Mengelmaren
‘Boon’, ‘Boor’, Kind
IN den 5n jaargang van ‘Biekorf’ (1894) komt, op bladz. 51 en vlg., een opstel voor van den geleerden Fries Johan Winkler over het woord boon (in den verkleinvorm boontje), dat, volgens De Bo's Idioticon, in West-Vlaanderen gebruikt wordt in de beteekenis van ‘klein kindje’. Hij gist dat dit woord boon hetzelfde is als het oude barn = kind, hetwelk onder dezen vorm in de hedendaagsche Skandinavische talen, en als barn, bern en born in de verschillende Friesche gouwspraken voortleeft. Daar de Friezen de letter r in dat woord niet uitspreken, zoo luidt het ben, bon. De Oost-Friezen zeggen bên, been.
Hij vraagt zich verder af, of het Westvlaamsche boon niet zou overgebleven zijn uit de taal der Friezen, die, evenals de Sassen, een bestanddeel uitmaken van het samengestelde, maar hoofdzakelijk Frankische volk van West-Vlaanderen.
In het Zuiden van de Antwerpsche Kempen, o.a. te Tongerloo, kent men het woord boor (met zachtlange o) in de beteekenis 1o van ‘klein kind’: e klein boor, e lief boor; 2o van ‘iemand die in zijnen groei is blijven steken’, van ‘onderblijveling’: e klein boor van e menneken. (Zie Idioticon van het Antwerpsch Dialect, Aanhangsel, blz. 1604.)
Zou dit boor niet hetzelfde zijn als het Friesche barn, bern, born en het Westvlaamsche boon? Ongetwijfeld! Hier zou dan, in stede van de r, de n weggevallen zijn en zou men hier hetzelfde verschijnsel hebben als in bornput, dat börreput uitgesproken wordt.
Dat boor eene verkorting zou wezen van boreling, hetwelk insgelijks tot de Antwerpsch-Kempische gouwspraak behoort, en is niet aan te nemen; niet alleen het geslacht, ook de beteekenis van beide woorden verschilt. Een boreling, (mann., in verkleinvorm borelingsken) is een ‘pasgeboren kind’, terwijl een boor (onz.) een ‘klein kind in 't algemeen’ bediedt.
Uit het bestaan van dit boor in de volkstaal van de Antwerpsche Kempen, meen ik dus te mogen afleiden, dat het woord barn, bern, born niet uitsluitend Friesch is, maar ook in het Frankisch thuis hoorde, en dat het Westvlaamsche boon even goed Frankisch als Friesch kan zijn.
Jozef Cornelissen
Sint-Antonius-Juxschot, in Lentemaand 1908.