| |
| |
| |
[Nummer 8]
| |
Plaatsnamen
INLEIDING. 1o Vooreerst weze herinnerd dat de uitgang -(e)ghem, die in zoo talrijke plaatsnamen van Vlaanderen te voorschijn komt, opklimt tot eenen ouderen vorm -ingahem. - (H)em, als uitgang, hedendaags met korte e gesproken, is een minder beklemtoonde bijvorm van heem, onder haim-, dat woonstede beteekent. Inga wordt bij persoonsnamen gevoegd om oorsprong, afstamming, eigendom en andere dergelijke betrekkingen uit te drukken.
2o Nog dient aangestipt, dat de oude germaansche persoonsnamen meest uit twee woordstammen samengesteld zijn; b.v. Adal-bertus, Ald-ricus, Ans-boldus, Arn-ulfus, Bald-uinus, Beren-garius, Bert-gaudus, Emel-fridus, enz. Daarnevens hebben wij ook talrijke namen die uit eenen enkelen stam bestaan; b.v. Abbo, Bavo, Boso, Bovo, Drogo, Erpo, enz. Bij deze eenstammige namen wierd niet zelden een verkleiningsuitgang gevoegd, de uitgang -ilo b.v.;
| |
| |
van daar komen namen als Fridilo, Odilo, Rodilo, Theudilo, enz. Ja, het gebeurde dat een persoon, vooral wel in het gemeenzame leven, niet met zijnen vollen, tweestammigen naam, maar met eenen verkorten vorm daarvan genoemd wierd. Daartoe diende het eerste, zelden het tweede, lid der samenstelling, op zijn eigen, of voorzien van eenen verkleiningsuitgang. Geschreven oorkonden geven ons daar niet zelden getuigenis van. Zoo vinden wij: Audo = Audibertus, Berta = Bertrada, Traso = Trasebertus. Theodila = Theodetrudis, enz.
3o In de plaatsnamen op -ingahem, is het bijna altijd de eenstammige persoonsnaam die als grondwoord dienst doet; zeldzaam zijn de tweestammige, zooals in Gijselbrechteghem, Hemelveerdeghem, Godveerdeghem, Woubrechteghem, Robrechteghem (op Meulebeke). Eertijds waren er misschien merkelijk meer; maar hier ook zal de kortere vorm den langeren verdrongen hebben, en dit zooveel te meer, dat de samenstellingen op -ingahem reeds een buitengewoon getal lettergrepen bevatten. In enkele gevallen, bij namen waarvan oude vormen ons zijn overgeleverd, kunnen wij dezen wissel op heeterdaad betrappen.
4o De oude naamgedaanten, die hier zullen aangehaald worden, zijn getrokken uit
Fay. |
= Arnold Fayen: Liber Traditionum Sancti Petri Blandiniensis. - Gent, 1906. |
V. Lok. |
= A. Van Lokeren: Chartes et Documents de l'Abbaye de Saint-Pierre. - Gent, 1868. - |
V.d. Put. |
= F. Vandeputte: Annales Abbatiae Sancti Petri Blandiniensis. - Gent, 1842. |
| |
Desselghem.
Van den naam Desselghem leveren ons de oorkonden van Sint Pieters Abdij in monte Blandinio bij Gent niet weinig oude vormen. Deze werpen een helder licht over den oorsprong van den naam, en geven aanleiding tot eenige taalkundige aanmerkingen.
I. Anno 965: Thrassaldingehem, Fay., blz. 79, V. Lok.,
| |
| |
blz. 42, V.d. Put., blz. 102, naar een handschrift der elfde eeuw.
A. 966: Thrassaldingehim, Fay., blz. 66. Trassaldingehim, V.d. Put., bl. 93, naar hetzelfde handschrift; hier heeft V. Lok., naar een ander afschrift, Thrasselingehim, blz. 38.
In het laatste voorbeeld is Tr, voor Thr, misschien onnauwkeurig door V.d. Put. weergegeven; men bemerke nochtans dat in de oude spelling niet zelden t geschreven wordt voor th, en omgekeerd. Het is vooral in de stukken die uitgaan van een romaansch taalgebied, of onder romaanschen invloed opgesteld zijn, dat men t voor th geschreven vindt; in de romaansche talen immers is de ingaande germaansche th met de latijnsche t saamgevallen, en gelijkelijk behandeld. - Verder zal ss, die wij in plaats van s in de bovenstaande voorbeelden aantreffen, ook wel niets anders zijn dan eene orthographische onnauwkeurigheid.
