Biekorf. Jaargang 18
(1907)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver 't ontstaan van 't Ambacht der bakkers te BruggeWAAROM ik dien dag zoo blijgezind was, was licht om raden. Men had mij iets verteld, iets gewichtigs, iets wonderbaars, iets dat zoo alle dagen niet verteld wordt, maar alleen beschoren is aan gelukkige stervelingen zooals ik op dien frisschen zomerdag er een dacht te zijn. En waarlijk de bakkers van Brugge hadden diepe diepe in oude verrompelde boeken een stuk ontdekt...... een echt stuk nog waarbij het nu eenmaal zeker vastgesteld was als zou de verheffing van hun ambacht tot corpora opklimmen tot de jaren 1125, onder de regeering van Karel den Goeden. Dit was het dat men mij verteld had en wat mij | |
[pagina 116]
| |
zoo blijde maakte; maar lacy, zooeven overtrok de tot hier toe zoo helder blauwe lucht met sombere loodzware wolken en 't was als een voorteeken van 't geen mij te wachten stond. Toen ik op 't archief der bakkers, 't beroemde stuk in handen kreeg, 't was mij alsof ik met koud water overgoten werd. Ik had gehoopt een oud stuk te vinden, vuil en half afgeknaagd, bijgevolg, door muizen en ratten die heel veel bij bakkers 't huis zijn, een stuk waaraan de beroemde stempel van Karel den Goeden te zwinkelen lag.... niet te doen, 't was een stukje briefpapier, een heel klein stukje, de spelling was zoo wat die uit 't einde der 17e of begin der 18e eeuw en wat de inhoud betreft, die laat ik best hier volgen.... later zal mij tijd genoeg overblijven om ook te zeggen wat ik daarover denk. ‘In het jaer 1125 den 17 slag-maend wierd Marcellus Florentii, als deken van het backersambacht aengestelt, op welken dag, door Carel den Goeden graeve van Vlaender hetzelfde Backers ambacht, in het kasteel van Loven (als nu, het 's landshuys van den Vryen) ter presentie van geheel den hofstoet, ende myn heeren van den collegien dezer stad Brugge, met alle toehnegen den Zwarten Mantel, aen den zelven respectiven deken backers wierd aengedaen, benevens een octroy van versekeringe gegunt wierd, dat het backers ambacht van heden, tot, ende voor eeuwig voor Corp͞ra wierd gepromoveert: omdat den voorseyden deken backers had uytgeschenen, in alle voorzorge om zyne medebackers dezer stad, hunne winkel nooit ledig te laeten van brood, niettegenstaende, de groote opkooperie, en versteken der graenen door de Verstraeten;... welken boven gemelden deken overleden is, den 9 April 1131 en ligt begraeven in de capelle van Sinte Christoffel; waer van dags naer den ses weken rouwtyd, eenen ziel dienst in de zelve capelle door den Heer proost der zelve capelle geselibereert is, door de toestellinge van het voorzeyde backer ambagt ter presentie van vier baenderheeren toegezonden door het hof van Loven.’ Hoef ik te zeggen dat op 't eerste zicht reeds het mij heel duidelijk voorkwam dat ik hier met geen echt stuk kon te doen hebben. De tekst was Vlaamsch, 't papier was modern en in plaats van eenig oude traditioneele formuul zooals: ‘Wy Carel den Goeden graeve enz.’ 't eerste | |
[pagina 117]
| |
dat vermeld werd was een slagmaend. Eene enkele veronderstelling scheen mij nog eenige kans van bestaan te hebben nl. dat wij hier te doen hadden met een afschrift of vertaling van een later stuk waarin beide acten, te weten, die van de verheffing tot corpora en die der instelling ‘van eene zielmis voor de overleden confraters na den ses weken rouwtyd’ versmolten werden. Eene korte bespreking over de verscheidene feiten die in dit stuk voorkomen zal ook de ongerijmdheid van deze veronderstelling laten uitkomen. Nooit zou bij mij de gedachte binnengekomen zijn als zou Karel de Goede ooit grave van Vlaanderen en Loven geweest zijn, iets wat hier