Mengelmaren
Guido Gezelle
‘BIEKORF is het blad van Guido Gezelle zaliger.’
Dat schreef, een paar weken, geleden het berek van Biekorf, en met recht. De ‘Meester’ is henen, maar zijn geest blijve onder ons, en blijve die lange ons bij, nog lang zal Biekorf, Biekorf blijven: Gezelle's kind en, zoo 't hij zelf heeft kersten gedaan: ‘een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen.’ Er zijn er wel die meêwarig monkelen en denken bij henzelven: ik heb Biekorf niet, en toch... ‘En toch...!’ ja maar, 't berek heeft Biekorf's bijnaam wat nader gemeend te moeten bepalen; te weten: ‘een blad dat handelt in gemoede over alles wat - voor 4 frank 's jaars - verstandige West-Vlamingen aan andere verstandige West-Vlamingen zeggen kunnen’ en daarmeê is 't woordje ‘alle’ achterwege gebleven.’ Er mocht, me dunkt, hier nog een enkel woordje aan toegevoegd, en wel, dat, om te Biekorven, men met een beetje van Gezelle's geest moet behebt zijn. Gezelle's geest is schering en inslag van alles wat in Biekorf opgenomen of niet opgenomen wordt, zijn geest is voor een groot deel in de redenen van Biekorf's bij- en (laat ik het maar zeggen) van Biekorf's tegenval, want om Guido Gezelle's geest heeft Biekorf - hoe onschuldig en onschadelijk ook - vijanden. De eene zijn er tegen omdat hij te zeer is gebleven wat Gezelle wilde dat hij was, andere zijn er niet voor, omdat hij dat te weinig en volstrekt niet gebleven is.
Ik heb mij voorgenomen, wil Biekorf me genadig een verloren hoekje daartoe afstaan, van tijd tot tijd als ‘de stem uit het graf’ van den Meester te laten leven onder ons, met 't een of 't ander meê te deelen uit hetgeen ik dagelijks ontdek in zijne nagelatene geschriften. Een troostelijk werk is dat doorzoeken van zulk eene nalatenschap, en dat de moeite milde beloont. Immers rijst ieder oogenblik die groote ziele met eene nieuwe onbekende kant van hare veelvuldige persoonlijkheid onder uw zoekende vingers, en zoo menig blad daar hij ‘vaarde met zijn penne over’ wekt bewondering en liefde, treurnis, soms en spijt en compassie.
Menigeen die Biekorf leest zal blijde zijn die stem te hooren, is 't niet om de kunstweerde van het aangegevene of welke andere weerde ook, dan alleen, omdat 't van Hem is: ‘defunctus adhuc loquitur,’ en menigeen die deze stem herkent zal eens achteruitpeinzen en droomen van den goeden ouden tijd.
Laat anderen blij zijn om de gelegenheid van ons doen af te keuren en hun hoog misprijzen lucht geven in ultra-moderne gietvormpjes van geleerde spreuken - uitheemsche als ‘cenakelmanie’ of ‘verregaande piéteit’ - duitsche vooral en onder alle meest het verpletterend ‘- und kein Ende’.
Laat ze de aangegeven stukjes met den pegel meten, om uitspraak te doen over de graden lyrisme die ze bevatten en over de hoogte en de diepte van dat lyrisme zelf, en over dat lyrisme in vergelijking met epos en drama - wellicht daalt er of stijgt er Gezelle's naam een trapke bij, op den kerfstok van moderne stokhouders, dichterwegers, keurders en klasseerders.