De hier aangehaalde gedaanten wijzen op een vroeger Thraswaldingahem, waarbij de w achter den medeklinker weggevallen is: een in minder beklemtoonde lettergrepen tamelijk regelmatig verschijnsel.
De persoonsnaam Thraswald is samengesteld uit de twee stammen thraso- en waldo-. Thraso- behoort bij het gotische thrasabalthei = strijdlust; oudnoordsch thras = strijd, thrasa = strijden; in de overige germaansche talen wordt dit woord alleenlijk in eigennamen teruggevonden. Hier wordt het nog al veel gebruikt, op zijn eigen, en als eerste lid van samengestelde namen, en dat bij de verschillende germaansche volksstammen. In Fay. vind ik nog Thrasbertus, mancipium, blz. 39, en Trasmarus, eps Noviomensis (et Tornacensis), blzz. 54, 57, vlgg. - Waldo- is algemeen in gebruik, als eerste en als tweede lid van samenstellingen. Dezen stam, behoorende bij lat. valêre = sterk zijn, vinden wij terug in geweld, middelnederl. ook gewout, mndl. wouden, nieuwhoogduitsch walten, met de grondbeteekenis: macht, macht uitoefenen, heerschen.
| |
| |
De vorm Thraswaldingahem is in onbruik geraakt, en vervangen door eenen anderen, waar Thrasilo, diminutief van het eenstammige Thraso, de plaats van het tweestammige Thraswald ingenomen heeft. Beide vormen kunnen even oud zijn: alleenlijk zal Thraswaldingahem bij voorkeur in ambtelijke stukken en bij plechtige omstandigheden gebruikt geweest zijn, terwijl Thrasilingahem meer tot den alledaagschen omgang behoorde. Op Thrasilingahem wijst reeds het hooger aangehaalde Thrasselingehim, bij V. Lok., en verder al de hier navolgende vormen.
II. Anno 1035: Thraslingim, Fay., blz. 106, v. Lok., blz. 76, V.d. Put. blz. 121. Nog uit hetzelfde handschr. van de 11de eeuw.
A. 1037: Traslingehem, V. Lok., blz. 84.
A. 1111: Derselghem, V. Lok., blz. 117. - Deze oorkonde is getrokken uit Miraeus, die, naar gewoonte, den name verkeerd gelezen heeft, of toch slecht weergegeven. In 1111 is een vorm Derselghem volstrekt onmogelijk, en bijgevolg zullen wij er geene rekening mede houden.
A. 1120: Terslingem, V. Lok., blz. 123. - Vidimus van de 14de eeuw.
A. 1140: Threslengem, V. Lok., blzz. 138 en 139, in twee oorspronkelijke stukken, uitgaande van het bisdom van Doornijk.
A. 1145: Therselghem, V. Lok., blz. 141.
A. 1150: Treslengem, V. Lok., blz. 144. - Oorspr., van het kapitel van Doornijk.
A. 1150-58: Treslengem, V. Lok., blz. 147. - Oorspr., van den bisschop van Doornijk.
A. 1162: Therslegem, Fay., blz. 164. - Bij V. Lok., blz. 156 en V.d. Put., blz. 133, staat hier verkeerdelijk Therstegem.
A. 1163: Desselghem, V. Lok., blz. 164. Later afschrift; een vorm Desselghem kan niet tot het jaar 1163 behooren.
A. 1164: Therslegem, Fay., blz. 176, V. Lok., blz. 169, V.d. Put., blz. 138.
| |
| |
In de vormen der twaalfste eeuw zal de lezer twee merkweerdige wijzigingen waargenomen hebben, de verandering van a in e, en het verspringen der r.
