Biekorf. Jaargang 19
(1908)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOpstaansGa naar voetnoot(1)
HET kriekend daglicht komt,
zoo schuchter, binnenleken,
vaalgrijs, door 't zwarte van
de verregaande nacht.
Een stroom van wordend licht
aan ieder venster wacht
om, als 't wil openslaan,
er ijlings bin' te breken.
| |
[pagina 166]
| |
't Is onverbiddelijk weêr
een nieuwe dag aan 't worden
ginds buiten; maar hierbin'
verlengt een wijle nog,
mijn bed rondom, de nacht
zijn aangenaam bedrog.
- Wat later kome ik wel
den dag weêr ingetorden! -
Maar 't alomnevelend vloers
van nachtelijken vrede
die wee en kommernis
stil in zijn plooien vouwt
en voor een langen nacht
diep ingesluimerd houdt,
valt weg, en 't zalige van
den uchtendroes valt mede.
'k Ben wakker weêr, en moet
'nen blijden dag doorleven?
'nen droeven dag, wellicht?
zal hij zijn 't leven weerd?
Waarom toch is het licht
zoo gauw teruggekeerd?
Waarom en mag ik niet
nog wat in bed gebleven?
Komaan! Die alles geeft
God leeft! Ons blijde dagen
en onze droeve zijn
één gifte al uit Zijn hand!
En, dubbel schande mij
zoo ooit één dag mij vand
te zwak van leden om
hem moedig door te dragen!
Caes. Gezelle |
|