groot...
ik blijf mijn liefste hier verbeiden.
Maan:
Gij sterft bij 't worden van den dag:
de vroegste flikker breekt uwe oogen
en dooden zal u Zon, uw lief,
die stervend u nog heeft bedrogen!
Avond:
Ja, bij haar leven ga ik dood
doch bij haar dood zal ik herleven:
ik sterve door haar eerste kus,
haar laatste zal mij 't leven geven....
Juni, 1908. Cl. Van der Straeten. |
|