1o Waaraan is de verandering van a in e toe te schrijven? Hebben wij hier eenen umlaut of omklank voorhanden? Het schijnt wel van ja. De omklank van a - om ons bij dezen klinker to beperken - bestaat in het verloopen van a tot e, onder den invloed eener onbeklemtoonde i of j in de volgende lettergreep. Deze omklank wierd in onze streken binnen de 8ste eeuw (om 750) voltrokken. Bijgevolg mochten wij, van het begin onzer overlevering thresl- uit thrasil-, in plaats van thrasl-, verwachten. Deze omklank echter is niet ingetreden, het zij omdat thrasil- reeds vroeger in thrasl- veranderd was, hetgeen in zulk een veellettergrepig woord wel-mogelijk is, hetzij om de algemeene reden dat het Westelijk Dietsch, d.i. het Vlaamsch, onder de germaansche talen, misschien deze is, die allerminst door den omklank is aangetast geworden. Maar dezelfde oorzaken kunnen ook op verschillende tijdstippen dezelfde uitwerksels teweegbrengen. Ja, tot heden toe zien wij in eenige deelen van Vlaanderen - in de omstreken van Kortrijk - den omklank onder onze oogen in werking komen bij verkleinwoorden als ketje, retje, tentje, hentje, enz., uit katte, ratte, tand, hand, enz. Het ware dan niet te verwonderen, indien de i van -ing- het vermogen gehad had de a te wijzigen, die door het eerste omklankstijdstip heen gespaard gebleven was. Blijkens de gegevens, moet deze verandering omstreeks 1100, wat vroeger of weinig later, ingetreden zijn. Mag men echter den vorm Terslingem van 1120 vertrouwen schenken, zoo is
het mogelijk dat de omzetting van r ouder is dan de verandering van a in e. In dit geval mag, of moet zelfs eene nieuwe veronderstelling gemaakt zijn: de r immers oefent dikwijls eenen wijzigenden invloed uit op den voorgaanden klinker. Zoo wordt er (later eer) niet zelden ar (aar); en omgekeerd gebeurt het, nu en dan in Westvlaanderen, dat ar (aar) verandert in er (eer). Dit laatste kan in thers-, uit en voor
| |
| |
thars-, voorgevallen zijn; en dan zou er van omklank geen sprake meer zijn, ten ware men de feitelijk verwezentlijkte klankwijziging een r- omklank wilde noemen.
2o In het Nederlandsch hebben wij niet zelden metathesis of omzetting van r. Als algemeene regel mag men aannemen, dat in eene lettergreep, bestaande uit medeklinker + r + korte klinker + medeklinker (uitgenomen de verbindingen cht en ft) de r over den klinker springt: Thres wordt dan regelmatig Thers. Dit schijnt, volgens onze oorkonden om 1100 plaats gegrepen te hebben. Wij vinden immers Ters-, Thers- in 1120, 1145, 1162, 1164. Wel is waar vinden wij Thres-, Tres- in vier oorspronkelijke stukken van 1140, 1150, 1150-58, maar deze zijn herkomstig uit het waalsche Doornijk en in de waalsche taal zal de omzetting der r, voor zooveel zij aan de vlaamsche klankwetten beantwoordt, onder wege gebleven zijn. Eene latere, waalsche omzetting, wordt daardoor natuurlijk niet uitgesloten.
III. Anno 1186: Derselghem, V. Lok. blz. 194; it. a. 1189, ib. blz. 198.
A. 1200: Dersselghem, Fay. blz. 212, vlg. V. Lok. blz. 220, v.d. Putt. blz. 151.
A. 1246: Derselghem, V. Lok. blz. 278.
A. 1281: Desselghem, een maal, V. Lok. blz. 399, en meermalen Derselghem, blz. 401, vlgg.
In onze middelnederlandsche taal is de germaansche th, die omtrent met de stemlooze engelsche th moest overeenkomen, veranderd in d. Uit de aangehaalde stukken zien wij dat dit geschied is omtrent de jaren 1200. In de Chartes de Saint-Bertin komt de d uit ingaande th eerst te voorschijn in de 13de eeuw. Zie Belfort, Philolog. Bijdragen, 3de jaar, 1894, blz. 21.
Verder is r voor s en z in het Westvlaamsch, en ook wel in andere dialecten, in de uitspraak verloren gegaan. Dit moet opklimmen tot omtrent 1300. Wel hebben wij daar geen afdoende bewijs van in den enkelen vorm
| |
| |
Desselghem van 1281, die kan verkeerd uitgeschreven of slecht gedrukt zijn, maar in het 2de boekdeel van V. Lok. komt ten jare 1309, blzz. 18, 19, deze vorm opnieuw en meermalen te voorschijn, en dit is genoegzaam om allen twijfel weg te nemen. Deze laatste wijziging is te laat gekomen, om nog door de schrijftaal opgenomen te worden.
Al het voorgaande kan, in 't korte samengevat, volgender wijze voorgesteld worden:
Thras(w)aldinga/ehem, (9de en) 10de eeuw.
Thras(i)linga/ehem, (9de, 10de en) 11de eeuw.
