Biekorf. Jaargang 18
(1907)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |
En toch wetenschappelijk!TE Brugge hoorde ik onlangs vertellen, hoe men een lijk uit het water gehaald had. Een menigte volk stond daar bij en omtrent om alles af te zien. Als men het lijk op den kant van de vaart getrokken had, bemerkte iedereen dat de doode uit zijn neus bloedde.... het algemeen gevoelen bij het volk was aanstonds, dat er een familielid van den verongelukte onder hen moest tegenwoordig zijn. En inderdaad 't was zóó, en eens te meer was het volk versterkt in zijne meening, dat verongelukten bloeden in de tegenwoordigheid van familieleden. Laten we eerst opmerken, hoe het niet zeer te verwonderen was, dat daar bloedverwanten aangetroffen werden: de verdronkene was een man uit het gebuurte waar ook verscheidene leden van zijne familie woonden, en het woord ‘familie’ zelf wordt hier bij 't volk in den ruimsten zin opgenomen, zóó dat de graad van bloedverwantschap geenszins bepaald wordt. Men zou kunnen onderzoeken, hoe die denkwijze bij het volk ontstaan is, en op welke begrippen en voorstellingen zij gesteund gaat. Maar dit is mijn inzicht niet. Ik wil alleenlijk aantoonen, hoe reeds in vroegere tijden zulke gedachten verspreid waren, niet alleen bij het volk maar ook bij geleerden. Die geleerden aanzagen deze gedachten niet als een spel van 's menschen verbeelding, maar wel als vaststaande waarheid en wezenlijkheid, en ze trachtten dan een uitleg, een wetenschappelijken uitleg daarvan te geven. Een bewijs hiervoor vind ik in het welbekende latijnsch werk ‘Malleus Maleficarum’ (quaestio secunda bl. 20-40) dat omtrent het jaar 1500 door J. Sprenger opgesteld werd. Daarin hebt ge iets, dat geheel en gansch gelijkt op het hierbovenstaande geval. Men weet, zegt de schrijver van dit boek, dat het bloed vloeit uit de wonden van een vermoorde, wanneer de moordenaar bij het lijk komt. | |
[pagina 232]
| |
Schrijver twijfelde er niet aan, of dit gebeurde werkelijk; voor hem ook was dit geen volkszeg, maar wel een echte daadzaak, en hij zocht enkel om ze op een natuurlijke wijze te verklaren. Men moet echter bekennen dat zijn uitleg duister is; en hoe zou het anders kunnen zijn. Luistert: het bloed vloeit ‘quia ad praesentiam interfectoris aër inclusus in vulnere sicut ab interfectore intravit, ita ad ejus praesentiam commovetur, ex qua commotione sanguis erumpit’ Zoodus: in de wonde werd er lucht ingesloten door den moordenaar; als deze nu bij het lijk komt, geraakt die lucht in de wonde in beweging, en zóó begint het bloed te vloeienGa naar voetnoot(1). Waarom, zou men kunnen vragen aan den schrijver, waarom, is deze bijzondere lucht, die volgens u in de wonde zit, in beweging, enkel als de moordenaar erbij komt, en niet als een ander mensch, welke dan ook, tot het lijk nadert? Zijn gedacht daarover kan men gemakkelijk raden uit hetgeen in zijn boek onmiddelijk voorengaat, en waarmede hij ons geval rechtstreeks in verband zet. Hij vraagt daar hoe sommigen, voornaamlijk oude vrouwen, zoo'n verderfelijken invloed kunnen uitoefenen | |
[pagina 233]
| |
door hunne oogen, door het bezien van een mensch of een dier, ‘per fascinationem seu invultuationem’. En hij antwoordt, dat dit mogelijk is, als de drie volgende voorwaarden vervuld worden: a/ Er is een bijzondere gesteltenis noodig in het lichaam, van waar de verderfelijke invloed uitstroomt; die gesteltenis kan óf natuurlijk óf bij middel van bovenmenschelijke macht voortgebracht worden; b/ door die verderfelijke gesteltenis van 't lichaam, en langs den weg der oogen, zal de lucht besmet worden; c/ Die bedorvene lucht zet voort en vindt ingang in het lichaam van een mensch of dier, en brengt daar ongemak, ziekte of dood teweeg; die inwerking van de lucht geschiedt nochtans meestal ‘in materiam dispositam’, op voorbereiden grond. Een voorbeeld, in het boek aangehaald, zal ons die stelling beter laten verstaan. Een serpent, zegt schrijver, dat een mensch bekijkt, eer het zelf gezien werd, zal dien mensch door zijn bezien den dood toebrengen. Hoe zal dat gebeuren? Door zijn zien en bezien zet het serpent in zijn lijf een vergiftigde stof in beweging; die stof besmet eerst de oogen van het dier, en daarna de deelkens lucht, die de oogen raken; deze deelkens lucht besmetten er andere, en eindelijk ademt de mensch deze bedorvene lucht in; hij wordt vergiftigd en sterftGa naar voetnoot(1). Welnu, langs denzelfden weg is schrijver kunnen komen tot zijne verklaring voor het geval van den doode, die bloedt uit zijne wonden’. We hebben hier de drie vereischten, waarvan hierboven spraak was: a/ den moordenaar, die aan de lucht zijnen invloed overzet; b/ de lucht die besmet wordt op dezelfde wijze als op het oogenblik, | |
[pagina 234]
| |
dat de moordenaar de doodelijke wonde toegebracht heeft; c/ den doode, op wien de lucht moet werken en zal werken, aangezien een gelijksoortige lucht in de wonde gesloten ligt: ‘aër inclusus in vulnere, sicut ab interfectore intravit, ita ad ejus praesentiam commovetur’. Wilde nu iemand op dezelfde wijze uitleggen, hoe een verdronkene uit zijn neus gaat bloeden bij het naderen van een familielid, hij zou u aantoonen, dat er een verband bestaat tusschen die twee personen, en hij zou u de lucht aanwijzen, als middel waarbij dit verband kon werkzaam en krachtdadig worden. Dit ware ook een verklaring; ze is nutteloos en belachelijk, maar in den schijn... toch wetenschappelijk. Hieruit kan men besluiten, hoe men soms ver en diep gaat zoeken naar een uitleg voor iets, dat geen uitleg vergt. Men tracht immers te bewijzen, hoe een feit is, en men vergeet eerst te bewijzen dat het feit werkelijk bestaat. Men aanveerdt vooraf dat de doode in een welbepaalde omstandigheid uit zijne wonden bloedt, en vandaar de meest ingewikkelde onderzoeking naar een verklaring, die zou moeten - en toch niet kan - natuurlijk zijn.
L. Ghys |
|