Biekorf. Jaargang 19(1908)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Aan eenen Kunstenaar I. 't Zielelied Aan H.V.d.A. Das höchste Ziel der Kunst ist Schonheit und ihre letzte Wirkung gefühl und Anmut. Goethe. Kunstenaar, die in uw herte voelt, gelijk in barenssmerte, een geduurgen opwaartsdrang, welk is 't drukken dat u pijn doet dat u bang en blijde zijn doet om dien wondren zang? Is 't het zingen van de boomen in het dertel windenstroomen? of het altijd durend lied van het water, dat al spelen zachtjes murmlen komt en kweelen tusschen lisch en riet? [pagina 75] [p. 75] Is 't het liedje dat daarbuiten 't water tokkelt op de ruiten, als het regent?.. of het lied dat de gouden halmen zingen, als de wind in hijgend dringen dóór het koren schiet? Is 't een zang van nachtegalen, lijk het tikken van koralen, vallend op een marm'ren steen? of het huilen van de baren, waar de stormen over varen in vereend geween? Neen! maar, lijk van alle streken 't stoeiend water veler beken in één stroombed samenviel, zoo ook nedervloeiend, kwamen al die wondre zangen samen in uw kunstnaarsziel. En die ziel is 't die heur zangen langer niet in zich kan prangen en met kracht naar boven dringt, dan, met heur gewijde orakels 't menschdom boeit aan klankenschakels en tot volgen dwingt. II. 't Orgellied Sicut sol radiens. Als ge doet in lossen zwier met uw slanke vingren uit het wit en zwart klavier sprenkels henenslingren van uw ziele-liefdevier, teedre liedren talend, leeft uw ziel in zonneschijn, over 't menschdom stralend. Zonne uw ziel, o kunstnaar, want als de klankenkoppelen langzaam, langzaam uit uw hand stervend nederdroppelen [pagina 76] [p. 76] lijk de blaadren op het zand, dan herneemt ge 't zingen, waar uw ziel, onzeglijk zoet, rijker tintelingen - heldre zonnestralen - doet lijze binnendringen. III. 't Aanbiddingslied L'art est veritablement une révélation du Ciel et une puissante ressource pour nous faire connaître Dieu. P. Faber. Doch, zwaait een kunstnaarsziel, lijk de uwe, in 't stof geknield heur psalmen vóór Godes majesteit, lijk luwe en blanke wierookwalmen, dan weeft ze met heur orgelspel een klankentabernakel, veel schooner dan een gouden cel voor 's Heeren liefdemirakel. Dan neemt ze in wijd-uitstrekkende armen en tilt omhoog de zielen, die wilden aan Gods licht zich warmen en machtloos nedervielen. Dan steunt ze machtig de aardsche bee van arme stervelingen, ze omhullend, en ze dwingend, mee met hare bee te zingen. Ook, langs het takkenwerk dier klanken, waar onze menschenzangen - zoo schamel toch - lijk winderanken zich óm en tégen prangen, stijgt onze bede op kloeker vlerk tot vóór den Albehoeder lijk schuwe kindren kloek en sterk gaan nevens hunne moeder. Brugge. Fr. Placidus Eykens Ord. Cap. Vorige Volgende