toch aangeduid wordt, daar de schrijver zegt: verblijvende in 't kasteel van Loven. Ik geloof echter dat de verlichting die de schrijver er bijvoegde als nu het 's landshuis van den Vryen, ons 't raadsel oplost. Loven zou enkel en alleen eene fout zijn van den copist, geschreven in plaats van Loove. Loove nu was de naam gegeven aan een soort van gaanderij van 's graven kasteel te Brugge. Aldus vinden wij in Galbert van Brugge: ‘..... ad dedecus et ignominiam illorum traditorum, qui obsessi stabant ad lobium comitis et ad propugnacula, inspectantes hoc fieri sibi ipsis in opprobrium.’ Vandaar zou men den naam van die gaanderij aan heel 't kasteel gegeven hebben. Dit is dan ook 't gedacht van Mr H. Pirenne, alswanneer hij schrijft: ‘Le Lobium était une espèce de balcon ou de galerie, en flamand loof. Au XIVe siècle, la maison du comte dans le bourg de Bruges s'appelait de Loove.’ En aldus ook E.H. Duclos in zijn Geschiedenis van Karel den Goede: ‘De Loove is de naam van het kasteel des Graven van Vlaanderen te Brugge, in den burg. Dien name geven de schrijvers van Karel den Goede's tijd aan zijn paleis; dien naam droeg die heerlijke verblijfplaats nog in de jaren 1400, wanneer ze afgebroken wierd.’ Wanneer ik die enkele regels afschrijf, dan is het niet om 't genoegen van ze af te schrijven of om wat meer druk te hebben, maar alleen om de volgende gevolgtrekking daaruit te kunnen afleiden; te weten: vermits aan den eenen kant wij hier te doen hebben met eene copiefout en dat die fout alleen kon begaan worden nadat het kasteel | |
[pagina 118]
| |
van de Loove afgebroken was en de gedachtenis er aan, ja de naam er van heel en al uit het geheugen van den schrijver verdwenen was; en vermits aan den anderen kant het kasteel eerst vermeld werd in de jaren 1400; dus, dat dit stuk alleen kon opgemaakt worden hoogst waarschijnlijk na 1400, namelijk tusschen 1425 en 1500. Het is de eenige copiefout niet die in dit stuk voorkomt; een ander is: de opkooperie en versteken der graenen door de Verstraeten. Eerst een woord over de naam Verstraeten! Dat de afschrijver zich hier weer verkeken en Verstraeten in plaats van Van Strate gelezen heeft, behoeft geen betoog. Wie die Van Straten zijn leeren ons de Commentarius Praevius (Henschenius) en Galbert van Brugge. Volgens de eerste nl. Henschenius: Strate of Straethem was eene heerlijkheid bij Brugge, gelegen ter plaatse zelve waar sedert de abdij van St Andries gesticht werd, die een deel van den grond der oude villa besloeg. En de kronycke van Despars (alhoewel kronyken zeker tot een der 10 plagen van de geschiedenisschrijvers mogen gerekend worden), zegt ook:... ‘in zulcker wyze dat jonckeer Bosschaert ghezeit van Straeten, naer zyn goed ter Straeten by Brugghe, daer hy hem gemeenlich hielt.’ 't Slot van dit alles is dus dat Straete of beter St Anna ter Straeten het tegenwoordig St Andries is by Brugge, aldus luidt het bij Galbert: ‘.... sexto kal. Aprilis, feria tertia, in mane, Thancmarus et nepotes ipsius domum et mansiones proprias in Straten combusserunt, quia, si hoc non fecissent, Daniel et Iwan cum suo Theodorico combussissent...... Eodem pridie idus Junii, audientes milites consulis Willelmi qui in Oldenburg et Jacbecca et Straten jacuerant ..... Eodem die excursum fecerunt traditores illi in hostes suos, scilicet contra Thangmarum et suos apud Straten et repererunt oppida eorum vacua et curtes desertas.’ Men leze dus in plaats van Verstraeten... Van Strate (Thancmarus, Tancmarus, Thangmarus, enz.). Wat nu die groote opkooperie en versteken der graenen betreft, dit heeft meer redens van bestaan, daar aan den eenen kant het niet te betwijfelen valt of er te dien tijde alhier hongersnood heerschte en daar aan den anderen kant E.H. Duclos bevestigt: | |
