opdat ge ‘mensch’ zoudt zijn, behoort nu uw hemdeborst, in zulk een tijd van 't jaar, rood of wit te wezen? Luistert, altijd 't zelfde antwoord: spiedt af wat de anderen doen, en handelt als zij. 'n Is er niet in uw gebuurte een breê geest die raadslid is van ‘Uwe-Stad-En-Avant’, een algemeene geest die wat van alles verkoopt... ook soms armoê (wat wilt-je?), van wien ja de ‘menschen’ in de weke zeggen dat hij een beetje niet-wel-wijs is, maar die toch den zondag ‘lijk uit een dozeken komt?’, een die hem ‘weet op te zetten?’, een die, als hij wil, nog meest ‘mensch’ is van geheel de wijk? Hij is uw man! Doet hem na! Draagt daarbij schoen als uw taartebakker, legt uw haar lijk uw beenhouwer, keert uw broek over in schoon weder ‘omdat 't altijd regent te Londen’... 't is de reden en de doeninge van de anderen, 'n steekt nooit uit in niets, en ge zijt er!
Mieren bedraven altijd allen hetzelfde pad, koeien volgen altijd allen de meest-koe uit de bende, schapen in de spoorhalle drommen altijd allen denzelfden vervoerwagen binnen: zijn ze zij toch verstandige wezens! Ze 'n hebben maar de sprake te kort. Gij die de spraak hebt, als hen zult ge doen; mitsgaders nog met alle de anderen uit uw soorte, overal spreken en knikken (aleenlijk om het knikken) lijk 't een of 't ander licht dat bezeten is om uw soorte voorop te gaan. Dat is ‘mensch’ zijn!
- En is dat ‘mensch’ zijn? - Ja 't!
- Geen ‘man’ zijn? - Ja!
- Niet zijn wat men is? - Ja!
- Niet zeggen wat men denkt? - Ja!
- Niet doen wat ge best vondt? - Ja!
- 't Groot verstand hebben van nooit geen eigen verstand te gebruiken? Meêloopen met de kudde? Samen met de kudde op de stoppels staan honger lijden? en niet liever aleen op 't gras uwen buik gaan vullen? - Ja! Dat is ‘mensch’ zijn! Wat kost dat? 't Is een kleintje, nietwaar? En de Wereld wil het zoo!
J. Hagel