| |
| |
| |
[Nummer 11]
| |
Plaatsnamen
Adeghem, bij Maldeghem (Oostvl.).
IN V. d. Put., Annales Abbatiae Si Petri Bland., lezen wij op bl. 5, ad ann. 840: Egesloga dedit res suas Sancto Petro supra mare in Addingahim; bij Fay., Lib. Trad., bl. 45, handschr. A: dedit Egesloga... in pago Rodaninse, prope fluvio maris, in loco qui vocatur Addingahem, V. Lok., bl. 14 en Fay., bl. 44, handschr. B: Hattingim, V. Lok., bl. 14.
Verder a. 995: Atingehem, Fay., bl. 96, V. Lok., bl. 60 (ad annum 992), uit het handschr. B.
Later aa. 1201-9 en 1275: Adenghem, V. Lok., bll. 226, 376.
Uit deze vormen besluiten wij tot een vroeger *Athingahim, afgeleid uit den stam atho-, die wij in den vrouwennaam Ada, bij Fay., de mansnamen Ado, Addo, enz. bij Förstemann, Athaulfus en eenige andere samengestelde namen terugvinden. Deze stam behoort ook wel tot het getal kinderwoorden, die in de algemeene taal opgenomen
| |
| |
geweest zijn. Aan ath-, vroeger at-, schijnt sedert den indogermaanschen tijd het begrip ‘vader’ gehecht geweest te zijn.
| |
Sint-Pieters-Ayghem, in Gent.
Onder abt Einhard (811-844): de villa Hatingem, uit het handschr. A., Fay. bl. 17, V. Lok. geeft hier, naar V. d. Put. Hatinghem, bl. 9. Uit het handschr. B. Hadengim, Fay. bl. 16, V. Lok. bl. 9.
A. 1037: Hadingehem, V. Lok. bl. 84.
A. 1142: Aiengem, V. Lok. bl. 140. Niet te betrouwen; misschien moet Adengem gelezen worden.
A. 1163-77: Hadenghem, V. Lok. bl. 165. Oorspr. Zoo ook ten jare 1234, bij Fay. bl. 219, en ten jare 1281, bij V. Lok. bl. 393.
A. 1280: Adenghem, V. Lok. bl. 388. Het is wel niet heel zeker, doch zeer waarschijnlijk dat er hier van St-Pieters-Ayghem spraak is.
A. 1281: Hadeghem, bl. 393, Hadenghem, bl. 414.
In het tweede boekdeel van V. Lok.:
14de eeuw: Ayeghem, bl. 6, en ten jare 1353, bl. 63.
A. 1517: Ayghem, bl. 344.
Dit brengt ons terug tot *Hathingahem, afgeleid uit eenen stam Hathu-, die in de Germaansche talen maar in eigennamen meer voorkomt: bij Fay. Hathericus, Hathewif en Hadewif, Hatwala, Hademarus, Hadawardus. De beteekenis van Hathu- is ‘kamp, gevecht, pugna’; de daaraan beantwoordende keltische vorm Catu-, hebt gij in Caturix, Catuvolcus, Catugnatus.
Daar is nog een Ayghem bij Aelst (Oostvl.), dat in 1281 geschreven wordt Haienghem V. Lok., I, bl. 402, en in de 15de eeuw: Ayeghem ten Bretten, V. Lok., II, bl. 148. Het is niet in te zien of wij een vroeger Athin-, of Hathingahem voorhanden hebben.
| |
Andelghem.
Dit was de naam van een leen behoorende bij Desselghem. In de ontleding van eene niet uitgegeven oorkonde van
| |
| |
1447, lezen wij bij V. Lok., II, bl. 227: Daniel Van Caerzele (l. Caeizele?) a reconnu que l'abbaye a droit de prélever les dîmes des biens de son fief, dit d'Andelghem, arrière-fief de celui de Roger Van Aelwyne, étant (l. dans?) la mairie de Desselghem, de la mouvance de l'abbaye.
In 1290, V. Lok, I, bl. 445, ook in een ontledend artikel, wordt een zekere Jean d'Andelghem genoemd, gezamentlijk met andere personen die tot Desselghem en de omstreken behooren.
Eindelijk in de jaren 965 en 966, Fay., bll. 79 en 66, V. Lok., bll. 42 en (ad ann. 964) 38, vinden wij Handelingehem in eenen adem genoemd met Beveren, Desselghem, Steenbeke op Desselghem, en andere plaatsen van 't omliggende.
