overgebracht werd, bij zooverre dat Crassus en Julius Caesar eene wet uitgaven: ‘Ne quis venderet unguenta exotica’. Maar 't en hielp niet. Menschen, huizen en tempels druipten van 't vet; kleederen, winkelware en tafelgerief, 't stoorde en 't straalde, 't blonk en 't stonk van de olie, 't smout en 't smeer. Daar waren er die reukwerk aten en dronken, om wel te rieken langs binnen en buiten. 't Ging zooverre dat vaandels en adelaars, in de legerkampen, op de feestdagen met pommade bestreken werden. Keizer Nero zalfde met reuksmout de zolen zijner voeten.
Maar nooit en nievers werd er, in reukstoffen, meer geld verkwist dan aan 't hof van England, tijdens koningin Elisabeth. In de feestzalen stonden open vuren waarop allerhande wierook lag te branden. En de edellieden kwamen opgestreken, met elk een welriekende mentebolle in zijn mond en met zijnen eigenen geur in zijn kleederen. En de machtige koningin onthaalde ze, hebbende aan hare handen dat prachtig paar liefstoorende, en van de edelsteenen blinkende handschoenen, dat zij, als de rijkste en schoonste gifte haars levens, van den Graaf van Oxford ontvangen had. Over tafel, stond er, naast elken gastvriend, een groote schale reukwater. Te dien tijde waren de vorken in England nog onbekend: elk stekte de brokken met zijn vingers, zoo wij nu nog plegen te doen om 't kopke van een sneppe uit te zuigen of om een lijsterke af te peuzelen. Nu, dat reukwater diende om die heeren hunne vuile, vette vingers te laten afwasschen.
Of 't gebruik der reukstoffen nu nog in zwang is! Op den vuilsten onderrok hangt er een catoenen kleedje dat een stralend speur euvelriekende wazems achterlaat. Zoo lang zij aan dieren, planten en bloemen ontnomen werden, meest uit verafgelegene streken, waren de reukstoffen kwa' krijgs; maar sedert dat de scheikunde haren haak in 't spel geslegen heeft, bekomt men voor een kluite een geheelen pot pommade.
Is er in 't gebruik van al die geurstoffen eenig nut gelegen? Eertijds was uitwendige welriekendheid aan-