Threslingem, Thersle(n)gem, 12de eeuw.
Derselghem, 13de eeuw.
Desselghem, 14de eeuw.
Opmerk. - 1o Bij V. Lok., blz. 168 komt, ten jare 1164, een vorm Terlongien voor, in een oorspronk. stuk uitgaande van het Roomsche hof. Ik zou Terlengien (met e in plaats van o, en g = gh of gu, wat in die tijden heel gemeen is) lezen, en daarin den romaanschen, bepaaldelijk den flandro-henegouwschen, vorm zien van Desselghem. Treslengem (zie de hooger aangegeven Doornijksche oorkonden van 1140, en vlgg.) moest, door syncope der s, waarschijnlijk om het jaar 1100, Trelengem, en, in het flandro-henegouwsch, misschien Trellenghien worden. De Doornijksche vormen stellen denkelijk alleen eene traditionneele schrijfwijze voor. Eene omzetting van trel(l) - tot terl - valt geenszins buiten de fransche spreekgewoonten. Men bemerke dat in de middeleeuwen de uitgang -enghem in de alhier gebruikelijke fransche taal, regelmatig door -enghien, -inguien, enz., waarnevens minder nauwkeurig -engien, verbeeld wierd. Zoo schreef men Isenghien, Waringuien (deze nog als geslachtsnaam bewaard), enz. Plaatsnamen van dit slag zijn nog, in het Noorder Departement Frelinghien, Mazinghien; in Henegouwen Enghien, Ghislenghien, Oeudeghien. - Denzelfden franschen vorm, op zijn latijnsch of op zijn vlaamsch verkleed, mogen wij erkennen in Balduinus
| |
| |
ae Therleghem, voorkomende in de hooger vermelde oorkonde van 1200, Fay., blz. 212.
2o Thrasilo zou bewaard zijn in den duitschen geslachtsnaam Dressel. Dit is heel wel mogelijk. De vlaamsche weêrgade van dezen naam ware Dessel; en Dessel bestaat als geslachtsname te Gent. Ik geloof niet nochtans dat hij aan Thrasilo beantwoordt. Want, indien Thrasilo in onze gouwen eens in zwang geweest is, zal hij, zooals verre het grootste getal der germaansche persoonsnamen, in onbruik geraakt zijn voor den tijd (de 13de eeuw, geloof ik), dat de namen erfachtig geworden zijn. Ik herinner mij immers niet hem ergens aangetroffen te hebben, en Dessel is vatbaar voor eenen anderen, minder gezochten uitleg. Nevens Dessel bestaat ook Vandessel (te Brussel en te Antwerpen) en dit wijst op eenen plaatsnaam. Welnu, eene villa genaamd Thesla vindt men bij Fay., ten jare 962, Thisla, in 966; bij V. Lok., Thesla en Thisla in 964, Thesle in 1120, Dessele en Desle in 1246. Deze plaats, die ik in de hedendaagsche aardrijkskunde niet terugvind, moest dicht bij Afsné gelegen zijn, en is zonder twijfel de bron van de geslachtsnamen Dessel en Vandessel.
In 't voorbijgaan, moet ik doen opmerken dat Thesla niet mag vereenzelvigd worden met Destelbergen, zooals dit door Fay. en V. Lok. gedaan wordt. In de oorkonde immers van 1246, worden, onder de goederen der S. Pieters Abdij Dessele en Desselberch afzonderlijk genoemd. Verder erkent V. Lok. in Dessele de voortzetting niet van Thesla, en vraagt zich af of Dessele niet hetzelfde zijn zou als Desselghem; waaraan natuurlijk niet te denken valt. - Het is overigens wel mogelijk dat Destelbergen zou samengesteld zijn uit Thesla + berg, en Desteldonck uit Thesla + dung.
3o In de omstreken van Desselghem spreekt men ook Destelghem. Dit is waarschijnlijk eene volksetymologische aanpassing aan distel of destel, bijvorm van distel. Hetzelfde verschijnsel nemen wij waar bij Destelbergen en Desteldonck, vroeger Dessel-. - Bij V. Lok. vind ik Desseldunc in 1210;
| |
| |
Desselberch in 1246, de Desselberghine in 1281, van Desselberghine in 1357, en van Distelberghene in 1365.
