Biekorf. Jaargang 18
(1907)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
[Nummer 13] | |
Blauvoeten en Isengrins
| |
[pagina 206]
| |
de knie te buigen voor het gezag. Hij zelf schijnt het ongerijmde van dezen laatschen uitleg gevat te hebben, immers in zijn volgend werk Annales rerum Flandricarum (1561) laat hij dien uitleg varen en zegt: ‘In de gedichten van Jacob van Maerlant heet de wolf Isengrin, evenals de vos Reynaert.’ Dezen keer ziet hij in Isengrin een spotnaam in verband met de Reinaertsage. Despars waagde ook een uitleg, welken wij enkel aanstippen om de aardigheid. ‘Blauwvoeters naert coleur van haerlieder onderkoussens’ zegt hij in zijn Cronycke van den Lande ende Graefscepe van Vlaenderen. Uitg. v. J. de Jonghe. Brugge, 1837, bl. 410. In de Jaerboeken van Veurne en Veurne-Ambacht, door Pauwel Heyndericx wordt de oorlog van 1201-1205 voorgesteld als een strijd tusschen twee geslachten, die beide den naam voeren van hunne hoofdmannen: Sigebert Ingeryck en Rykaard Blauvoet. In 1834 liet Grimm zijn Reinhart Fuchs verschijnen. En zoekende naar het ontstaan van dit dierenepos, komt hij op den Blauvoetenkrijg in Veurne-Ambacht; en Blauvoet, volgens hem, is niets anders dan een wisselwoord van Vos, die, naar hij beweert, door het Zweedsche landvolk Blafot genaamd wordt. Blauvoet en Isengrin zijn dus wel spotnamen en duiden een dubbel verband aan met de Reinaertsage. Warnkoenig verwerpt deze zienswijze van Grimm. Warnk.-Gheldolf, Histoire de Flandre, 1835, Ie deel, bl. 215. Immers, hij had Hyndericx handschrift geraadpleegd en zonder nader onderzoek diens verhaal overgenomen, mitsgaders de meening als zouden beide namen niet anders zijn dan de familienamen van de leiders der twee vijandige geslachten. Deze zienswijze staat overgenomen bij David. Geschiedenis van Vlaanderen, 1851, bl. 319 en vlgg. en bij Namèche, Cours d'histoire Nationale, I. bl. 384. Middelerwijl was J.-F. Willems' boek Reinaert de Vos verschenen. Deze schrijver deelt de zienswijze van Grimm; | |
[pagina 207]
| |
met dit verschil dat volgens hem ‘Blauwvoet’ de beteekenis heeft, niet van Vos maar van Roofvogel. Zoo komen we tot Kervyn, die ook in de twee namen schimpwoorden ziet en voor ‘Blauvoet’ de twee beteekenissen geeft, deze van Roofvogel, voorgesteld door J.-F. Willems, en deze van Vos, voorgesteld door GrimmGa naar voetnoot(1). Neemt men nu aan dat Blauvoet en Isengrin geslachtsnamen zijn, zonder meer, dan moet men ook aannemen dat de strijd zelf nooit iets anders is geweest dan een familieveete tusschen de twee geslachten Blauvoet en Ingrekin. Zoo is 't, beweert V. Fris. Zie, ten tijde van de eerste onlusten onder Diederik van Elzaten leefde er te Veurne een Rijkaard Blauvoet, en diens zoon wordt vermeld in een groot aantal oorkonden van 1166 voort. Ingherkin moet ook een eigennaam geweest zijn, alhoewel hij nergens voorkomt in de oorkonden van dien tijd. Kervyn zegt dat er nog Ingerycks bestonden te Brugge in de XVIIe eeuw. Ten andere het woord zelf kan niet anders uitgelegd geworden. En aldus is het wel aan te nemen dat beide namen wijzen op twee geslachten en dat de strijd ontstaan is uit een familieveete en het karakter van geslachtstwist behouden heeft gedurende de XIIe eeuw. Binnen dit tijdperk immers worden leden van de familie Blauvoet vernoemd in de oorkonden en staan beide gezindheden steeds vermeld onder de namen Blauvoet en Ingrekin. Maar is dit nog alzoo later en namelijk tijdens den oorlog tegen Koning Mathilde (1201-1206)? Zie eens. Lambrecht van Ardres, spreekt in 't lange en in 't breed van de Blauvoeten, en vernoemt niet eens de | |
[pagina 208]
| |