Voor Fayen en Van Lokeren (deze laatste twijfelend) zou Handelingehim moeten vereenzelvigd worden met Hundelghem, arr. Audenaerde. Dit ware alleenlijk mogelijk in de veronderstelling dat bij misgreep a zoude gelezen, geschreven en gedrukt zijn voor u, want van eene phonetische verandering van hand- in hund- kan natuurlijk geen sprake zijn. Nu, uit de aangehaalde texten zal de lezer wel besluiten dat Handelingehim niets anders is dan het vijftiende-eeuwsche leen Andelghem, wiens naam, gelijk zoo vele andere, thans verdwenen is.
*Handilingahem is klaarblijkelijk afgeleid van *Handilo, een verkleinvorm van *Hando, bij Förstem. vertegenwoordigd door het hoogduitsche Hanto. Daarenboven komt het naamdeel hand- in eenige, weinige samenstellingen te voorschijn. Förstem. brengt het in verband met hand = manus, hetgeen weinig overtuigend is, ten ware het woord reeds oudtijds de zinnebeeldige beteekenis van ‘macht, kracht, of bescherming’ aangenomen had. Men kan nog denken aan gotisch handugs = wijs, handugei = wijsheid; of ook aan oudhoogduitsch hantag = acer, asper, saevus, hantigî = immanitas, rabies; maar vooral aan grieksch κοντός = spies, speerschacht, behoorende bij κϵντϵ́ω = steken. Aan den stam κοντό- zou een germ.
| |
| |
handho-, hando- beantwoorden, dat, benevens zoo vele andere benamingen van wapens, aan onze voorouders wonderwel geschikt moest voorkomen om hunne namen te vormen.
| |
Ascoldengehem.
A. 1037: Ascoldengehem, V. Lok., bl. 84.
A. 1042: Villa Ascoldengim, juxta Aflingim, Fay., bl. 114, V. Lok, bl. 88.
12de, 13de eeuw: Ascoldengem, Foy, bl. 145.
Er bestond dan in die oude tijden bezijden Avelghem eene villa, die den name droeg van Ascoldengehem, dat ware tegenwoordig Aschoudeghem; maar de villa en haar name zullen naderhand te niete gegaan zijn, want in latere geschriften wordt er geen gewag meer van gemaakt.
Van Lokeren meent en Fayen verzekert dat hier Anseghem in 't spel is; maar dat is onmogelijk, zoowel omdat het strijdig is met alle taalwetten, als om reden dat Ansoldingehem in de oorkende van 1037, nevens Ascoldengehem, afzonderlijk vermeld staat.
Hier hebben wij voor ons een nieuwen plaatsnaam afgeleid van eenen tweestammigen persoonsnaam: Ascold, bij Förstem. ook Ascolt en in het Angelsaksisch Aescveald, d.i. Ask-wald.
De stam Waldo- hebben wij hooger reeds besproken bij Desselghem en Anseghem. Ask-, is ons woord esch, mndl. asch en essche, eng. ash, ohd. ask, mhd. asch, nhd. Esche, dat oudtijds niet alleen de bekende boomsoort, maar ook eene uit esschenhoutverveerdigde lans of speer beteekende. Dit woord wierd ook gebruikt in samengestelde namen, bij ons vooral in den veelvuldig voorkomenden name Ascricus, die nog als geslachtsname bewaard is te Gent onder den vorm Asscherick.
| |
Auweghem, arr. Audenaerde.
Dezen name vindt men geschreven Oudengem in 1123 en 1140, V. Lok., bll. 126, 138; Oudenghem in de jaren 1145,
| |
| |
1156, 1163, V. Lok., bll. 141, 149, 164; Odengien (l. Oud-) in 1164, V. Lok., bl. 168; nog Oudenghem in 1186, V. Lok., bl. 194; Odengem (l. Oud-) in 1246, V. Lok., bl. 278, en Audeghem, in 1458, V. Lok., II, bl. 255.
De oudere vorm is *Aldingahem, waaruit regelmatig Oudegem in de twaalfde eeuw; de latere verandering van Oude- in Aude- en naderhand in Auwe- is eene Oostvlaamsche en Brabantsche eigenaardigheid. In het Westvlaamsch ware de huidige vorm nog Oudeghem.
In *Aldingahem schuilt de algemeen Germaansche stam Aldo- = oud. hd. alt, eng. old, eigenlijk een verl. deelw. van got. Alan = opgroeien, dat zelf verwant is met het lat. alere = voeden, bij hetwelke als verl. deelwoord altus behoort: dit is dan wel in den grond identisch met germ. aldoz, alleenlijk is de begripsontwikkeling verschillend. Met aldo- zijn een tamelijk groot getal persoonsnamen samengesteld; bij Fay. hebben wij Aldricus.
*Aldingahem is nog vertegenwoordigd door Audeghem, arr. Dendermonde, dat de oudere spelling bewaard heeft, en door Auweghem, een wijk op Mechelen (Antwerpen).
Adzo
|
|