4o Vergelijkt men met elkander eenige woordgedaanten, waar l van eene spirans voorgegaan is, zoo vindt men nu eens dat deze spirans enkel en stemhebbend is, dan eens dat zij stemloos en, waar 't mogelijk is, dubbel voorkomt. B.v. mndl. tavele en tafflle, bij kil. wevel en weffel; verder ijzelen en ijsselen, aarzelen en eerselen, tegel en tichel. Vgl. Belfort, Philol. Bijdr. 4de jaar, 1895, blzz. 9 en 10. De eerste voorbeelden veronderstellen eene tragere, de laatste eene levendigere uitspraak. Bij deze wordt de l eng met den voorgaanden medeklinker verbonden; bij gene is de verbinding losser. De eerste mogen lento-vormen en de laatste allegro-vormen genoemd worden. Daaruit volgt dat Desselghem een allegro-vorm is. De daaraan beantwoordende lento-vorm ware Dee(r)zelghem, die echter nooit een werkelijk bestaan schijnt gehad te hebben.
| |
Anseghem.
Hier hebben wij eenen anderen plaatsnaam, oorspronkelijk uit eenen tweestammigen persoonsnaam afgeleid, met latere vervanging van den tweestammigen door eenen eenstammigen persoonsnaam.
I. Anno 960: Ansoldingehem, V. Lok., blz. 33. Oorspronk.
A. 983: Ansoldengim, V. Lok., blz. 53, Fay., blz. 90, uit het hooger vermelde handsch. der 11de eeuw.
A. 1037: Ansoldingehem, V. Lok., blz. 84.
A. 1118: Ansoldengem, V. Lok., blz. 121. Oorspr.
A. 1140: Ansoudengem, V. Lok., blzz. 138, 139, in twee oorspronkelijke stukken.
A. 1145: Ausondeghem (l. Ansou-), V. Lok., blz. 141.
A. 1163: Ansoudengem, V. Lok., blz. 159, V.d. Put., blz. 137. Fay., heeft hier, blz. 172, Ansoudegem; waarschijnlijk drukfout.
A. 1163: Ansoudenghem, V. Lok., blz. 164.
A. 1164: Ansondengien (l. Ansou-), V. Lok. blz. 168.
| |
| |
Oorspr. Een fransche, bepaaldelijk flandro-henegouwsche, vorm.
A. 1186: Ansondeghem (l. Ansou-), V. Lok., blz. 194.
13de eeuw: Ansoudenghem, Fay., blz. 209, en verder, in dezelfde eeuw: Hansondenghem, Ansedenghem, Ansodenghem, Ansondeghem, bij V. Lok. Ja, zelfs tot in de jaren 1533 en 1542 vindt men Hansdeghem, bij V. Lok., II boekd., blzz. 365, 370.
Al deze vormen veronderstellen een ouder Answaldingahem. De w in onbeklemtoonde lettergreep is weggevallen, even als in het hooger besprokene Thraswaldingahem. Al gevolgd van eenen tandklank is reeds in het oudste Nederlandsch ol geworden, ten minste in het tweede lid der eigennamen, alhoewel men zeer dikwijls al schrijven bleef. Vgl. Belfort, Philol. Bijdr. 1894, 3de jaar, blz. 6. Daarna is ol overgegaan tot ou. Wanneer is dit geschied? Uit onze voorbeelden blijkt dat de vocalisatie in 1140 voltrokken was; misschien was zij het merkelijk vroeger, al behield men nog de traditionneele spelling Ansoldengem tot in 1118. In de Chartes de Saint-Bertin, schijnen er sporen van vocalisatie voor te komen, sedert de tweede helft der 11de eeuw. Zie Belfort, ib. blz. 6.
II. Anno 1244: Anseghem, een maal, nevens een meermaals herhaald Ansendenghem. V. Lok. blzz. 273, 274. - Later afschrift.
A. 1246: Ansenghem. V. Lok. blz. 278.
A. 1274: Ansenghem, V. Lok. blz. 373, en sedert de volgende eeuw Anseghem en Hanseghem.
Alhoewel deze gedaante zoo laat te voorschijn komt, schijnt het onmogelijk ze als versleten vorm van Ansoudeghem aan te zien. Veeleer zal zij ontstaan zijn uit den verkorten naam Anso of uit het eerste lid Ans-, van Answald + -ingahem. Dat nevens den gemeenzamen naam Ansingahem, dan nog de vollere en plechtigere vorm in de ambtelijke stukken bij voorkeur gebruikt wierd, hoeft ons niet te verwonderen.