Ingrekins, wat toch niet uit te leggen is, indien het toen nog enkel een strijd is tusschen twee geslachten. Daarbij, nergens is er nog sprake van een lid der familiën Blauvoet of Ingrekin. Ditmaal zijn 't andere leiders die te voorschijn treden. Eindelijk, en dit is 't voornaamste, omstreeks dit tijdstip, verschijnt de benaming Isengrin nevens deze van Ingrekin. Heyndericx en Warnkoenig, die den strijd der Blauvoeten voorstellen als een strijd tusschen twee geslachten, spreken niet van dezen tweeden naam. En nochtans daarmede dient rekenschap gehouden. Men kan niet zeggen dat Isengrin een slechte lezing is voor Ingrekin; het woord komt voor in verschillende bronnen die onafhankelijk zijn van malkaar. Men kan ook niet veronderstellen dat er in Veurne-Ambacht twee familiën bestaan hebben, die elk hun naam aan ééne en dezelfde gezindheid zouden gegeven hebben, te meer dat in niet één der schriften van dien tijd een lid van die familiën vermeld staat. Eéne veronderstelling blijft mogelijk: Ingrekin is de oorspronkelijke naamvorm van ééne der twee gezindheden; Isengrin is een wisselvorm van Ingrekin, later gebezigd als benaming van dezelfde gezindheid. Hoe en waarom? Hier loopen de meeningen uiteen. Volgens V. Fris is Isengrin ontstaan uit een toevallige verwarring met Ingrekin; Isengrin was eenvoudig een persoonsnaam evenals Ingrekin, deze te weten der leiders van een der gezindheden door hun geslachtsgenooten overnomen; immers, V. Fris ook beweert dat de strijd tot het einde toe enkel een strijd geweest is tusschen twee geslachten. L. Willems nu verwerpt die meening, en met reden, meenen wij. Isengrin werd van de XIIe eeuw voort niet meer gebezigd noch als voornaam noch als familienaam, maar wel als schimpnaam, en is niet een toevallige vervorming van Ingrekin, maar een met opzet gepleegde verminking, waarmede de tegenstrevers hun vijanden gedoopt hebben. Hoe is Isengrin een schimpnaam geworden en welke is er de beteekenis van? Hier deelen wij de gissing mede | |
[pagina 209]
| |
door L. Willems vooruitgezet (bl. 280). In het begin, dat is in de IXe en Xe eeuw, was Isengrin (= Isenbaart) evenals Reinaart (= Renier) een eenvoudige voornaam, naderhand, zooals vele voornamen, tot familienaam geworden. Rond dit tijdstip waren de kloosters de eenige middenpunten van studie en wetenschap. Doch, benevens de geleerde, verstandelijke moniken, waren er ook ruwe, onwetende, enkel belust op eten en drinken, die door hun eigen medebroeders uit spot en minachting bestempeld werden met den naam: wolf-monik, lupus monachus. Dit blijkt uit menig latijnsch kloosterschrift uit dien tijd. In de XIIe eeuw heeft men zulken monik verpersoonlijkt en hem een persoonsnaam gegeven: Isengrinus. Zoo ook werd de tegenhanger van Isengrin Reinardus geheeten. Allengerhand geraken beide namen meer en meer verspreid, ook onder het volk. Weldra komen beiden voor in den volksroman: Isengrin als de onnoozele bloed, eeuwig en ervig gefopt door Reinaert, den slimmen vos, die behendig diens gulzigheid weet uit te buiten. Isengrin is dus de type van den onnoozele, den gulzigaard. En daar is ook de beteekenis van den schimpnaam, rond 1200, door de Blauvoeten aan hunne tegenstrevers gegeven. En daar ligt het verband, maar het is het eenige tusschen den Blauvoetenkrijg en het dierenepos, Reinaert de Vos. Was Isengrin een schimpnaam, Blauvoet zal het niet minder geweest zijn. 't Is waar, Blauvoet was in den beginne een familienaam. Maar, op het tijdstip dat 't woord Isengrin in zwang kwam, zal Blauvoet ook gebruikt geweest zijn als spotnaam. Immers, op ditzelfde tijdstip, wordt nergens een Blauvoet, als persoon, vermeld; daarbij, het woord bestond nog met een andere beteekenis. Wat beteekent Blauvoet? Grimm's stelling, als zou Blauvoet hetzelfde zijn als Vos, is niet aan te nemen. Het is niet waar dat Blafot de gewone benaming is van den vos in Zweden en alleszins alhier werd dit dier nooit aldus geheeten. | |
[pagina 210]
| |
Blauvoet heet bij Kiliaen: Accipiter stellaris, aquila stellaris, en bij Ducange staat dat in sommige gevallen ‘Stellaris’ de zee bedoelt. Van daar zal Kervyn zijn zeesperwer gehaald hebben. En van dien zeesperwer heeft men naderhand een soort zeemeeuw gemaakt en een verband gezocht tusschen de vlucht van dien vogel en de zeestormen, zooals het blijkt uit de kreet: Vliegt de Blauvoet! Storm op zee! L. Willems meent dat Kiliaen het mis op heeft en dat hij door accipiter stellaris, de stervalk heeft willen beduiden, een naam die heden nog in Noord-Nederland aan den sperwer gegeven wordt. Deze vogel wordt aldaar nog Blauvalk geheeten, om reden van zijn blauwendige