Biekorf. Jaargang 18
(1907)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
De zonne liet haar licht op volle bekers wiegelen;
het hoofd met myrt gekroond, in d'hand de gouden schalen,
omgeurd van wierookwalm, gevoelden ze in hun herte
een stroom van levensvreugd in dolle weelde dalen.
Zij zongen levenszat onzuivere jubelzangen;
De zee werd hun te nauw, het heimvol barenklotsen
te stil aan 't stormend hert, zij zochten nieuwe stranden,
en voeren vreugdedol op diamanten rotsen.
Een eindloos wee weerklonk. Een akelig-droeve doodzang
doemt uit het diep der wrakken op. De myrthenkransen
verslensen om hun hoofd; doodtreurige trofeën,
de gouden schalen in hun bevende handen dansen.
Door 't jonge leven gaan ze als afgetobde wroeters;
zij sleuren vloekend voort door wanhoopvolle nachten
d'onmenschelijken last van bittere zielewroeging
en zaaien hopeloos hun dorre zieleklachten.
F. Dewitte |
|