[pagina 119]
| |
‘Karel gebood dat men brood zou bakken van haver, opdat de arme lieden ten minste water en brood zouden hebben. De bakkers moesten hun stuiverbrooden in mindere verdeelen, zoodat deze die geen stuiver en hadden toch een oordjebrood konden koopen’. De woorden van E.H. Duclos wil ik niet het minst in twijfel trekken, verre van daar, maar of we nu eigenlijk uit de acte mogen besluiten dat de Van Straten meel opkochten, dat is heel verschillend. Despars, in zijn beroemde kronycke weet daar over ook mede te klappen en schrijft uitdrukkelijk: ‘Ende dit vernemende heer Bertolf, die Proost van Ste Donaes te Brugghe, ende zyn broedere Mer Lambrecht Nappe, met jonckeer Bosschaert van Straeten, zynen zeune, cochten tzamen secreetelick niet alleene aldat voornoemde coorne dat uyt oostlandt ghecommen was, maer bovendien ooc al tghuene dat zy voort yeivers binnen den lande wisten te ghecryghene, vercoopende tzelve allincx weder ter marct by Haerlieden pachters ende andere, al zo diere als zy zelve wilden.’ Ik geloof dat Despars hier weer aan 't dolen is, want Galbert van Brugge schrijft enkele regels over sommige opkoopers te Gent, maar over Van Straten, die toch Bruggelingen waren daar over geen woord en toch is het waarschijnlijk dat hij juist voor de Van Straten niet veel liefde over had lijk ten anderen al de Bruggelingen te dien tijde. Hier volgt die tekst: ‘....Similiter per omnem comitatum suum preceperat, per hoc in futuro consulens pauperibus quantum poterat. Illos etiam ex Gandavo turpiter redarguit, qui passi sunt ante ostium domus suae mori pauperes fame, quos maxime poterant.’ Dat Mer Lambrecht Nappe van de familie van Bertulf was, dit bewijst Galbert alswanneer sprekende van Erembaldus, hij zegt: ‘De qua uxore genuit prepositum Bertulfum, Haket, Wulfricum Cnop, Lambertum Nappin, patrem Borsiardi, Robertum quoque castellanum post ipsum secundo loco.’ Maar valsch is het dat Bertulf van de familie van de Van Straten was; dit ook ten andere bekent zoo Mr H. Pirenne: ‘La tradition populaire a faussement attribué le meurtre de Charles à la famille de Straeten, dans laquelle elle range Bertulf, Hacket, etc...’ | |
[pagina 120]
| |
Eindelijk in den stamboom van Bertulf door Galbert opgegeven komen de Van Straeten ook niet voor: ‘Unus prepositus, Bertulfus ille Brugensis, et frater ejus castellanus in Brugis cum nepotibus suis Bordsiardo, Roberto, Alberto et ceteris de illa cognatione precipuis, elaborabat omni astutia et ingenio quomodo a servitute et pertinentia comitis sese absentaret et subterfugeret; nam et ipsi de comitis, pertinentia erant conditione servili. Het feit is dus zeker en vast, we hebben hier niet alleen met een valsch stuk te doen, maar zelfs de feiten daarin aangehaald zijn ten deele valsch. Ik had dus wel redens genoeg om treurig te zijn toen ik het stuk in handen kreeg, om mij te vroeg verzwonden droom. Een enkele vraag nog: welke is nu eigenlijk de waarde van dit stuk? Is het een afschrift of een oorspronkelijk stuk? Naar mijn zeer bescheiden oordeel moeten wij hier te doen hebben met een afschrift uit ergens eene kronijke en dit zooveel te meer gezien de feiten die er in voorkomen veel overeenkomst hebben met die vermeld in andere kronyken zooals die van Jor Nicolaes Despars (405 tot 1432)Ga naar voetnoot(1) en de kronycke van Vlaenderen enz. Indien nu wij daarentegen waarlijk te doen hadden met ergens eene vertaling van eenig officieel stuk, vast beweren durf ik niet maar toch denk ik dat de datum niet 1125 maar wel 1425 of 't einde der 14de eeuw zijn moet. Wie daar meer over weet of beters op te zeggen heeft.... weze welkom. Jan Bernolet |
|