pluimen. Aldus zal Kiliaen Blauvalk met Blauvoet verward hebben. Althans van zeeroofvogel kan er geen sprake zijn. Blauvoet zou eigenlijk zijn een roofvogel van 't geslacht der valken, bij de geleerden geheeten falco cyanopus of nog falco lanarius; in 't fransch: faucon lanier, lanier; in 't Duitsch blaufuss. Deze vogel inderdaad heeft blauwe pooten. Maar reeds in Buffon's tijd was hij in Frankrijk niet meer te vinden; in onze streken wordt hij heden nergens meer aangetroffen; hij leeft nog in Zuid-Oostelijk Europa en verschijnt nu en dan nog in Zuid-Duitschland. Kon Blauvoet een schimpnaam zijn, en - zoo ja - welke was zijn beteekenis! L. Willems vindt in Oud-fransche gedichten tal van voorbeelden, waar ‘lanier’ wil zeggen ‘lafaard’, en volgens oude fransche natuurkundigen was dit verdiend; immers de blauvoet was een roofvogel waarmede men ter jacht ging, en die uitsluitend klein wild aanviel. Welnu, vervolgt L.W., de edellieden onder de Ingrekins, die door hun valkenjachten den blauvoet kenden en zijn laffen aard, zullen met dezen naam hunne tegenpartij bestempeld hebben, waaronder de aanzienlijke familie Blauvoet zich bevond. Goed. Maar waarom in 't Oud-Fransch gaan zoeken maar 'tgebruik en den uitleg van een Vlaamschen naam, in Vlaanderen gebezigd. Daar zijn nochtans in Oud-Vlaamsche schriften voorbeelden voor- | |
[pagina 211]
| |
handen, die aantoonen dat Blauvoet in 't vlaamsch als schimpwoord in zwang was, doch met een andere beteekenis als 't fransche lanier. Aldus wordt in Jan Van Heelu's Rijmkronijk (uitg. Willems, v. 5184 vlgg.) gezinspeeld op zekere spotdichten, gemaakt ter gelegenheid van den slag bij Woeringen tusschen de Brabanders eenerzijds, en de Gelderschen met hunne bondgenooten anderzijds. Daarin worden Jan Van Brabant en de zijnen vergeleken bij een haan met zijne hennen, hunne tegenstanders bij valken en Blauvoeten. Zie G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. I. Groningen, 1906, bl. 225. 't Lijdt geen twijfel of Valken en Blauvoeten zijn hier genomen als roofvogels en als spotnaam toegepast aan personen, heeft Blauvoet blijkbaar de beteekenis van roofzuchtige. En daar het in de gewoonte lag, reeds in de XIIe eeuw, spotliederen te dichten op gebeurtenissen en namelijk op twisten en gevechten, waar het volk een voornaam aandeel had, zoo dunkt het ons niet gewaagd te veronderstellen dat, tijdens den Veurnschen volksstrijd omstreeks 1200, ook dergelijke liederen bijgedragen hebben tot het ontstaan of ten minste tot het verspreiden van de twee schimpnamen Isengrin en Blauvoet, als benamingen der tegenstrijdige partijen. Schimpnamen dus: Isengrin, d.i. vraatzuchtige wolf en Blauvoet, d.i. roofzuchtige valk, die beiden nagenoeg dezelfde beteekenis hebben, en zinspelen, niet op een staatkundig bewind of maatschappelijke inrichting door deze of gene partij voorgestaan, maar wel, meenen wij, op de moord- en roofdaden van weêrskanten gepleegd. Schimpnamen en geen familienamen; dus was de strijd, op dit tijdstip, niet een familie- of geslachtentwist, maar een burgerkrijg, zooals het reeds hiervoren is aangeduid geweest. ***
Een woord om te sluiten. Dat de geschiedkundige gebeurtenissen, waarin de West- | |
[pagina 212]
| |
Vlaamsche strijders - Kerels en Blauvoeten - de bezieling en het toonbeeld meenden te vinden van hunne beweging, nu onecht gebleken zijn; dat de opvatting van hun zinnebeeld en hun strijdroep niet beantwoorden aan de werkelijkheid van 't verleden, dat is voorwaar van geringe aangelegenheid. De zake zelve blijft onverminderd en onveranderd. Des niet te minder heerlijk zal in de geschiedenis geboekt staan de edele strijd tot behoud van eigen stam, tot opbeuring van eigen taal en volk; met niet te minder trots zal men begroeten den Verwekker van dien strijd, zendend uit zijn hand, hoog boven Vlaanderen's oorden, den geliefden zinnebeeldvogel met de boodschap van de ontwaking, en, tot dat, na het bernen van den storm, de ruste heersche met den gewonnen zege en de zonne rijze met den glans der verwezenlijking van 't hoog-gekoesterde oorbeeld, klinke immer voort: Vliegt de Blauvoet! Storm op zee!
E. Van Cappel |
|