zijne bewaring achteraan in de kerk: 't is oud dat is genoeg. Ondertusschen hooren 't meestendeel der kerkgangers weinig of niets van de preêken, ten ware zij opeengestapeld zitten wilden op en rond het koor, - indien zij kunnen! Wat overigens ook oud is: afscheiding van christenen en geloofsleerlingen.
Hoelang nog zal men vergeten dat onze kerken bedehuizen zijn eerst en tot kerkdiensten gebouwd, en daarna musea?
'k Wilde wel eens weten van die oudheidkundigen of iemand onder hen zijn slaaptimmer op zou proppen gaan met oude meubelen en dan geen plekje meer overhouden voor 't bed!
Vijand van 't nut, is de oudheidkunde het hier niet min van de bouwkunde. Toen 't doxaal en vier achterzitsels langs beide kanten weggenomen werden, stond iedereen in bewondering over de schoonheid van 't verheven koor. Iedereen is wat veel gezegd, doch dezen ten minste die niet te zeuren lagen over de krullen en de zuiltjes van de verdwenen acht zitsels. 't Is niet met den neus tegen een toren dat men zal oordeelen over zijn schoonheid, maar op afstand. Het koor is 23m50 hoog; niemand kan midden in die zittens getroffen staan over 't grootsche van zulk een XIIIde-eeuwschen bouw. Liever dus gansch de schoonheid van 't gebouw weg dan één stuk van een meubel van kant! Of bouwde de kunstenaar in de jaren 1250 voor 't meubel van 1629? Of is 't: een gebouw voor een meubel of 't meubel voor 't gebouw?
Doch daarom is 't nu juist niet om die waarlijk schoone zittens uit de kerk te weren, maar kan men niet doen wat Egée in de XXe siècle van 25en Mei l.l. schreef? Die zittens uit het koor achteraan in de kerk verzetten; daar stonden ze in niet iemands weg en zouden om de ruimte van 't gebouw geen slechten indruk geven, en om de breedte van 't hoogkoor goed gebruikt blijven.
Dat het koninklijk berek van bouwkunst liever eens zijn zeg zegge over de onzindelijke en onziende stoelen die door zulke kerkgebouwen verspreid staan, ook over al dat onschoone van nieuwere beelden welke onkunst-werkhuizen uit Brussel en elders toezenden, te zamen met een hoop prulwerk in koper en glas, Dat het alles maar naar de rommelkamer zende, en spoedig, want binnen weinige jaren wordt dat al ook oud, en de oudheidkundigen van toen zullen uit de kerk geen ‘prondelmarkt’ meer scheppen moeten, zij is 't nu al.
Ondertusschen zijn de pastors te beklagen die eene kerk hebben ‘monument van 1e klas!’
T.K.