Biekorf. Jaargang 18(1907)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Ik zie ze geren komen.... IK zie ze geren komen, die kleintjes met hun kloefkes aan, wen ze als gedaagde vromen bedaard ter kerke gaan. Ze reiken wijd hun pollekes naar hoog en groot wijwatervat, en op hun krullebollekes ze sprenklen 't zeegnend nat. Dan, zoetjes, op de toppekes van hunne holleblokskes, gaan ze al voren, wijl hun koppekes stil weg en weder slaan. [pagina 213] [p. 213] Ze klauteren op de stoelen en kijken boven 't hoogste blad; hun asem blaast, de zoele, hun poezle handjes nat. De roze lippekes fluisteren hun simple beêkes, al zoo schoon, daar Jezus zit te luisteren op zijnen gouden troon. Lang staan hun blinkende oogen op 't gouden remonstrans gericht, waar Hij, met rook omtogen praalt tusschen 't schittrend licht. Dan, op een einde, staan ze op hunne holleblokskes weer, en stil, lijk vreezend, gaan ze weg van den Lieven Heer. De kloefkes klettren luid, en de groote deure klappert toe;... weg zijn ze weer, en buiten aan 't joelen blij te moe. Ik zie ze geren komen, die kleintjes met hun kloefkes aan, wen ze als gedaagde vromen bedaard ter kerke gaan. Brugge Fr. Placidus, Ord. Cap. Vorige Volgende