Het tweede lid van Answald is dezelfde stam Waldo- | |
| |
die bij Thraswald besproken wierd. Het eerste lid Ans-beteekent: God. Bij de Goten, Scandinaven, Angelsaxen en Friezen was dit woord nog afzonderlijk in gebruik; bij de duitsche stammen is het te loor gegaan; maar bij alle germaansche volkeren is het gebruikt bij eigennamen. Bij Fay vind ik: Ansbertus, Ansboldus (Ansbout, in de 12de, 13de eeuw) Anselda (d.i. Ans-hilda), Anselmus, Ansfridus.
Answald zou in de huidige taal Ansout (= Anzoud) luiden, maar hij zal wel verloren gegaan zijn. In 't fransch is hij bewaard in den geslachtsnaam Ansault. - Oswald is een doopnaam die in onze gouwen nu en dan gegeven wordt; deze zal wel eene ontleening zijn aan Engeland. Immers in het Angelsaksische verandert ans- in ôs-, en aan Answald beantwoordt Oswald (nevens Osweald en Oswold).
| |
Avelghem.
De merkweerdigste oude vormen zijn:
Anno 988: Afflingehem, V. Lok. bl. 56. - Oorspr.
A. 988: Aflingehem, Fay blz. 93. Uit het handschr. der 11de eeuw.
A. 1007, in eene zelfde oorkonde: Afflingehem en Afflingehim, V. Lok. blz. 74, Fay. blz. 102. - Handschr. der 11de eeuw.
A. 1037: Afflingehem, V. Lok. blz. 84.
A. 1042: Aflingim, V. Lok. blz. 88, Fay. blz. 114. - Ads. der 11de eeuw.
A. 1111: Avelghem, V. Lok. blz. 117. - Uit Miraeus. Deze vorm kan niet echt zijn.
A. 1120: Aulingem, blz. 122. - Hier en in volgende stukken is u = v.
A. 1140: Auelengem en Hauelengem in twee oorspronkelijke stukken van 't bisdom van Doornijk. V. Lok. blzz. 138, 139.
A. 1145: Avelghem, V. Lok. blz. 141.
A. 1157: Avelengem, blz. 152. - Oorspr.
| |
| |
A. 1163 en 1163-77: Auelghem, V. Lok. blzz. 164 en 165.
A. 1164: Audengien (l. Aulengien). V. Lok. blz. 168. - Oorspr. - Verfranschte vorm.
A. 1168: Avelgem, Fay. bl. 187.
A. 1186: Auelghem, V. Lok., blz. 194.
A. 1189: Avelghem, V. Lok., blz. 198.
A. 1193: Avlingem, Fay., blz. 187.
12de en 13de eeuw: Aflingem, Fay, blz. 144, en Afligem, ib., blz. 146. In werkelijkheid behooren deze vormen tot de eerste jaren van de 12de eeuw, of moeten zelfs tot de elfde eeuw teruggebracht worden.
A. 1200: Avelghem, en zoo in de volgende jaren, met de bijvormen, Auelghem en Havelghem. In eene en dezelfde fransche oorkonde van 't jaar 1289 worden promiscue de vormen Avlenghem en Avlenghiem gebruikt, V. Lok., blz. 438.
De vormen met Affl- zijn onnauwkeurig gespeld, want ffl kon nooit tot vl overgaan. Hier bemerken wij dat fl tot vl overgegaan is omstreeks 1100; maar een verder gevolg is daaruit niet te trekken.
De persoonsnaam die in dezen plaatsnaam schuilt kan Abilo, oudnederlandsch Avilo, ofwel Afilo zijn. Abilo bestaat; Afilo wordt niet aangetroffen; maar evenals Abilo verkleinvorm is van Abbo, zoo kan Afilo als verkleinwoord staan nevens Affo. Welnu Affo ontmoeten wij in de oudste stukken onzer bronnen, met betrekking tot het jaar 707 of daaromtrent, Fay blzz. 24, 25, 50. De beteekenis dezer namen staat niet vast. Mijns inziens, behooren zij beide tot deze klas van kinderwoorden, die in de beteekenis: mensch, vader, eerbiedweerdige persoon, in de talen, en veelal ook in de eigennamen, ingang gevonden hebben. Om dit klaar te trekken zou eene uitgebreide verhandeling behooren. Ik stake met de opmerking dat Avelghem de lento-vorm is van een woord, waarvan Afflighem (op Hekelghem, Brabant) zeker wel de allegro-vorm is.
Adzo
|
|