Hoe Oom Brielemans een schilderij aan den muur hong
NOOIT van uw leven hebt ge een rumoer en een drukte, weg-en-weer in een huis tegengekomen, als wanneer Oom Brielemans op zich nam een ‘werksken’ te verrichten.
Laatst kwam er een schilderij van den omlijster; ze wierd in de eetzaal gezet in afwachting dat men ze zou hangen. Moei Brielemans vroeg wat daarmee moest gedaan worden en Oom Brielemans antwoordde daarop:
‘O! laat dat aan mij over, niemand van u moet zich daarmee bemoeien: 'k zal ik dat doen!’
Daarop speelde hij zijn vest uit en zette zich aan 't werk. Hij zond het dienstmeisje een halven frank nagels halen, en dan een van de jongens achter haar om te zeggen van welk slag, en, alzoo voortgaande, bracht hij, één voor één, heel het huis op de been.
‘Willem, loop mijn hamer halen’, zoo schreeuwde hij, ‘en gij, Jantje, breng mij den meter; en ik zal de trapladder noodig hebben, maar een keukenstoel ware nog best; en, Karel, spoed u naar Kozijn's en zeg hem: de beste groeten van vader, en hij hoopt dat het beter gaat met zijn been, en, of hij hem zijn waterpas wil leenen? En, ga gij niet, Maria, want er zal iemand moeten blijven om te lichten; en wanneer het meisje terugkomt dan moet ze nog een stuk stoorkoord gaan halen; en Jantje! - waar zit Jantje nu? - Jantje, kom hier, gij: ge zult mij de schilderij moeten opgeven.’
Dan nam hij de schilderij op en liet ze vallen zoo dat ze uit de omlijsting sprong, en, wijl hij schermde voor 't glas, kwetste hij zijn vinger. Daarop sprong hij de kamer rond, op zoek naar zijn zakdoek; zijn zakdoek kon hij niet vinden omdat hij in den zak zat van de vest die hij afgedaan had, en hij wist niet waar hij zijn vest geleid had, en heel het huis moest ophouden zijn alaam te zoeken om zijn vest te vinden, terwijl hij ronddanste en in hunnen weg liep.