Terwijl andere Gods-oordeelen, als water- en vuurproef en tweegevecht, opklimmen tot den tijd der oude Germanen en in Oud-Middeleeuwsche en vroegere wetten voorkomen, wordt de baarproef voor het eerst vermeld in de XIIIe eeuw. Door getuigenissen uit Zwitsersche, Duitsche en Nederlandsche bronnen van de XVe en XVIe eeuwen, blijkt het dat de baarproef bij vele rechtbanken toegepast werd.
Een Zwitsersch formulierboek van het jaar 1568, bevat het voorschrift hoe het baargericht ingesteld worden moet: ‘Men moet de baar buiten den gewijden grond plaatsen onder blooten hemel op zoodanigen afstand, dat niemand in de baar kan zien. Dan moet de verdachte, kaalgeschoren (opdat hij geen tooverij, in het haar verborgen, zou kunnen mededragen), naakt tot op een nieuw onderkleed, met een gewijd licht in de linker hand, alleen, onder geleide dergenen die langs gerechterlijken weg daartoe aangewezen zijn, naar de rechterzijde der baar treden, nederknielen en met genoemde getuigen vijf Onze Vaders en Wees Gegroeten en de twaalf artikelen des geloofs bidden, opdat God, tot ontdekking der waarheid, een teeken wille doen. Dan moet hij op de borst van het lijk, dat rondom de wond, het hert en den mond ontbloot behoort te wezen, zijne rechterhand leggen en zweren: gelijk ik hier zie en aanraak dit doode lichaam, zoo bid ik God, of ik hem ombracht of schuldig ben aan zijnen dood, daartoe raad, daad, gunst, steun of hulp heb toegebracht in eenigen vorm, dat dan God, de Almachtige, hier een openlijk teeken geve om mijne schuld of onschuld aan den dag te brengen. Zoo helpe mij God en alle Heiligen.
Over de Gods-oordeelen en de verschillende proeven daarbij aangewend, raadplege men het nieuwste werk van Dr F. Pyper, hoogleeraar te Leyden. Middeleeuwsch Christendom. 's Gravenhage, Martinus Nyhoff, 1907, bl. 105 en volgg.
E. Van Cappel