Biekorf. Jaargang 19
(1908)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
Kunstkroniek
| |
[pagina 159]
| |
daarboven zou zich een grooter venster, een tripletGa naar voetnoot(1), afteekenen in den trant der nog overgebleven vensteropeningen der kerk. Soortgelijke vensters vindt men veelal in de Doornijksche bouwen der 13de eeuw. (Pamele te Oudenaarde; O.L.V., St Quinten, St Jakob, enz., te Doornijk.) Staat het nu eenmaal vast dat oorspronkelijk de Lieve Vrouwe kerk, voor het oudste gedeelte althans niet een overwelving kreegGa naar voetnoot(2), maar hoogstens een berdelen bekleeding die dieper in de dakkapping stak, dan was ook het middenschip hooger dan nu, en zeker het venster in den eindgevel grooter. De oorspronkelijke schikking, moest wel gewijzigd worden. Eens dat de stelling zal weggeruimd worden, zullen we zien of die driedubbele, bijna evenhooge verdeeling het uitzicht niet schaadt. De twee zijtorentjes dragen een steenen bedekking: Dit is een grove dwaling bij een herstellen. Niet één voorbeeld kan men aanhalen van dergelijke bekroning in de Doornijksche bouwkunst der I3de eeuw. Men bezigde schaliën, of nog, bij ons, daktegels. Een nog grootere misslag is het weglaten van het vooruitkomend kerkportaal. Hier was het strijd tusschen archeologen en meer moderne beheerders van bruggen en wegen, voorstaanders van een ongelukkig straatverbreeden. De poortopening is misschien wel te wijd. Eene opmerking nog. Het oudste deel der Lieve Vrouwekerk, waar de gevel aan toehoort, werd tot nog toe algemeen aan 1180-82 toegeschreven: De tekst echter waarop de onderstelling rugsteunde heeft niet het minste betrek op onze kerkGa naar voetnoot(3). De bewijsvoering uit het bouwmateriaal afgeleid is niet overtuigend. Eene vergelijkingstudie met onze andere kerken uit de 13de eeuw (Pamele te Oudenaarde 1234, koor der St Maartenskerk te Iper 1221), zou eerder de onderstelling steunen, die J. Weale reeds in 1884 vooruitzette: ‘Il n'y a aucune partie qui remonte au delà de 1225’Ga naar voetnoot(4). In de Magdalenakerk te Brugge heeft men - April 1908 - een brandvenster aangebracht onder den toren. Het draagt twee hoofdfiguren David en Cecilia omringd met een krans zwevende engelen. De ronde lijn van den engelenkrans breekt de vlucht van het venster; de figuren mochten slanker zijn en meer karakter inhebben. Over | |
[pagina 160]
| |
kleuren spreken we liefst niet; enkel kunnen we de vraag niet doodzwijgen hoelang men nog stelselmatig over gezonde en onwrikbare kunstprinciepen heen zal stappen? Een venster blijft toch venster, en kleurglas, blijft toch glas, en daarom doorzichtig. De ouderen, en bij hen kan men voor vele zaken school gaan, wisten wel reliëf en schaduweffekt te bekomen, heel anders en heel wat redelijker dan door het aanbrengen van zwarte vlekken; een lijn, soms de loodinzetting was daartoe voldoende. Die drift om aan modern te doen mag niet een schuilmanteltje worden voor heel iets anders. De glasramen over korten tijd door een ander glasschilder in de kerk geplaatst zijn niet onverbeterlijk, maar voor wie de vergelijking opmaakt tusschen de ramen met heiligenfiguren in de nevenbeuken en het nieuwste werk onder den toren, is het verschil oogopvallend. De eerste hebben eene wat overdreven gele tint, maar missen die ontsierende vlekken. Ook kunnen de onziende figuren van David en Cecilia niet eens op den rang komen der aanvallende heiligenteekeningen in het lagere kerkgebouw. |
|